ECLI:NL:GHDHA:2019:2745

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
4 september 2019
Publicatiedatum
21 oktober 2019
Zaaknummer
200.256.018/01 en 200.256.055/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en partneralimentatie na echtscheiding met betrekking tot draagkracht en inboedelverdeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 4 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verzoeken van de vrouw met betrekking tot kinderalimentatie en partneralimentatie na de echtscheiding van partijen. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. K.W. Hau, heeft hoger beroep ingesteld tegen de bestreden beschikkingen van de rechtbank Den Haag, waarin de alimentatieverplichtingen van de man, vertegenwoordigd door advocaat mr. L.J.W. Govers, op nihil zijn gesteld. De man heeft geen draagkracht om kinderalimentatie te betalen, aldus het hof, dat de schuldpositie van de man in detail heeft onderzocht. Het hof heeft vastgesteld dat de man een aanzienlijke schuldenlast heeft, die zijn draagkracht beïnvloedt. De vrouw heeft verzocht om een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen, maar het hof heeft geoordeeld dat de man geen financiële ruimte heeft om aan deze verzoeken te voldoen. De rechtbank had eerder al beslist dat de partneralimentatie op nihil werd gesteld, en het hof heeft deze beslissing bevestigd. Daarnaast heeft het hof geoordeeld dat de kwestie van de inboedelverdeling een executiegeschil betreft en niet in deze procedure kan worden behandeld. De kosten van het geding in hoger beroep zijn tussen partijen gecompenseerd, wat gebruikelijk is in familierechtelijke zaken.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.256.018/01 en 200.256.055/01
zaaknummers rechtbank : C/09/531683, C/09/538822
rekestnummers rechtbank: FA RK 17-3289
beschikking van de meervoudige kamer van 4 september 2019
inzake
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. K.W. Hau te Zoetermeer,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. L.J.W. Govers te Zoetermeer.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de (tussen)beschikkingen van de rechtbank Den Haag van 25 juli 2017, 27 december 2017 en 11 december 2018, uitgesproken onder voormelde zaaknummers, hierna: de bestreden beschikkingen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vrouw is op 11 maart 2019 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikkingen.
2.2
De man heeft op 10 april 2019 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof is voorts het volgende stuk ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 2 mei 2019 met bijlagen, ingekomen op 3 mei 2019;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 18 juli 2019 met bijlagen, ingekomen op 22 juli 2019;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 31 juli 2019 met bijlagen, ingekomen op 1 augustus 2019;
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 1 augustus 2019 met bijlagen, ingekomen op 2 augustus 2019.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 2 augustus 2019 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Voorts is namens de vrouw verschenen [tolk] , tolk in de Spaanse taal. De advocaat van de vrouw heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.
2.5
Nadien is bij het hof het volgende stuk ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 2 augustus 2019 met bijlage (bewijs van inschrijving echtscheiding), ingekomen op 5 augustus 2019.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Partijen zijn de ouders van:
- [de minderjarige 1] , geboren [in] 2008 te [geboorteplaats] ;
- [de minderjarige 2] , geboren [in] te [geboorteplaats] ;
hierna te noemen: de minderjarigen.
3.3
Het huwelijk van partijen is op 16 januari 2018 ontbonden door echtscheiding.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking van 11 december 2018 is, voor zover in hoger beroep van belang, de uitkering in de kosten van levensonderhoud van de vrouw (hierna ook: partneralimentatie) en de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen met ingang van de datum van de beschikking op nihil gesteld. Bij de bestreden beschikking van 27 december 2017 heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, geen beslissing genomen aangaande de inboedel omdat partijen zijn overeengekomen de inboedel in onderling overleg te verdelen.
