ECLI:NL:GHDHA:2019:2740

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
29 oktober 2019
Publicatiedatum
18 oktober 2019
Zaaknummer
200.238.510/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding advocaatkosten in civiele procedure tegen Hobea

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 29 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de schadevergoeding van advocaatkosten die door de geïntimeerden zijn gemaakt in een civiele procedure tegen Hobea. De zaak betreft een vervolg op een eerder arrest van 9 juli 2019, waarin het hof oordeelde dat de advocaatkosten die de geïntimeerden hebben gemaakt in hun verweer tegen Hobea, in beginsel voor vergoeding in aanmerking komen. De geïntimeerden hebben een overzicht van hun advocaatkosten overgelegd, maar het hof constateert dat dit overzicht niet voldoende inzicht biedt in de specifieke werkzaamheden en kosten die zijn gemaakt. Het hof heeft de geïntimeerden in de gelegenheid gesteld om een gedetailleerde specificatie van de advocaatkosten te overleggen, maar de overgelegde urenspecificatie blijkt ook kosten te bevatten die niet uitsluitend betrekking hebben op de procedure tegen Hobea. Het hof heeft daarom de schade, bestaande uit de advocaatkosten in de procedure tegen Hobea, geschat en vastgesteld op een totaalbedrag van € 17.362,04, dat de geïntimeerden aan hun advocaat moeten betalen. Het hof heeft het bestreden vonnis van de rechtbank vernietigd voor zover het de hoogte van de schadevergoeding betreft en heeft de appellant veroordeeld tot betaling van dit bedrag aan de geïntimeerden. Tevens is de appellant veroordeeld tot terugbetaling van een eerder betaald bedrag van € 90.235,45 aan de geïntimeerden. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.238.510/01
Zaaknummer rechtbank : C/10/506399/HA ZA 16-734

arrest van 29 oktober 2019

inzake

[appellant],

wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. J.B. Maliepaard te Bleiswijk, gemeente Lansingerland,
tegen

1. [geïntimeerde 1],

wonende te [woonplaats],

2. [geïntimeerde 2],

wonende te [woonplaats],
geïntimeerden,
hierna te noemen: [geïntimeerden],
advocaat: mr. A.H.F. Kluwen te Dordrecht.

Het verdere verloop van het geding

Het hof heeft een tussenarrest uitgesproken op 9 juli 2019. Voor het procesverloop tot die datum verwijst het hof naar het tussenarrest.
[geïntimeerden] hebben vervolgens een akte genomen en daarbij twee producties overgelegd. [appellant] heeft daarop bij antwoordakte gereageerd.
Ten slotte is arrest bepaald.

