ECLI:NL:GHDHA:2019:2602

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
16 september 2019
Publicatiedatum
3 oktober 2019
Zaaknummer
22-001305-19
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigheid van het onderzoek in eerste aanleg wegens niet tijdig informeren van de raadsman

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 16 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag van 1 april 2019. De verdachte was in eerste aanleg veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes weken, maar heeft hoger beroep ingesteld. De kern van de zaak draait om de vraag of de raadsman van de verdachte op de juiste wijze op de hoogte is gesteld van de zitting in eerste aanleg. Het hof heeft vastgesteld dat er geen afschrift van de dagvaarding naar de raadsman is verzonden, zoals vereist volgens artikel 48 van het Wetboek van Strafvordering. De enkele aantekening op de dagvaarding biedt onvoldoende bewijs dat de raadsman op de hoogte was van de zitting.

Het hof heeft geconcludeerd dat het onderzoek in eerste aanleg nietig is, omdat de raadsman niet op de voorgeschreven wijze is geïnformeerd. Dit heeft geleid tot de beslissing om het vonnis van de rechtbank te vernietigen en de zaak terug te wijzen naar de rechtbank Den Haag. Het hof benadrukt dat de rechtbank niet had mogen overgaan tot de behandeling van de zaak zonder te verifiëren of de raadsman op de hoogte was van de zitting. De uitspraak van het hof is gedaan in het openbaar en is ondertekend door de rechters en de griffier.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001305-19
Parketnummer: 09-837292-18
Datum uitspraak: 16 september 2019
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 1 april 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren op [geboortejaar] 1973 te [geboorteplaats] (Suriname),
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op
16 september 2019.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 weken, met een proeftijd van 1 jaar.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat hetgeen de raadsman heeft aangevoerd geen reden is voor terugwijzing van de zaak en heeft gevorderd dat het hof de zaak zelf zal afdoen.
Nietigheid van het onderzoek in eerste aanleg
Ter terechtzitting in hoger beroep is komen vast te staan dat ter terechtzitting in eerste aanleg van 18 maart 2019 de verdachte noch een gemachtigd raadsman is verschenen.
De verdediging heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de zaak in eerste aanleg ten onrechte bij verstek is behandeld en het onderzoek in eerste aanleg derhalve nietig is, nu de raadsman niet op de door de wet voorgeschreven wijze op de hoogte is gebracht van de terechtzitting in eerste aanleg. In het bijzonder is gesteld dat er geen (afschrift van de) oproeping naar de raadsman is verzonden.
Het hof overweegt dat uit de zich in het dossier bevindende stukken niet blijkt dat aan de raadsman, die zich had gesteld en op eerdere zittingen in deze zaak steeds wel aanwezig was, ingevolge (het huidige) artikel 48 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) een afschrift van de dagvaarding voor de zitting van 18 maart 2019 is gezonden. Uit de enkele aantekening onderaan de dagvaarding luidend ‘7-3’, genoteerd naast het voorgedrukte ‘Afschrift aan raadsman’, kan dat niet zonder meer blijken (zie daarvoor bijvoorbeeld HR 12 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1171), terwijl zich – anders dan de rechtbank heeft vastgesteld – in het dossier geen afschrift van de oproeping voor de genoemde zitting bevindt.
Evenmin heeft zich een omstandigheid voorgedaan waaruit desondanks voortvloeit dat de raadsman bekend was met de dag en het tijdstip van voornoemde terechtzitting in eerste aanleg. In het dossier bevindt zich wel een afschrift van het e-mailbericht van de officier van justitie van vrijdag 15 maart 2019, verzonden aan het algemene e-mailadres van het kantoor van de raadsman, waarin zij melding maakt van een in de zaak verschenen reclasseringsadvies en waarin wordt gemeld dat de zaak van de verdachte ‘as maandag op de MK bij de rechtbank Den Haag staat’. Het hof acht dit echter onvoldoende voor de vaststelling dat de raadsman op grond van dat e-mailbericht (tijdig) bekend was met de dag en het tijdstip van voornoemde terechtzitting.
Gelet op de uitbreiding die is gegeven aan de werking van artikel 423 lid 2 Sv in de door de raadsman aangehaalde “kernroljurisprudentie” is de rechtbank ten onrechte aangevangen met het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg van 18 maart 2019 en had de rechtbank niet aan de behandeling ten gronde mogen toekomen. Het onderzoek in eerste aanleg is daarom nietig. De omstandigheid dat de rechtbank naar aanleiding van het niet verschijnen van de raadsman door de griffier telefonisch navraag heeft laten doen bij het kantoor van de raadsman doet daar niet aan af, nu daaruit bleek dat de raadsman op een andere rechtbank aanwezig was en daarom niet kon worden bereikt en de rechtbank niettegenstaande die stand van zaken blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting vervolgens direct is overgegaan tot een verdere behandeling van de zaak. Deze navraag heeft immers geen enkel inzicht verschaft in de bekendheid van de raadsman met de dag en het tijdstip van voornoemde terechtzitting.
Het voorgaande brengt mee dat het vonnis waarvan beroep moet worden vernietigd.
Nu de raadsman terugwijzing naar de rechtbank verlangt, zal het hof de zaak ingevolge artikel 423 lid 2 Sv terugwijzen naar die rechtbank, teneinde de zaak op de uitgebrachte inleidende dagvaarding verder te berechten in de stand waarin het onderzoek zich bevond op het tijdstip van het uitroepen der zaak op de terechtzitting in eerste aanleg van 18 maart 2019.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
wijst de zaak terug naar de rechtbank Den Haag, teneinde met inachtneming van dit arrest recht te doen.
Dit arrest is gewezen door mr. Chr.A. Baardman, mr. J.W. van den Hurk en mr. B.P. de Boer, in bijzijn van de griffier mr. S.J. de Vries.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 16 september 2019.