ECLI:NL:GHDHA:2019:2377

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
14 augustus 2019
Publicatiedatum
6 september 2019
Zaaknummer
22-002780-18
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigheid van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg door afwezigheid van de raadsvrouw

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 14 augustus 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag, dat op 5 juli 2018 was gewezen. De verdachte was bij verstek veroordeeld tot een geldboete van € 300,-, subsidiair 6 dagen hechtenis. De raadsvrouw van de verdachte had zich tijdig gemeld en was aanwezig in het gerechtsgebouw, maar was niet in de gelegenheid gesteld om bij de behandeling van de zaak aanwezig te zijn, omdat de zaak niet was uitgeroepen. Het hof oordeelde dat de politierechter niet aan de behandeling ten gronde had mogen toekomen, aangezien de raadsvrouw, die een kernrol vervult bij het onderzoek ter terechtzitting, niet aanwezig kon zijn door omstandigheden die niet aan de verdediging te wijten waren. Het hof heeft de nietigheid van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg vastgesteld en het vonnis vernietigd. De zaak is terugverwezen naar de rechtbank Den Haag voor een nieuwe behandeling.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002780-18
Parketnummers: 09-079275-18 & 22-002621-17 (TUL)
Datum uitspraak: 14 augustus 2019
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 5 juli 2018 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1984,
ter terechtzitting in hoger beroep in de zaak met rolnummer 22-003064-18 opgegeven adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 14 augustus 2019.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte bij verstek veroordeeld ter zake van het ten laste gelegde tot een geldboete van € 300,-, subsidiair 6 dagen hechtenis. Voorts is omtrent de vordering tenuitvoerlegging beslist als nader vermeld in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg nietig zal worden verklaard, dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de zaak zal worden teruggewezen naar de rechtbank.
Nietigheid van het onderzoek in eerste aanleg
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht de zaak terug te wijzen naar de rechtbank Den Haag. Hiertoe heeft de raadsvrouw – kort samengevat - aangevoerd dat de politierechter ten onrechte verstek heeft verleend tegen de niet-verschenen verdachte, nu de zaak niet is uitgeroepen en de zaak vervolgens in haar afwezigheid is afgedaan, terwijl zij zich wel in het gerechtsgebouw bevond en zij zich ook reeds had gemeld bij de bode, hetgeen de nietigheid van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg tot gevolg heeft. De politierechter die zich reeds van haar toga ontdaan had, was desgevraagd door de raadsvrouw, niet bereid om de zaak alsnog dan wel opnieuw te behandelen omdat de zaak al zou zijn beslist, aldus de raadsvrouw.
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 5 juli 2018 was de raadsvrouw van de verdachte in het gerechtsgebouw van de rechtbank Den Haag aanwezig op het tijdstip dat de behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden. Zij had zich daarvoor ook reeds gemeld bij de bode, doch was omdat de behandeling van eerdere zaken van die dag nogal was uitgelopen koffie gaan drinken in de koffiecorner in het Paleis van Justitie. Nadat de raadsvrouw was omgeroepen door de bode en zij de zittingszaal wilde betreden, bleek dat de zaak al bij verstek was afgedaan. Niet blijkt – er is geen proces-verbaal van de zitting opgemaakt - dat de zaak op enig moment is uitgeroepen, zodat het hof er op grond van de mededelingen van de raadsvrouw van uit gaat dat dat niet is gebeurd.
Het hof is – mede in het licht van HR 14 maart 2000, NJ 2000, 423 - van oordeel dat de politierechter niet aan de behandeling ten gronde had mogen toekomen, omdat de raadsvrouw - die zich tijdig had gesteld en ook voor de genoemde zitting was opgeroepen en zich al gemeld had bij de bode - die een kernrol vervult bij het onderzoek ter terechtzitting niet in de gelegenheid is gesteld bij de behandeling van de zaak aanwezig te zijn en de zaak bovendien niet is uitgeroepen. De afwezigheid van de raadsvrouw bij de behandeling is in het onderhavige geval niet aan de verdediging te wijten en behoort niet voor rekening van de verdachte te komen.
Het onderzoek in eerste aanleg van 5 juli 2018 lijdt derhalve aan nietigheid. Dit brengt mee dat het vonnis waarvan beroep moet worden vernietigd. Tevens dient de zaak te worden verwezen naar het gerecht dat het te vernietigen vonnis heeft gewezen teneinde de zaak op de bestaande dagvaarding opnieuw te berechten en af te doen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Wijst de zaak terug naar de rechtbank Den Haag, teneinde met inachtneming van dit arrest recht te doen.
Dit arrest is gewezen door mr. C.G.M. van Rijnberk,
mr. R.J. de Bruijn en mr. B.P. de Boer, in bijzijn van de griffier mr. M.M. Dijk.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 14 augustus 2019.