Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Arrest van 15 oktober 2019
in de zaak met bovenvermeld zaaknummer van:
Stichting Woonstad Rotterdam,
appellante,
nader te noemen: Woonstad,
[geïntimeerde] ,wonende te [woonplaats] ,
Het geding
Beoordeling van het hoger beroep
(1.1) Woonstad verhuurt aan [geïntimeerde] een tweekamer-woning aan het [adres] te [plaats] (hierna: de woning of het gehuurde). [geïntimeerde] woont daar samen met zijn vrouw [echtgenote] en hun op [geboortedatum] geboren zoontje [zoon] .
(1.2) Bij inmiddels onherroepelijk op tegenspraak gewezen (bodem)vonnis van 25 maart 2016 (hierna: het kantonvonnis) heeft de kantonrechter [geïntimeerde] veroordeeld tot betaling van de tot dan toe bestaande huurachterstand, met rente en kosten. In dat vonnis is tevens de voordien tussen partijen getroffen betalingsregeling vastgelegd. Daarnaast heeft de kantonrechter de huurovereenkomst tussen partijen ontbonden en de ontruiming van het gehuurde gelast, echter alleen voor het geval [geïntimeerde] in verzuim is met het betalen van de reguliere huurtermijnen en de afgesproken aflossing van € 50,-- per maand (aan huurachterstand en kosten). [Voor de volledige weergave van het betreffende dictum verwijst het hof naar r.o. 2.2 van het bestreden vonnis]. Bij brief van de deurwaarder van 30 maart 2017 heeft Woonstad aan [geïntimeerde] laten weten dat de betalingsregeling was vervallen, omdat deze niet door [geïntimeerde] werd nagekomen.
(1.3) Vervolgens heeft Woonstad aanvankelijk de resultaten van de voorgenomen minnelijke schuldhulpverlening en een WSNP-traject afgewacht, echter zonder voldoende resultaat. Bij exploot van 2 januari 2018 is het kantonvonnis aan [geïntimeerde] betekend en bevel gedaan de woning te ontruimen. Bij exploot van 5 februari 2018 is [geïntimeerde] de ontruiming van de woning aangezegd tegen 5 maart 2018. Hierna heeft Woonstad zich bereid getoond een eventueel verzoek om toelating tot de WSNP af te wachten.
(1.5) Toen [geïntimeerde] aangaf een dergelijk verzoek niet in te dienen maar aanbood de betalingsregeling alsnog na te komen, heeft Woonstad de ontruiming opnieuw opgeschort op voorwaarde dat de (oude) betalingsregeling, inclusief de reguliere huurbetalingen, werd voortgezet. [geïntimeerde] is zijn betalingsverplichtingen toen echter weer niet (volledig) nagekomen. Hierna is [geïntimeerde] diverse malen door de deurwaarder gesommeerd tot betaling en is ten slotte nog een keer de ontruiming van de woning aangezegd, dit keer tegen 10 december 2018.
(1.6.) De minderjarige [zoon] staat onder toezicht van de Raad voor de Kinderbescherming. Bij beschikking van 8 februari 2019 zijn de goederen van [geïntimeerde] onder bewind gesteld wegens verkwisting of het hebben van problematische schulden.
De procedure bij de voorzieningenrechter
(i) Er is geen sprake van een feitelijke of juridische misslag in het kantonvonnis, zodat beoordeeld moet worden of er sprake is van een noodtoestand bij [geïntimeerde] dan wel van misbruik van bevoegdheid bij Woonstad;
(ii) De voorzieningenrechter gaat voorbij aan de stelling van [geïntimeerde] dat de huurovereenkomst zou zijn herleefd omdat hij na februari 2017 (bijna) maandelijks heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling van de huur. [geïntimeerde] is de betalingsregeling uit het kantonvonnis niet stipt nagekomen, zodat in beginsel de huurovereenkomst tussen partijen is ontbonden en Woonstad bevoegd is tot ontruiming van de woning.
(iii) De omstandigheid dat [geïntimeerde] dakloos zal worden is een logisch gevolg van de ontruiming; dat alleen levert geen noodtoestand op.
(iv) De werkloosheid van [geïntimeerde] komt voor zijn risico en ontslaat hem niet van zijn betalingsverplichtingen.
(v) Kennelijk heeft er in het kantonvonnis geen belangenafweging plaatsgevonden waarbij het bijzondere woonbelang van de minderjarige [zoon] , die onder toezicht staat, is meegewogen. De huidige kort geding procedure leent zich niet voor een grondig onderzoek daarnaar. Mede in het licht van artikel 16 van het Verdrag inzake de rechten van het kind, mag geen enkel kind worden onderworpen aan – onder meer – onrechtmatige inmenging in zijn gezinsleven of woning. Aannemelijk is dat door de ontruiming een noodtoestand zal ontstaan voor de minderjarige, zodat Woonstad misbruik maakt van haar bevoegdheid om het kantonvonnis te executeren. Daarom zal de voorzieningenrechter de ontruiming schorsen totdat de bodemrechter ten aanzien van de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van de woning het woonbelang van de minderjarige (mede) heeft afgewogen.
De grieven
De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
Verdere beoordeling van het hoger beroep
Dit alles is naar het oordeel van het hof onvoldoende om van een noodtoestand in vorenbedoelde zin te kunnen spreken. Weliswaar zal een ontruiming aanzienlijke gevolgen hebben voor [geïntimeerde] en zijn gezin, maar dat levert geen
onrechtmatigeof
willekeurigeinmenging op, nu de ontruiming berust op een inmiddels onherroepelijke uitspraak van de rechter in een bodemprocedure, zeker nu [geïntimeerde] de gelegenheid heeft gehad om in de betreffende bodemprocedure zijn standpunt naar voren te brengen. Dit alles overigens nog los van de vraag of [geïntimeerde] zich in zijn relatie tot Woonstad op het IVRK kan beroepen. Nieuwe feiten of omstandigheden zijn in dit verband door [geïntimeerde] niet naar voren gebracht, ook niet over [zoon] hoewel inmiddels sinds het bestreden vonnis vele maanden zijn verlopen en hij daartoe wel de gelegenheid heeft gehad.
Het hof ziet hierin aanleiding om partijen over en weer als in hoger beroep deels in het ongelijk gesteld aan te merken, zodat de proceskosten in hoger beroep zullen worden gecompenseerd. Beslist zal daarom worden als na te melden.
Beslissing
- vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam van 14 december 2018, en
- wijst de vorderingen van [geïntimeerde] af;
- veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in eerste aanleg, aan de zijde van Woonstad tot op 14 december 2018 begroot op € 626,-- aan griffierecht en € 633,-- aan salaris advocaat (in totaal € 1.259,--), en verklaart dit arrest ten aanzien van deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
- bepaalt dat iedere partij de eigen kosten van de procedure in het hoger beroep zal dragen.