ECLI:NL:GHDHA:2019:2500

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
1 oktober 2019
Publicatiedatum
20 september 2019
Zaaknummer
200.237.846
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vernietiging van een arbitraal vonnis in een geschil over de voortzetting van een melkveebedrijf

In deze zaak vorderen de ouders, eisers in de vernietigingsprocedure, op basis van artikel 1064 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) de vernietiging van een arbitraal deelvonnis dat op 18 januari 2018 is gewezen. Dit deelvonnis betreft een geschil over de voortzetting van het melkveebedrijf van de maatschap [het melkveebedrijf]. Het scheidsgerecht had in zijn vonnis bepaald dat [gedaagde] met ingang van 1 januari 2014 het recht heeft om de onderneming voort te zetten, wat de ouders betwisten. De ouders stellen dat het scheidsgerecht zich niet aan zijn opdracht heeft gehouden en dat de motivering van de afwijzing van hun vorderingen in reconventie gebrekkig is.

De procedure begon met een dagvaarding op 16 april 2018, waarin de ouders de vernietiging van het arbitraal vonnis vorderden. Na het indienen van producties en het voeren van verweer door [gedaagde], hebben beide partijen hun standpunten verder toegelicht. Het hof heeft de argumenten van de ouders en [gedaagde] zorgvuldig overwogen. Het hof concludeert dat het scheidsgerecht niet buiten zijn opdracht is getreden en dat de motivering van de afwijzing van de vorderingen van de ouders voldoende is. De ouders hebben geen bewijs geleverd dat kan leiden tot een andere beslissing.

Uiteindelijk wijst het hof de vordering van de ouders tot vernietiging van het arbitraal vonnis af en veroordeelt hen in de kosten van de procedure. Dit arrest is uitgesproken op 1 oktober 2019 door het Gerechtshof Den Haag, in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.237.846/01
Zaaknummer Nederlands Arbitrage Instituut: NAI 4476

arrest van 1 oktober 2019

inzake
1. de maatschap
[het melkveebedrijf],
2.
[naam 1],
3.
[naam 2],
gevestigd respectievelijk wonende te [woonplaats 1] ,
eisers in de vernietigingsprocedure ex artikel 1064 Rv,
hierna respectievelijk te noemen: de maatschap [het melkveebedrijf] (eiser sub 1) en de ouders (eisers sub 2 en 3, al dan niet tezamen met eiser sub 1),
advocaat: mr. P.J.G.G. Sluyter te Assen,
tegen

[naam 3] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde in de vernietigingsprocedure ex artikel 1064 Rv,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. W. van Dijk te Barneveld.

Het geding

Bij dagvaarding van 16 april 2018 hebben de ouders vernietiging gevorderd op de voet van artikel 1064 Rv van een tussen partijen op 18 januari 2018 gewezen arbitraal deelvonnis. Bij akte overlegging producties hebben de ouders producties overgelegd. [gedaagde] heeft bij conclusie van antwoord (met producties) gemotiveerd verweer gevoerd. Hierna hebben de ouders nog een conclusie van repliek genomen, en heeft [gedaagde] nog een conclusie van dupliek genomen. Ten slotte hebben partijen arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

