De procedure in hoger beroep
3. Leonidas is van de drie voornoemde vonnissen van de kantonrechter in hoger beroep gekomen. Aangezien hoger beroep tegen een verstekvonnis voor de oorspronkelijke gedaagde ingevolge art. 335 lid 1 Rv niet mogelijk, zal Leonidas in haar hoger beroep tegen het verstekvonnis van 23 december 2016 niet-ontvankelijk worden verklaard.
4. Tegen de oordelen van de kantonrechter als vervat in het tussenvonnis en het eindvonnis heeft Leonidas tien grieven gericht. Met deze grieven beoogt Leonidas, samengevat, dat het hof de vonnissen zal vernietigen, de toegewezen wettelijke verhoging zal matigen, de overige vorderingen van [geïntimeerde] (waaronder die met betrekking tot schadevergoeding) zal afwijzen en [geïntimeerde] zal veroordelen tot terugbetaling van hetgeen Leonidas uit hoofde van deze vonnissen in eerste aanleg aan hem heeft betaald.
5. In haar eerste grief voert Leonidas als meest verstrekkende verweer dat tussen [geïntimeerde] en Leonidas geen arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen voor het seizoen 2015/2016 (de derde arbeidsovereenkomst). In de grieven 4 en 6 komt Leonidas (subsidair) op tegen het (bewijs)oordeel van de kantonrechter dat zij de arbeidsovereenkomst met [geïntimeerde] heeft opgezegd. De kantonrechter heeft die opzegging gekwalificeerd als een onregelmatige opzegging (r.o. 4.7 van het tussenvonnis en r.o. 2.8 van het eindvonnis). Tegen deze kwalificatie zijn in hoger
beroep geen bezwaren opgeworpen.
6. Het hof ziet aanleiding eerst grief 2 te beoordelen, waarin Leonidas zich op het standpunt stelt dat de vordering van [geïntimeerde] tot vergoeding van schade wegens de gestelde onregelmatige opzegging van de derde arbeidsovereenkomst is verjaard.
Ook indien veronderstellenderwijs ervan wordt uitgegaan dat de derde arbeidsovereenkomst rechtsgeldig tot stand is gekomen en dat Leonidas deze onregelmatig heeft opgezegd, zoals de kantonrechter heeft aangenomen, dan slaagt het beroep van Leonidas op verjaring van de vordering van [geïntimeerde] tot schadevergoeding en daarmee haar grief 2. De grieven 1, 4 en 6 behoeven daarom geen bespreking.
7. Voor het oordeel dat het beroep op verjaring slaagt, is het volgende redengevend.
Indien veronderstellenderwijs ervan wordt uitgegaan dat Leonidas de arbeidsovereenkomst op 4 mei 2015 heeft opgezegd, zoals [geïntimeerde] heeft gesteld, is daarop het recht zoals dat gold voor inwerkingtreding van de Wwz (die in werking is getreden per 1 juli 2015) van toepassing. In artikel 7:677 lid 1 BW (oud) is bepaald dat de partij die de arbeidsovereenkomst onverwijld opzegt zonder dat sprake is van een dringende reden, jegens de wederpartij schadeplichtig is. Op grond van lid 4 van artikel 7:677 BW (oud) heeft deze wederpartij de keuze tussen een gefixeerde of volledige schadevergoeding. Op grond van artikel 7:683 lid 1 BW (oud) verjaart de rechtsvordering krachtens artikel 7:677 lid 4 BW (oud) na verloop van zes maanden. In dit geval verstreek deze verjaringstermijn daarom op 4 november 2015.