De verdere beoordeling van het hoger beroep

1. In het tussenarrest heeft het hof geoordeeld dat, naast het schikkingsbedrag van
€ 43.000,- dat [geïntimeerden] in de gerechtelijke procedure tegen Hobea hebben betaald, de advocaatkosten die [geïntimeerden] hebben moeten maken om zich in die procedure tegen de vorderingen van Hobea te verweren, in beginsel als schade als gevolg van de toerekenbare tekortkoming van [appellant] in de nakoming van zijn verplichtingen uit de overeenkomst met [geïntimeerden], voor vergoeding in aanmerkingen komen. Ter onderbouwing van de advocaatkosten die [geïntimeerden] stellen te hebben gemaakt in de procedure tegen Hobea hebben zij in eerste aanleg een overzicht overgelegd uit het boekhoudprogramma van hun advocaat, van ingediende declaraties (productie 19). Dit overzicht sluit op een totaalbedrag van € 47.235,45 voor honorarium (€ 34.890,31), kantoorkosten (€ 1.710,73), belaste verschotten (€ 825,84), btw (€ 7.717,54) en onbelaste verschotten (€ 2.767,71). In dit overzicht is verder een korting (via prijsafspraak) opgenomen van € 676,68. Dit overzicht geeft echter geen inzicht op welke specifieke werkzaamheden en kosten de declaraties betrekking hebben. Het hof heeft daarom [geïntimeerden] in de gelegenheid gesteld een specificatie in het geding te brengen van haar advocaatkosten, die (uitsluitend) betrekking hebben op de gerechtelijke procedure in conventie tegen Hobea.
2. [geïntimeerden] hebben bij hun akte een urenspecificatie in het geding gebracht, waarin de door hun advocaat, mr. Kluwen, alsmede door zijn kantoorgenoten mr. A.F. Ammerlaan en mr. L. van der Wijngaart, en de aan het kantoor verbonden juridisch medewerkerker mr. M.L. Dumans, gedeclareerde uren zijn opgenomen. Dit overzicht sluit op een totaalbedrag voor het honorarium van € 34.888,87, exclusief kantoorkosten en btw (volgens [geïntimeerden] betreft het verschil met het bedrag aan honorarium uit het in eerste aanleg overgelegde overzicht (€ 34.890,31) een boekhoudkundig afrondingsverschil).
2.1
Anders dan het hof in het tussenarrest aan [geïntimeerden] had opgedragen en anders dan [geïntimeerden] tot aan het tussenarrest steeds zelf hebben betoogd over het in eerste aanleg overgelegde overzicht van hun advocaatkosten, betreft het bij akte overgelegde overzicht niet alleen de kosten die betrekking hebben op de gerechtelijke procedure in conventie tegen Hobea, maar ziet het overzicht ook op werkzaamheden in verband met de (voorwaardelijke) eis in reconventie in de procedure tegen Hobea, het leggen van conservatoir beslag ten laste van Hobea in verband met die reconventionele vordering, de kortgedingprocedure tegen [appellant] om hem te bewegen de verwijderde speelautomaten terug te plaatsen, en het leggen van conservatoir beslag ten laste van [appellant] in verband met die procedure. Het hof blijft bij hetgeen daarover in het tussenarrest is geoordeeld, dat kosten in verband met andere procedures dan de procedure tegen Hobea in conventie, niet als schade kan worden aangemerkt die het gevolg is van de tekortkoming van [appellant]. Het hof verwijst naar hetgeen daarover in het tussenarrest (onder 15.1) is overwogen. Het hof voegt daaraan toe dat bovendien de proceskosten die [geïntimeerden] hebben gemaakt in de kortgedingprocedure tegen [appellant] konden worden vergoed door een (verzoek tot) proceskostenveroordeling in die procedure en dat die kosten in beginsel op basis van het liquidatietarief worden vergoed. Dat [geïntimeerden] ervoor hebben gekozen de kortgedingprocedure tegen [appellant] in te trekken, zonder vordering om [appellant] in de kosten te veroordelen of anderszins daarover met [appellant] een regeling te treffen, maakt niet dat [geïntimeerden] die kosten in deze procedure alsnog als schade kunnen vorderen. De regeling van de proceskostenveroordeling in de artikelen 237-240 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), bevat immers, behoudens bijzondere omstandigheden die hier niet zijn gesteld of gebleken, een zowel limitatieve als exclusieve regeling van de kosten waarin de partij die bij vonnis in het ongelijk wordt gesteld, kan worden veroordeeld. Deze regeling derogeert ingevolge artikel 6:96 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in verbinding met artikel 241 Rv aan artikel 6:96 lid 2 BW (HR 12 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1600).