1. In deze procedure vorderen de ouders op de voet van artikel 1064 Rv vernietiging van een tussen hen en hun zoon [gedaagde] gewezen arbitraal deelvonnis. Het aan het scheidsgerecht voorgelegde geschil tussen partijen betreft, kort samengevat, de vraag wie het melkveebedrijf van de maatschap [het melkveebedrijf] mag voortzetten, en welke overnamesom en/of vergoeding in dit verband moet worden betaald.
2. Het scheidsgerecht heeft in zijn deelvonnis van 18 januari 2018 in conventie voor recht verklaard dat [gedaagde] met ingang van 1 januari 2014 het recht van voortzetting heeft van de onderneming van de (ontbonden) maatschap [het melkveebedrijf] , een en ander op basis van artikel 10 en verdere bepalingen van de maatschapsovereenkomst. Verder heeft het scheidsgerecht de vorderingen van de ouders in reconventie deels afgewezen, en voor het overige zowel in conventie als in reconventie partijen in de gelegenheid gesteld zich nader uit te laten.
3. De ouders baseren hun vordering tot vernietiging op de volgende gronden:
a) het scheidsgerecht heeft zich niet aan zijn opdracht gehouden, aangezien het in conventie iets anders heeft toegewezen dan door [gedaagde] was gevorderd (artikel 1065 lid 1 sub c Rv);
b) het scheidsgerecht heeft de afwijzing van de vorderingen van de ouders in reconventie zo gebrekkig gemotiveerd, dat dit op een lijn moet worden gesteld met het ontbreken van een motivering (artikel 1065 lid 1 sub d Rv).
4. [gedaagde] heeft de vordering gemotiveerd betwist. Hij betwist dat het scheidsgerecht zich niet aan zijn opdracht heeft gehouden en dat de afwijzing van de vorderingen van de ouders in reconventie niet (deugdelijk) is gemotiveerd. Volgens [gedaagde] is sprake van een verkapt hoger beroep van de ouders. Tevens wijst hij met betrekking tot de onder 3a) genoemde grond op artikel 1065 lid 4 Rv, dat inhoudt dat een vernietiging niet mogelijk is als het niet houden aan de opdracht niet van ernstige aard is, en evenmin indien de partij die zich hierop beroept heeft nagelaten ter zake tijdig bij het scheidsgerecht bezwaar te maken overeenkomstig artikel 1048a Rv.
5. Het hof verwerpt de stelling van de ouders dat het scheidsgerecht buiten zijn opdracht is getreden. Het hof overweegt hierover het volgende.
5.1
Het scheidsgerecht heeft in zijn vonnis de vordering van [gedaagde] om te beslissen “wie de meest gerede partij is om het bedrijf van [het melkveebedrijf] voort te zetten” juist weergegeven. Vervolgens heeft het scheidsgerecht de stellingen en verweren van partijen die relevant zijn voor de beoordeling van die vraag behandeld. Daarbij heeft het scheidsgerecht onder 4.4 vermeld dat [gedaagde] stelt dat hij op grond van artikel 10 van het maatschapscontract het recht heeft de onderneming van de maatschap voort te zetten. Onder 4.5 is vermeld dat de ouders zich op het standpunt stellen dat [gedaagde] zijn verplichtingen uit de maatschapsovereenkomst niet is nagekomen en in strijd heeft gehandeld met de inhoud van de maatschapsovereenkomst, wat ingevolge artikel 9 sub d van de maatschapsovereenkomst een grond voor beëindiging van de maatschap opleverde, zodat de ouders op grond van artikel 11 van de maatschapsovereenkomst het recht hebben de onderneming van de maatschap voort te zetten.
5.2
Het scheidsgerecht heeft de stelling van de ouders dat zij op grond van artikel 11 van de maatschapsovereenkomst het recht hebben de onderneming voort te zetten onder 4.16 – 4.19 van zijn vonnis gemotiveerd verworpen. Vervolgens heeft het scheidsgerecht onder 4.20 het beroep van de ouders op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid besproken en verworpen, en onder 4.21 het beroep van de ouders op onvoorziene omstandigheden. Tot slot heeft het scheidsgerecht hieraan nog toegevoegd dat de vraag of [gedaagde] financieel in staat is het bedrijf over te nemen niet relevant is voor de vraag wie op grond van de maatschapsovereenkomst het bedrijf mag voortzetten.
5.3
Onder 4.24 van zijn vonnis heeft het scheidsgerecht geconcludeerd dat de vordering van [gedaagde] aldus zal worden toegewezen, dat voor recht zal worden verklaard dat aan [gedaagde] toekomt het recht tot voortzetting van de onderneming van de maatschap, een en ander op basis van artikel 10 en verdere bepalingen van de maatschapsovereenkomst. In het dictum van het vonnis is voor recht verklaard dat [gedaagde] [het melkveebedrijf] met ingang van 1 januari 2014 het recht van voortzetting heeft van de onderneming van de (ontbonden) maatschap [het melkveebedrijf] , een en ander op basis van artikel 10 en verdere bepalingen van de maatschapsovereenkomst.
