ECLI:NL:GHDHA:2019:2352

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
10 september 2019
Publicatiedatum
3 september 2019
Zaaknummer
200.238.136/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolg van een civiele procedure inzake een vaststellingsovereenkomst en bewijsvoering

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag diende, betreft het een hoger beroep van [appellante] tegen [geïntimeerde] met betrekking tot een vaststellingsovereenkomst. Het hof had eerder op 4 juni 2019 een tussenarrest uitgesproken waarin [appellante] was toegelaten tot het bewijs van haar stelling dat partijen een overeenkomst hadden gesloten waarbij [appellante] € 5.000,- zou betalen aan [geïntimeerde] tegen finale kwijting. Na het tussenarrest heeft [appellante] een akte uitlaten genomen, maar [geïntimeerde] heeft op de roldatum van 30 juli 2019 geen procesvertegenwoordiger gesteld en geen antwoordakte ingediend, waardoor haar recht daartoe verviel.

Het hof heeft in de verdere beoordeling vastgesteld dat [appellante] heeft afgezien van het doen horen van getuigen, wat betekent dat de stelling tot het bewijs waarvan zij was toegelaten als onbewezen moet worden verworpen. De grieven 1 en 2 van [appellante] falen, terwijl het hof in het tussenarrest al had beslist dat grief 5 slaagt en grief 3 faalt. De subsidiaire vordering van [appellante] tot terugbetaling van het teveel betaalde bedrag van € 5.000,- is toewijsbaar, wat leidt tot vernietiging van het bestreden eindvonnis in dat opzicht.

Het hof heeft [appellante] als de overwegend in het ongelijk gestelde partij aangemerkt, omdat de discussie over de vaststellingsovereenkomst het zwaartepunt van het partijdebat vormde. De proceskostenveroordeling in eerste aanleg blijft in stand, en [appellante] wordt veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, die aan de zijde van [geïntimeerde] op nihil worden begroot. Het arrest is uitgesproken op 10 september 2019.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

afdeling civiel recht
zaaknummer: 200.238.136/01
zaaknummer rechtbank Den Haag: 6111982 CV EXPL 17-2948
arrest van 10 september 2019
inzake
[appellante],
gevestigd te [plaats 1] ,
appellante,
advocaat: mr. H.J. Hagemans te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde],
gevestigd te [plaats 2] ,
geïntimeerde,
advocaat: onttrokken (voorheen: mr. C.A.M.H. Vink te Den Bosch).

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna aangeduid als [appellante] en [geïntimeerde] .
In deze zaak heeft het hof een tussenarrest uitgesproken op 4 juni 2019. Voor het procesverloop tot die datum verwijst het hof naar het tussenarrest.
[appellante] heeft vervolgens een akte uitlaten genomen, waarna de zaak is verwezen naar de rol van 30 juli 2019 voor het stellen van een procesvertegenwoordiger voor [geïntimeerde] en het nemen van een antwoordakte door [geïntimeerde] . Op de genoemde roldatum heeft [geïntimeerde] geen procesvertegenwoordiger doen stellen en is door haar geen antwoordakte genomen, waarop haar recht daartoe vervallen is verklaard.
Ten slotte is wederom arrest gevraagd.

2.Verdere beoordeling

2.1.
Het hof verwijst naar en volhardt bij het tussenarrest.
2.2.
Daarin heeft het hof overwogen dat [appellante] zal worden toegelaten tot het bewijs van haar stelling dat partijen een vaststellingsovereenkomst hebben gesloten, inhoudende dat [appellante] € 5.000,- zou betalen aan [geïntimeerde] tegen finale kwijting. In verband daarmee heeft het hof de behandeling van de grieven 1 en 2 aangehouden. Alvorens een getuigenverhoor te bevelen, heeft het hof [appellante] in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten over de vraag of zij inderdaad wenst dat getuigen worden gehoord dan wel daarvan om praktische redenen afziet.
2.3.
[appellante] heeft in haar akte naar voren gebracht dat voortprocederen gelet op het faillissement van [geïntimeerde] niet opportuun is. Zij heeft het hof daarom verzocht voorbij te gaan aan het plannen van een getuigenverhoor en over te gaan tot het wijzen van eindarrest.
2.4.
Nu [appellante] afziet van het doen horen van getuigen, moet de stelling tot het bewijs waarvan zij was toegelaten als onbewezen worden verworpen. De grieven 1 en 2 falen dus.
2.5.
In het tussenarrest heeft het hof reeds beslist dat grief 5 slaagt, dat grief 3 faalt en dat grief 4 en de zesde grief zelfstandige betekenis missen. Verder heeft het hof reeds beslist dat ook indien de grieven 1 en 2 zouden falen, in elk geval toewijsbaar is de subsidiaire vordering van [appellante] die ertoe strekt dat het hof zal bepalen dat [geïntimeerde] het teveel betaalde (€ 5.000,-) moet terugbetalen. Het hof zal in die zin beslissen, met vernietiging in zoverre van het bestreden eindvonnis.
2.6.
Het hof merkt [appellante] aan als de overwegend in het ongelijk gestelde partij nu de discussie over de gestelde vaststellingsovereenkomst het zwaartepunt van het partijdebat vormde en zij op dit punt aan het kortste eind trekt. De proceskostenveroordeling in eerste aanleg blijft om die reden in stand. [appellante] zal in de kosten van het hoger beroep worden veroordeeld, die aan de zijde van [geïntimeerde] echter worden begroot op nihil.

3.Beslissing

Het hof:
veroordeelt, met vernietiging in zoverre van het bestreden eindvonnis, [geïntimeerde] tot terugbetaling aan [appellante] van € 5.000,- en verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden vonnissen voor het overige;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het hoger beroep en begroot deze tot deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] op nihil.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.F. Thiessen, F.R. Salomons en G.C. de Heer en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 september 2019 in aanwezigheid van de griffier.