2.2
[geïntimeerden] erkennen dat van de door hen bij akte overgelegde urenspecificatie (in elk geval) een bedrag aan honorarium van € 6.712,35, nog te vermeerderen met kantoorkosten en btw, geen betrekking heeft op de gerechtelijke procedure in conventie tegen Hobea. Dit bedrag ziet op:
- de door hen in het overzicht geel gemarkeerde posten die zien op werkzaamheden in verband met het opstellen van de conclusie van antwoord, tevens houdende een voorwaardelijke eis in reconventie, waarbij zij het redelijk achten 10% van de tijd die aan het opstellen van deze conclusie is besteed, toe te rekenen aan de voorwaardelijke eis in reconventie;
- de door hen in het overzicht roze gemarkeerde posten die zien op werkzaamheden in verband met beslaglegging ten laste van Hobea (in verband met de reconventionele eis);
- de door hen in het overzicht groen gemarkeerde posten die zien op werkzaamheden in verband met de kortgedingprocedure tegen [appellant] en de beslaglegging ten laste van [appellant] in verband met die procedure.
Het bedrag van € 6.712,35 komt dus in elk geval niet als schadevergoeding voor toewijzing in aanmerking.
2.3
Van de resterende - niet gearceerde - posten in de urenspecificatie, die een totaalbedrag van € 28.176,52 vertegenwoordigen, menen [geïntimeerden] kennelijk dat die alle kunnen worden toegerekend aan de procedure in conventie tegen Hobea.
[appellant] heeft daarover opgemerkt dat hij niet kan controleren, bij gebreke aan toelichting of onderbouwing, of die posten betrekking hebben op de procedure in conventie tegen Hobea of ook op een van de andere procedures. Dat klemt volgens [appellant] te meer, omdat [geïntimeerden] vóór het overleggen van deze urenspecificatie steeds hebben volgehouden dat alle gevorderde advocaatkosten uitsluitend betrekking hadden op de procedure tegen Hobea. Verder acht [appellant] het bijvoorbeeld ook niet aannemelijk dat telefonisch overleg met cliënt, mailwisseling met de wederpartij, inlezen van stukken, onderzoek naar literatuur en jurisprudentie en besprekingen met kantoorgenoten uitsluitend zouden hebben plaatsgevonden ten behoeve van (het verweer in) de procedure tegen Hobea, en niet in de andere procedures.
2.4
Nu [geïntimeerden] een urenspecificatie in het geding hebben gebracht die niet uitsluitend betrekking heeft op de advocaatkosten die zij in de gerechtelijke procedure in conventie tegen Hobea hebben gemaakt, zoals het hof bij tussenarrest had verzocht, maar die ziet op alle werkzaamheden die hun advocaat voor hen heeft verricht, ook ten behoeve van de reconventionele vordering tegen Hobea, de beslaglegging te laste van Hobea, de kortgedingprocedure tegen [appellant] en de beslaglegging ten laste van [appellant], is het hof onvoldoende in staat om de schade van [geïntimeerden], bestaande uit hun advocaatkosten in de procedure in conventie tegen Hobea, concreet te begroten. Dat [geïntimeerden] in de overgelegde urenspecificatie de posten die betrekking hebben op die andere procedures met verschillende kleuren hebben gearceerd, maakt dat niet anders. Gelet op hetgeen [appellant] daartegen heeft ingebracht en in aanmerking genomen dat [geïntimeerden] eerder steeds hebben betoogd dat het totaalbedrag aan honorarium van hun advocaat uitsluitend betrekking had op de werkzaamheden in de procedure tegen Hobea, kan niet zonder meer ervan worden uitgegaan dat de resterende - niet gearceerde - posten uitsluitend betrekking hebben op de procedure in conventie tegen Hobea en niet (ook) op een of meer van de andere procedures. [geïntimeerden] hebben ook niet gesteld dat nog afzonderlijke urenspecificaties bestaan van de werkzaamheden in de andere procedures.
