Uitspraak
Gerechtshof Den Haag
Arrest
[verdachte],
16 september 2019.
Gerechtshof Den Haag
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 16 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag van 1 april 2019. De verdachte was in eerste aanleg veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes weken, maar heeft hoger beroep ingesteld. De kern van de zaak draait om de vraag of de raadsman van de verdachte op de juiste wijze op de hoogte is gesteld van de zitting in eerste aanleg. Het hof heeft vastgesteld dat er geen afschrift van de dagvaarding naar de raadsman is verzonden, zoals vereist volgens artikel 48 van het Wetboek van Strafvordering. De enkele aantekening op de dagvaarding biedt onvoldoende bewijs dat de raadsman op de hoogte was van de zitting.
Het hof heeft geconcludeerd dat het onderzoek in eerste aanleg nietig is, omdat de raadsman niet op de voorgeschreven wijze is geïnformeerd. Dit heeft geleid tot de beslissing om het vonnis van de rechtbank te vernietigen en de zaak terug te wijzen naar de rechtbank Den Haag. Het hof benadrukt dat de rechtbank niet had mogen overgaan tot de behandeling van de zaak zonder te verifiëren of de raadsman op de hoogte was van de zitting. De uitspraak van het hof is gedaan in het openbaar en is ondertekend door de rechters en de griffier.