8. [geïntimeerde] heeft voor het eerst aanspraak gemaakt op schadevergoeding in het namens hem door mr. Hennink verzonden e-mailbericht van 2 juni 2016, waarin is aangekondigd dat een dagvaarding zou worden uitgebracht als Leonidas niet binnen die termijn aan [geïntimeerde] een vergoeding zou hebben voldaan van de schade “als gevolg van het niet nakomen van de overeenkomst”. Op dat moment was de vordering echter al verjaard. De eerdere berichten die door of namens [geïntimeerde] zijn gestuurd bevatten geen stuitingshandeling ter zake deze vordering, nu in deze berichten slechts aanspraak wordt gemaakt op betaling van achterstallig loon ter zake de lopende, tweede arbeidsovereenkomst, maar niet op schadevergoeding ter zake de opzegging van de derde arbeidsovereenkomst.
9. Ten overvloede merkt het hof nog het volgende op. Voor zover zou moeten worden aangenomen dat in het e-mailbericht van 24 mei 2015 en/of 28 oktober 2015 wel aanspraak wordt gemaakt op schadevergoeding, dat het e-mailbericht van 24 mei 2015 Leonidas ook heeft bereikt (Leonidas betwist dat) en dat een van deze berichten toch als stuitingshandeling zouden moeten worden aangemerkt, dan had [geïntimeerde] vervolgens binnen zes maanden daarna een dagvaarding moeten uitbrengen dan wel een nieuwe stuitingshandeling moeten verrichten, hetgeen hij niet heeft gedaan.
10. Dat betekent dat de vordering van [geïntimeerde] is verjaard en het beroep op verjaring van Leonidas daarom slaagt. Het eindvonnis van de kantonrechter kan op dit punt daarom niet in stand blijven en zal worden vernietigd.
11. In de grieven 3, 5 en 7 komt Leonidas op tegen het oordeel van de kantonrechter dat zij (ook) schadeplichtig is wegens een tekortkoming in de nakoming van de derde arbeidsovereenkomst omdat zij op grond van artikel 6:83 sub c BW jegens [geïntimeerde] in verzuim geraakt.
12. Nu het hof heeft geoordeeld dat de vordering van [geïntimeerde] ter zake schadevergoeding in verband met de onregelmatige opzegging van de arbeidsovereenkomst is verjaard, kan [geïntimeerde] niet alsnog op grond van de algemene bepalingen over tekortkoming in de nakoming van overeenkomsten, zoals neergelegd in artikel 6:74 e.v. BW, aanspraak maken op schadevergoeding op grond van dezelfde mededelingen die volgens [geïntimeerde] namens Leonidas op 4 mei 2015 aan hem zijn gedaan en die de kantonrechter heeft gekwalificeerd als onregelmatige opzegging van de arbeidsovereenkomst. Er bestaat naar het oordeel van het hof geen ruimte om de opzegging, indien de vordering op grond van 7:683 lid 1 BW (oud) is verjaard, nog te toetsen aan de algemene bepalingen van artikel 6:74 e.v. BW over tekortkoming in de nakoming van overeenkomsten. De in de artikelen 7:681 tot en met 7:683 BW (oud) opgenomen regeling is uitputtend bedoeld. Dit volgt ook uit HR 11 mei 1979, NJ 1979, 441, in welk arrest is beslist, kort gezegd, dat naast de regeling van artikel 7A:1639s BW (oud) geen ruimte is voor een toetsing van de opzegging aan artikel 1374 BW (oud), vanwege het specifieke toetsingscriterium, de genuanceerde uitwerking van de gevolgen en de korte verjaringstermijn van de regeling inzake de kennelijk onredelijke opzegging. Ditzelfde heeft naar het oordeel van het hof te gelden voor een vordering in verband met onregelmatige opzegging. De vordering van [geïntimeerde] tot schadevergoeding op de grondslag van de door hem gestelde tekortkoming van Leonidas in de nakoming van de overeenkomst tussen partijen, stuit op het voorgaande dus af. Daarom komt het hof aan een beoordeling van de grieven 3, 5 en 7 niet toe.
13. In grief 8 stelt Leonidas zich op het standpunt dat een verbintenis tot schadevergoeding moet worden gematigd, omdat [geïntimeerde] niet heeft voldaan aan de plicht om zijn schade te beperken. Nu het hof heeft geoordeeld dat de vordering van [geïntimeerde] tot schadevergoeding is verjaard, behoeft ook deze grief geen bespreking meer.
