ECLI:NL:GHDHA:2019:2352
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Vervolg van een civiele procedure inzake een vaststellingsovereenkomst en bewijsvoering
In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag diende, betreft het een hoger beroep van [appellante] tegen [geïntimeerde] met betrekking tot een vaststellingsovereenkomst. Het hof had eerder op 4 juni 2019 een tussenarrest uitgesproken waarin [appellante] was toegelaten tot het bewijs van haar stelling dat partijen een overeenkomst hadden gesloten waarbij [appellante] € 5.000,- zou betalen aan [geïntimeerde] tegen finale kwijting. Na het tussenarrest heeft [appellante] een akte uitlaten genomen, maar [geïntimeerde] heeft op de roldatum van 30 juli 2019 geen procesvertegenwoordiger gesteld en geen antwoordakte ingediend, waardoor haar recht daartoe verviel.
Het hof heeft in de verdere beoordeling vastgesteld dat [appellante] heeft afgezien van het doen horen van getuigen, wat betekent dat de stelling tot het bewijs waarvan zij was toegelaten als onbewezen moet worden verworpen. De grieven 1 en 2 van [appellante] falen, terwijl het hof in het tussenarrest al had beslist dat grief 5 slaagt en grief 3 faalt. De subsidiaire vordering van [appellante] tot terugbetaling van het teveel betaalde bedrag van € 5.000,- is toewijsbaar, wat leidt tot vernietiging van het bestreden eindvonnis in dat opzicht.
Het hof heeft [appellante] als de overwegend in het ongelijk gestelde partij aangemerkt, omdat de discussie over de vaststellingsovereenkomst het zwaartepunt van het partijdebat vormde. De proceskostenveroordeling in eerste aanleg blijft in stand, en [appellante] wordt veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, die aan de zijde van [geïntimeerde] op nihil worden begroot. Het arrest is uitgesproken op 10 september 2019.