4.2
De vrouw is het niet eens met deze beslissingen. De vrouw verzoekt het hof bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikkingen te vernietigen en, zo nodig onder verbetering en aanvulling van gronden opnieuw rechtdoende, met inachtneming van hetgeen de vrouw heeft gesteld,
I. te bepalen dat de man dient bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen met een bedrag van € 750,- per maand (€ 375,- per kind per maand) vanaf datum indiening verzoekschrift van de man, bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen, althans een zodanig bedrag met een zodanige ingangsdatum als het hof in goede justitie juist acht;
II. te bepalen dat de man dient bij te dragen in het levensonderhoud van de vrouw met een bedrag van het bruto equivalent van het nettobedrag van € 1.357,- per maand vanaf datum indiening verzoekschrift van de man, althans een zodanig bedrag met een zodanige ingangsdatum als het hof in goede justitie voorkomt;
III. primair: voor recht te verklaren dat de inboedel tussen partijen conform de afspraak, zoals opgenomen in productie 63 van de man, reeds is verdeeld en dat de man daarvoor aan de vrouw verschuldigd is te betalen een bedrag van € 2.000,-.
subsidiair: de scheiding en deling van de inboedel van partijen vast te stellen conform de afspraak zoals opgenomen in productie 63 van de man dan wel de scheiding en deling van de inboedel van partijen te gelasten conform de afspraak zoals opgenomen in productie 63 van de man.
Kosten rechtens.
4.3
De man verweert zich daartegen en verzoekt het hof bij beschikking, voor zover de wet dit toelaat uitvoerbaar bij voorraad:
I. de door de vrouw gevorderde kinder- en partneralimentatie af te wijzen, althans uitsluitend de gronden van de beschikking van de rechtbank te verbeteren, althans de kinder- en/of partneralimentatie vast te stellen op een zo laag mogelijk bedrag en op een zo laat mogelijke ingangsdatum als het hof in goede justitie juist en redelijk acht;
II. de vrouw in haar inboedelverdelingsverzoek niet-ontvankelijk te verklaren, althans zulks af te wijzen, althans te bepalen dat de man zulks per de beschikkingsdatum van het hof dient af te lossen in termijnen van € 10,- per maand, althans te beslissen zoals het hof in goede justitie juist en redelijk acht;
III. de vrouw te veroordelen in de proceskosten van onderhavige procedure, althans te beslissen zoals het hof in goede justitie juist en redelijk acht.

5.De motivering van de beslissing

Kinderalimentatie
Draagkracht man
5.1
Het hof overweegt dat de kern van de grieven van de vrouw betreft de vraag welke schulden ten laste van de draagkracht van de man dienen te komen. Desgevraagd hebben beide partijen het hof een nadere toelichting gegeven op de schulden. Ter terechtzitting is het door de man opgestelde schuldenoverzicht besproken en zijn de twee schulden aangaande de kinderopvangtoeslag door de man ingetrokken. De resterende schuldenlast van de man (met onder andere schulden aan International Card Service, ABN AMRO en Santander Consumer Finance) bedraagt totaal in totaal circa € 33.967,-.
International Card Service
De vrouw betwist dat de man maandelijks aflost aan de schuld aan International Card Service. Het hof overweegt dat op de draagkracht in beginsel alle schulden van de onderhoudsplichtige van invloed zijn, ook schulden waarop niet wordt afgelost (zie bijv. HR 11 juli 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD1843, NJ 2008/402). Het hof overweegt dat de vrouw de schuld als zodanig niet heeft betwist en evenmin dat deze schuld is ontstaan in de huwelijkse periode, zodat het hof bij de berekening van de draagkracht van de man met de door de man gestelde aflossing van € 120,- per maand rekening zal houden.
Santander Consumer Finance
De schuld die de man is aangegaan bij Santander Consumer Finance, is volgens de man besteed aan het herinrichten van zijn woning. Het hof gaat niet mee in de stelling van de vrouw dat deze schuld als vermijdbaar en verwijtbaar kan worden aangemerkt, nu het hof niet onbegrijpelijk acht dat de man na de echtscheiding kosten heeft moeten maken voor het herinrichten van de voormalig echtelijke woning. Het hof zal met de aflossing van € 216,- ten behoeve van deze schuld rekening houden.
