ECLI:NL:GHDHA:2019:2508

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
1 oktober 2019
Publicatiedatum
23 september 2019
Zaaknummer
200.245.801/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake onderbewindstelling en ontvankelijkheid van de appellante

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat door [appellante] is ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam, team kanton, van 29 juni 2018. De zaak betreft een geschil over de terugvordering van kinderopvangtoeslag die ten onrechte is uitgekeerd aan [geïntimeerde] op basis van een aanvraag die met de DigiD van [appellante] is gedaan. De Belastingdienst heeft [geïntimeerde] verzocht het bedrag van € 7.150,- terug te betalen, maar [geïntimeerde] heeft hieraan geen gevolg gegeven. [appellante] heeft in eerste aanleg haar vordering gebaseerd op onrechtmatige daad, maar de kantonrechter heeft deze vordering afgewezen, omdat [geïntimeerde] niet betrokken zou zijn bij de DigiD-fraude.

In hoger beroep heeft [appellante] haar vordering herhaald en deze ook gebaseerd op ongerechtvaardigde verrijking. Het hof heeft echter ambtshalve de ontvankelijkheid van [appellante] beoordeeld, aangezien er een bewind is ingesteld over de goederen van [geïntimeerde]. Het hof concludeert dat [appellante] haar hoger beroep had moeten richten tegen de bewindvoerder van [geïntimeerde] en deze had moeten dagvaarden. Aangezien dit niet is gebeurd, dient [appellante] in beginsel niet-ontvankelijk te worden verklaard. Het hof heeft partijen de gelegenheid gegeven om zich hierover uit te laten, om een verrassingsbeslissing te voorkomen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.245.801/01
Zaaknummer rechtbank : 6596952\CV EXPL 18-2310

arrest van 1 oktober 2019

inzake

[appellante],

wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. H. Romeijn te Rotterdam,
tegen

[geïntimeerde],

wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. E.B. van den Ouden te Oude-Tonge.

Het geding

Bij exploot van 4 september 2018 is [appellante] in hoger beroep gekomen van een door de rechtbank Rotterdam, team kanton, hierna: de kantonrechter, tussen partijen gewezen vonnis van 29 juni 2018. Bij memorie van grieven heeft [appellante] één grief aangevoerd. Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] de grief bestreden.
Vervolgens hebben partijen de stukken overgelegd en arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

1. De door de rechtbank in het vonnis van 29 juni 2018 vastgestelde feiten zijn niet in geschil. Ook het hof zal daar van uitgaan. Het gaat in deze zaak om het volgende:
a. Met de DigiD van [appellante] is kinderopvangtoeslag aangevraagd bij de Belastingdienst.
b. De Belastingdienst heeft overeenkomstig deze aanvraag tot 22 juli 2013 in totaal € 7.150,- uitgekeerd op een bankrekeningnummer van [geïntimeerde].
c. [appellante] en [geïntimeerde] kennen elkaar niet.
d. Over de goederen van [geïntimeerde] is bij beschikking van de kantonrechter van 17 december 2013 een bewind ingesteld.
e. Op 29 december 2014 heeft de Belastingdienst aan [geïntimeerde] verzocht het ten onrechte aan haar overgemaakte bedrag van € 7.150,- terug te betalen.
f. Op 20 januari 2015 heeft de Belastingdienst [appellante] geïnformeerd dat [geïntimeerde] aan voornoemd verzoek geen gevolg heeft gegeven. De Belastingdienst vordert de door haar betaalde kinderopvangtoeslag ad € 7.150,- terug van [appellante]. Zij adviseert [appellante] om het bedrag van [geïntimeerde] terug te vorderen in een civiele procedure en heeft [appellante] daartoe de gegevens verstrekt van de bankrekening waarnaar de kinderopvangtoeslag is overgemaakt.
2. [appellante] vordert veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van € 7.150,-, vermeerderd met rente en kosten. [appellante] heeft in eerste aanleg haar vordering gebaseerd op onrechtmatige daad. De kantonrechter wees de vordering af. Gelet op de betwisting door [geïntimeerde] met als strekking dat zij niets met de DigiD-fraude te maken heeft en dat derden mogelijk een door haar bij ING aangevraagde bankrekening met pinpas - die zij nooit heeft ontvangen - hebben gebruikt bij de gepleegde fraude, heeft [appellante] onvoldoende aangevoerd om te kunnen concluderen dat [geïntimeerde] op enigerlei wijze bij de fraude betrokken is geweest, aldus het vonnis van de kantonrechter.
3. In hoger beroep heeft [appellante] herhaald dat [geïntimeerde] onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door het plegen van DigiD-fraude, door het ontvangen van de aldus op naam van [appellante] aangevraagde kinderopvangtoeslag op haar bankrekening en door deze gelden niet aan de Belastingdienst dan wel [appellante] te retourneren. Voorts grondt [appellante] haar vordering op ongerechtvaardigde verrijking en wijzigt zij de grondslag van haar eis in zoverre.
4. Bij de beoordeling van de vordering zal het hof eerst ambtshalve de ontvankelijkheid van [appellante] beoordelen. De kantonrechter heeft immers vastgesteld – en hiertegen is geen grief gericht, zodat het hof daarvan moet uitgaan – dat over de goederen van [geïntimeerde] op 17 december 2013 een bewind is ingesteld. Tijdens het bewind komen het beheer en de beschikking over de onder bewind staande goederen niet toe aan de rechthebbende, maar aan de bewindvoerder. Verder vertegenwoordigt de bewindvoerder de rechthebbende tijdens het bewind bij de vervulling van zijn taak in en buiten rechte (art. 1:441 lid 1 BW). Hiermee strookt dat de bewindvoerder in een eventueel geding over een onder bewind gesteld goed optreedt als formele procespartij ten behoeve van de rechthebbende. Hetzelfde geldt wanneer met betrekking tot een rechterlijke uitspraak in een zodanige procedure een rechtsmiddel wordt ingediend. Alleen als de wederpartij niet met het bewind bekend was of behoorde te zijn met het bewind, kan het bewind niet aan deze wederpartij worden tegengeworpen. Vgl. HR 7 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:525.
5. Het voorgaande brengt mee dat [appellante] haar hoger beroep tegen het vonnis van de kantonrechter had moeten richten tegen de bewindvoerder van [geïntimeerde] en de bewindvoerder had moeten dagvaarden. Nu zij dat niet heeft gedaan, dient zij in beginsel niet-ontvankelijk te worden verklaard. Partijen hebben zich in deze procedure echter nog niet uitgelaten over dit punt, reden waarom het hof hen in de gelegenheid zal stellen om zich – uitsluitend – hierover uit te laten bij akte, teneinde een verrassingsbeslissing te voorkomen.

Beslissing

Het hof:
  • verwijst de zaak naar de rol van vier weken na heden voor het nemen van akte aan de zijde van [appellante] met het doel zoals vermeld in rechtsoverweging 5 van dit arrest, waarna [geïntimeerde] vier weken later een antwoordakte mag nemen;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. M. Flipse, M.C.M. van Dijk en M.T. Nijhuis en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 oktober 2019 in aanwezigheid van de griffier.