In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat door [appellante] is ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam, team kanton, van 29 juni 2018. De zaak betreft een geschil over de terugvordering van kinderopvangtoeslag die ten onrechte is uitgekeerd aan [geïntimeerde] op basis van een aanvraag die met de DigiD van [appellante] is gedaan. De Belastingdienst heeft [geïntimeerde] verzocht het bedrag van € 7.150,- terug te betalen, maar [geïntimeerde] heeft hieraan geen gevolg gegeven. [appellante] heeft in eerste aanleg haar vordering gebaseerd op onrechtmatige daad, maar de kantonrechter heeft deze vordering afgewezen, omdat [geïntimeerde] niet betrokken zou zijn bij de DigiD-fraude.
In hoger beroep heeft [appellante] haar vordering herhaald en deze ook gebaseerd op ongerechtvaardigde verrijking. Het hof heeft echter ambtshalve de ontvankelijkheid van [appellante] beoordeeld, aangezien er een bewind is ingesteld over de goederen van [geïntimeerde]. Het hof concludeert dat [appellante] haar hoger beroep had moeten richten tegen de bewindvoerder van [geïntimeerde] en deze had moeten dagvaarden. Aangezien dit niet is gebeurd, dient [appellante] in beginsel niet-ontvankelijk te worden verklaard. Het hof heeft partijen de gelegenheid gegeven om zich hierover uit te laten, om een verrassingsbeslissing te voorkomen.