14. Met haar grief 9 komt Leonidas op tegen de toewijzing door de kantonrechter van de wettelijke verhoging over het salaris over de periode april tot en met juni 2015, dat te laat is betaald. Deze grief slaagt niet. Hiertoe is het volgende redengevend.
15. Tussen partijen staat vast dat Leonidas het salaris dat zij aan [geïntimeerde] was verschuldigd over voornoemde maanden te laat heeft betaald, te weten op respectievelijk 1 juni 2015 (salaris april), 28 december 2015 (salaris mei) en 30 december 2015 (salaris juni). Op grond van artikel 7:625 BW is Leonidas de wettelijke verhoging verschuldigd, indien het niet tijdig voldoen van het salaris haar is toe te rekenen.
16. Het hof ziet in de stellingen van Leonidas geen aanleiding te concluderen dat de te late betaling niet aan Leonidas is toe te rekenen, noch gronden voor matiging van de wettelijke verhoging. Leonidas heeft haar stelling dat de niet tijdige betaling het gevolg was van een tekort aan middelen in het geheel niet onderbouwd. Onjuist is bovendien haar stelling dat [geïntimeerde] niet voorafgaand aan de procedure aanspraak op de wettelijke verhoging heeft gemaakt (zie hiervoor onder r.o. 2.8), nog daargelaten of een en ander – zo al juist – matiging van de wettelijke verhoging zou rechtvaardigen. Het hof ziet daarom geen aanleiding het eindvonnis van de kantonrechter op dit punt te vernietigen en de wettelijke verhoging te matigen. Dit betekent dat de veroordeling van Leonidas tot betaling van de wettelijke verhoging ad € 1.275,- netto in stand blijft.
17. Met grief 10 beoogt Leonidas te bewerkstelligen dat [geïntimeerde] de betalingen die zij uit hoofde van het eindvonnis van de kantonrechter stelt te hebben gedaan, vermeerderd met wettelijke rente, aan Leonidas moet terugbetalen. Niet duidelijk is welke betalingen Leonidas in dit verband aan [geïntimeerde] heeft gedaan. Het ter zake gevorderde zal daarom door het hof in die zin worden toegewezen, dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld tot terugbetaling van hetgeen door Leonidas in verband met de toegekende schadevergoeding (en de wettelijke rente daarover) aan [geïntimeerde] is voldaan. Nu [geïntimeerde] geen inhoudelijk verweer heeft gevoerd tegen de vordering tot terugbetaling van de wettelijke rente vanaf de dag van betaling door Leonidas aan [geïntimeerde], zal de wettelijke rente als gevorderd worden toegewezen.
18. Wat partijen verder nog hebben gesteld behoeft geen bespreking meer, aangezien dit niet tot een ander oordeel kan leiden.
19. Gelet op al het vorenstaande is nadere bewijslevering niet aan de orde en wordt evenmin toegekomen aan tegenbewijs, nu geen feiten zijn gesteld die, indien bewezen, tot andere oordelen kunnen leiden.
20. Het hof zal het vonnis van de kantonrechter van 30 maart 2018 deels vernietigen. Bij vernietiging van het tussenvonnis van 14 juli 2017 bestaat geen belang omdat dit geen te executeren beslissingen bevat. Volstaan kan dus worden met gedeeltelijke vernietiging van het eindvonnis.
21. Aangezien beide partijen in hoger beroep over en weer deels in het (on)gelijk zijn gesteld, zal het hof de proceskosten compenseren. Nu Leonidas eerst in hoger beroep een beroep op verjaring heeft gedaan en zij in eerste aanleg ook terecht is veroordeeld tot betaling van de wettelijke verhoging, ziet het hof geen aanleiding om de proceskostenveroordeling van Leonidas in eerste aanleg te vernietigen.