2.5
Anders dan [appellant] (primair) heeft bepleit, ziet het hof in het voorgaande geen aanleiding om de vordering van [geïntimeerden] tot vergoeding van de advocaatkosten in de Hobea-procedure in zijn geheel af te wijzen. Aannemelijk is immers dat [geïntimeerden] wel kosten hebben gemaakt om zich tegen de vordering van Hobea in conventie te verweren. Het hof zal daarom de omvang van de schade, bestaande uit de advocaatkosten in de procedure in conventie tegen Hobea, schatten.
2.6
In de overgelegde urenspecificatie kan van de posten ‘conclusie van antwoord’ (geel gearceerd) en ‘comparitie van partijen’ (niet gearceerd) worden vastgesteld dat die betrekking moeten hebben op de procedure tegen Hobea, omdat op de genoemde data in de andere procedures een conclusie van antwoord of een comparitie van partijen niet aan de orde was. De conclusie van antwoord in conventie omvatte tevens de voorwaardelijke eis in reconventie. Het hof acht het redelijk om 10% van de tijd die aan die conclusie en de comparitie is besteed toe te rekenen aan de procedure in reconventie, zoals [geïntimeerden] zelf ook hebben gedaan voor de posten ‘conclusie van antwoord’ (zie hiervoor onder 2.2), omdat het zwaartepunt van de procedure voor een groot deel lag bij de procedure in conventie en [geïntimeerden] hun standpunt in voorwaardelijke reconventie ook al als (subsidiair) verweer in conventie naar voren hadden gebracht. Dat betekent dat van de posten ‘conclusie van antwoord’ en ‘comparitie van partijen’ 90% aan de procedure tegen Hobea in conventie kan worden toegerekend. Dat wil zeggen een bedrag van € 1.923,75 voor de werkzaamheden in verband met de conclusie van antwoord en een bedrag van € 2.131,50 voor het bijwonen van de comparitie van partijen (en de voortzetting daarvan).
2.7
Omdat rekening gehouden moet worden met de mogelijkheid dat de resterende - niet gearceerde - posten op de overgelegde urenspecificatie betrekking hebben op zowel (1) de Hobea-procedure in conventie als (2) de reconventionele vordering tegen Hobea, inclusief beslaglegging, en (3) de kortgedingprocedure tegen [appellant], inclusief beslaglegging, maar niet kan worden vastgesteld in welke verhouding, zal het hof de resterende kosten van het honorarium gelijkelijk aan deze drie procedures toerekenen.
Van de resterende - niet gearceerde - posten is hiervoor (onder 2.6) al een bedrag van in totaal € 2.368,33 toegerekend aan de Hobea-procedure in conventie (90%) en in reconventie (10%) in verband met de comparitie(s) van partijen, zodat van het totaalbedrag van de resterende - niet gearceerde - posten van € 28.176,52 een bedrag van (28.176,52 - 2.368,33 =) € 25.808,19 resteert om gelijkelijk over de drie procedures te verdelen. Dat betekent dat, naast de hiervoor (onder 2.6) genoemde bedragen van € 1.923,75 en € 2.131,50, nog een bedrag van (25.808,19 / 3 =) € 8.602,73 kan worden toegerekend aan de procedure tegen Hobea in conventie. Tezamen leidt dat tot een bedrag van (1.923,75 + 2.131,50 + 8.602,73 =) € 12.657,98 dat aan de Hobea-procedure in conventie kan worden toegerekend.
2.8
De blijkens het in eerste aanleg overgelegde declaratieoverzicht door de advocaat van [geïntimeerden] verleende korting van € 676,68, zal het hof op dezelfde wijze over de drie genoemde procedures verdelen, zodat het toegekende honorarium voor de Hobea-procedure in conventie nog zal worden verminderd met een bedrag van (676,68 / 3 =) € 225,56. Voor een verdere vermindering van het schadebedrag, gelet op het betoog van [appellant] dat de werkzaamheden die zijn verricht door de juridisch medewerker van het kantoor van de advocaat van [geïntimeerden] zouden kunnen worden begroot tegen een lager uurtarief dan dat van de advocaat en dat niet de noodzaak is gebleken van de betrokkenheid van meerdere advocaten, ziet het hof geen aanleiding, nu in dat bedrag ook de mogelijkheid is verdisconteerd dat de kosten voor een groter deel zouden moeten worden toegerekend aan de procedure tegen Hobea in conventie en dus ook hoger zou kunnen uitvallen.