5.4
Niet in te zien valt dat het scheidsgerecht met de wijze waarop het de vordering van [gedaagde] heeft toegewezen buiten zijn opdracht is getreden. Anders dan de ouders in deze vernietigingsprocedure aanvoeren, heeft het scheidsgerecht hiermee niet iets anders toegewezen dan door [gedaagde] was gevorderd. Partijen waren het – anders dan de ouders thans lijken aan te voeren – niet eens over de vraag wie van hen ingevolge de maatschapsovereenkomst gerechtigd was het bedrijf voort te zetten, en het scheidsgerecht heeft hierover een beslissing genomen. De in het dictum vermelde datum van 1 januari 2014 sluit aan bij de datum per wanneer de ouders de maatschapsovereenkomst hebben opgezegd.
5.5
Hetgeen de ouders op dit punt verder nog aanvoeren in de dagvaarding, waaronder de stelling dat het scheidsgerecht heeft miskend dat de vraag of [gedaagde] per 1 januari 2014 het recht heeft de onderneming voort te zetten moet worden onderscheiden van de vraag of van de ouders kan worden verlangd dat zij het melkveebedrijf aan [gedaagde] overdragen, kan verder onbesproken blijven. Nog daargelaten dat het één in beginsel uit het ander lijkt voort te vloeien, kunnen deze stellingen niet tot de conclusie leiden dat het scheidsgerecht buiten zijn opdracht is getreden. Voor inhoudelijke bezwaren tegen het vonnis van het scheidsgerecht biedt deze vernietigingsprocedure geen mogelijkheid.
5.6
Het hof voegt hier nog aan toe dat, voor zover het scheidsgerecht al buiten zijn opdracht is getreden, één en ander niet van ernstige aard is, zodat artikel 1065 lid 4 Rv aan vernietiging in de weg staat. Tussen partijen is immers niet in geschil dat de ouders de maatschap tegen 1 januari 2014 hebben opgezegd. Over die datum bestaat tussen partijen op zichzelf dus geen discussie. In het midden kan blijven of de ouders tijdig bezwaar hebben gemaakt bij het scheidsgerecht overeenkomstig artikel 1065 lid 4 Rv jo. artikel 1048a Rv.
6. De stelling van de ouders dat het scheidsgerecht de afwijzing van de vorderingen van de ouders in reconventie zo gebrekkig heeft gemotiveerd, dat dit op een lijn moet worden gesteld met het ontbreken van een motivering, wordt eveneens verworpen. Het hof overweegt hierover het volgende.
6.1
Het scheidsgerecht heeft de reconventionele vorderingen van de ouders onder 1 en 2 afgewezen. De vorderingen onder 1.1 en 1.2 zagen op toescheiding van de onderneming van de ontbonden maatschap aan de ouders. Nu het scheidsgerecht van oordeel is dat [gedaagde] gerechtigd is de onderneming voor te zetten, vloeit hieruit logischerwijs de afwijzing van de reconventionele vorderingen van de ouders op dit punt voort. De (subsidiaire) vorderingen van de ouders in hun petitum sub 2 heeft het scheidsgerecht behandeld onder 4.35 en volgende van het vonnis. Het scheidsgerecht heeft deze vorderingen onder 4.79 (vordering 2.1), 4.80-4.81 (vordering 2.2), 4.76-4.78 (vordering 2.3) en 4.35 en volgende (vorderingen 2.4) gemotiveerd afgewezen. Van het ontbreken van een motivering, dan wel een zodanige gebrekkige motivering dat die hiermee op een lijn moet worden gesteld, is geen sprake. De in de dagvaarding door de ouders aangevoerde (inhoudelijke) bezwaren tegen de motivering door het scheidsgerecht van hun beslissingen kunnen verder onbesproken blijven, omdat hiervoor in deze vernietigingsprocedure geen ruimte is.
7. Uit het bovenstaande volgt dat de vordering van de ouders tot vernietiging van het arbitraal vonnis zal worden afgewezen. Het bewijsaanbod van de ouders wordt gepasseerd, nu geen bewijs is aangeboden van feiten die kunnen leiden tot een andere beslissing. De ouders zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure.

Beslissing

Het hof:
- wijst de vordering van de ouders tot vernietiging van het tussen partijen gewezen arbitraal vonnis van 18 januari 2018 af;
- veroordeelt de ouders in de kosten van dit geding, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 318,- aan griffierecht en € 1.086,- (2 punten tarief II eerste aanleg) aan salaris advocaat;
- verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.J. van der Ven, J.M.T. van der Hoeven-Oud en M.B. Kerkhof en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 oktober 2019 in aanwezigheid van de griffier.