ABN AMRO
De ABN AMRO schuld is volgens de man ontstaan in de huwelijkse periode, hetgeen door de vrouw niet is weersproken. De lening betreft dan ook een huwelijkse schuld en het hof is van oordeel dat met de aflossing ad € 220,17 per maand derhalve rekening dient te worden gehouden.
[crediteur 1]
Het hof acht het aannemelijk, hetgeen door de vrouw ook niet is betwist, dat de man zoals hij ter terechtzitting heeft verklaard zijn schuld ad. € 3.920,- aan [crediteur 1] heeft aangewend om de schuld aangaande de kinderopvangtoeslag te voldoen, zodat het hof met de aflossing van € 210,- per maand rekening zal houden.
[crediteur 2]
Het hof is van oordeel dat de schuld aan [crediteur 2] een reële schuld is, nu deze is aangegaan ten behoeve van de hypotheek die de man heeft moeten overnemen om de echtelijke woning aan zich toegedeeld te kunnen krijgen en de daaraan verbonden kosten voor de notaris te betalen. De maandelijkse aflossing voor deze schuld bedraagt € 100,-.
Advocaatkosten
De man heeft naar het oordeel van het hof voldoende aangetoond dat hij de noodzakelijke advocaatkosten ad € 16.958,50 heeft moeten maken ten behoeve van de echtscheidingsprocedure. Het hof acht het daarentegen – voor zover het gaat om een onderhoudsverplichting van de man jegens de minderjarigen – redelijk om met een lager aflossingsbedrag dan de man heeft aangevoerd rekening te houden. Het hof zal ten aanzien van de advocaatkosten rekening houden met een maandelijkse aflossing van € 200,-.
Conclusie
5.2
Gelet op vorenstaande bedraagt de totale maandelijkse schuldenlast van de man
€ 1.066,-. Het hof gaat er gelet op de hoogte van de schulden in samenhang met de aflossing bezien vanuit dat bovengenoemde schulden binnen een looptijd van twee jaren door de man zullen zijn afgelost. Het inkomen van de man en zijn overige - door de rechtbank in aanmerking genomen - maandlasten staan in hoger beroep niet ter discussie, zodat het hof daarmee rekening houdt. Voorts houdt het hof rekening met de werkelijke woonlasten ad € 719,25 en de ziektekostenverzekering ad € 135,61. Aan de hand van bovengenoemde gegevens heeft het hof een draagkrachtberekening opgesteld waaruit volgt dat de man geen draagkracht heeft. Het hof zal op grond van het vorenstaande de bestreden beschikking van 11 december 2018 ten aanzien van de kinderalimentatie dan ook bekrachtigen.
Partneralimentatie
5.3
Uit vorenstaande volgt dat de draagkracht van de man evenmin ruimte laat voor het vaststellen van een uitkering tot levensonderhoud van de vrouw. Het hof zal de bestreden beschikking van 11 december 2018 ook op dit punt bekrachtigen.
Inboedel (vermeerdering van verzoek)
5.4
De vrouw klaagt dat de man weigert de tussen partijen overeengekomen verdeling van de inboedel, waarbij de man de vrouw een bedrag van € 2.000,- verschuldigd zou zijn, na te komen.
5.5
Naar het oordeel van het hof is hetgeen de vrouw aanvoert aangaande de inboedel een executiegeschil en geen nevenvoorziening als bedoeld in art. 827 Rv., waar voor in deze procedure geen plaats is, zodat het hof het verzoek van de vrouw zal afwijzen.
Proceskosten
5.6
Het hof ziet geen aanleiding, zoals door de man is verzocht, om de vrouw te veroordelen in de kosten van het geding, en zal dat verzoek derhalve afwijzen. Het hof zal de kosten van het geding in hoger beroep, zoals gebruikelijk in zaken van familierechtelijke aard, tussen partijen compenseren.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking van 11 december 2018, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.N. Labohm, A.H.N. Stollenwerck en B. Breederveld, bijgestaan door mr. Z. Vis als griffier, en is op 4 september 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.