2.9
[appellant] heeft niet weersproken dat de kosten van het honorarium nog moet worden vermeerderd met btw van 21%. Het hof zal de kosten ook vermeerderen met de gevorderde kantoorkosten van 5%. Het betoog van [appellant] dat hij meent dat die kosten bij het honorarium inbegrepen horen te zijn en dat niet alle advocatenkantoren dergelijke kosten (afzonderlijk) in rekening brengen, doet er niet aan af dat [geïntimeerden] die kosten wel aan hun advocaat - die bij de vaststelling van zijn uurtarief kennelijk geen rekening heeft gehouden met die kosten - hebben moeten betalen en dus in zoverre ook als schade zijn aan te merken.
2.1
[geïntimeerden] hebben in hun akte verder onweersproken gesteld dat van de door hun advocaat doorberekende onbelaste verschotten alleen een bedrag van € 1.533,- ziet op (het griffierecht in) de procedure in conventie tegen Hobea. De doorberekende belaste verschotten hebben geen betrekking op de procedure in conventie tegen Hobea.
2.11
Gelet op het voorgaande begroot het hof de schade van [geïntimeerden], bestaande uit de kosten die zij aan hun advocaat hebben moeten betalen in verband met de procedure in conventie tegen Hobea, als volgt:
Honorarium € 12.657,98
Korting (via prijsafspraak) € - 225,56
Kantoorkosten € 632,90
Subtotaal € 13.065,32
btw € 2.743,72
Verschotten onbelast € 1.553,00
Totaal € 17.362,04
2.12
Uit het voorgaande volgt dat grief 14 (in het tussenarrest per abuis aangeduid als grief 15) slaagt, voor zover [appellant] daarin is opgekomen tegen de vaststelling door de rechtbank van de hoogte van de advocaatkosten die hij als schade ten gevolge van zijn tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst met [geïntimeerden] aan hen moet vergoeden.
Conclusie
3. Nu grief 14 (gedeeltelijk) slaagt en de grieven 1 tot en met 13 falen, zal het hof het bestreden eindvonnis van 14 maart 2018 vernietigen, voor zover [appellant] daarin is veroordeeld om aan [geïntimeerden] een bedrag te betalen van € 90.235,45. Gelet op hetgeen is geconcludeerd in 14.10 van het tussenarrest en 2.11 van dit eindarrest, zal het hof [appellant] in plaats daarvan veroordelen om aan [geïntimeerden] een bedrag te betalen van (43.000,00 + 17.362,04 =) € 60.362,04. Het hof zal [geïntimeerden] veroordelen tot terugbetaling van het bedrag van € 90.235,45 dat [appellant] ter uitvoering van het vonnis van de rechtbank van 14 maart 2018 aan [geïntimeerden] heeft betaald.
4. Gelet op hetgeen in het tussenarrest en dit eindarrest is overwogen, is [appellant] in eerste aanleg nog steeds als de (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij te beschouwen. Er is daarom geen aanleiding om de proceskostenveroordeling in eerste aanleg te vernietigen. Daarmee faalt ook grief 15.
5. Bij vernietiging van het tussenvonnis van 26 april 2017 bestaat geen belang omdat dit geen te executeren beslissingen bevat. Volstaan kan dus worden met gedeeltelijke vernietiging van het eindvonnis.
6. Nu beide partijen in hoger beroep over en weer deels in het (on)gelijk zijn gesteld, zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.

Beslissing

Het hof:
- vernietigt het vonnis van de rechtbank Rotterdam, team haven en handel, van 14 maart 2018, voor zover [appellant] daarin is veroordeeld om aan [geïntimeerden] een bedrag te betalen van € 90.235,45;
en in zoverre opnieuw recht doende:
- veroordeelt [appellant] om aan [geïntimeerden] een bedrag te betalen van € 60.362,04;
- bekrachtigt het bestreden vonnis voor het overige;
- veroordeelt [geïntimeerden] tot terugbetaling aan [appellant] van het bedrag van € 90.235,45 dat [appellant] ter uitvoering van het bestreden vonnis aan [geïntimeerden] heeft betaald;
- compenseert de kosten van het hoger beroep, in de zin dat elk van partijen de eigen kosten draagt;
- verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.M. Olthof, J. van der Kluit en W.H. van Boom en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 oktober 2019 in aanwezigheid van de griffier.