ECLI:NL:GHDHA:2019:2343

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
10 september 2019
Publicatiedatum
2 september 2019
Zaaknummer
200.224.941/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrechtelijke geschil over ontbinding huurovereenkomst en ontruiming na betalingsachterstand

In deze zaak gaat het om een huurgeschil tussen [appellant] en Stichting Woonstad Rotterdam. [appellant] huurde een woning van Woonstad voor € 506,16 per maand, maar had een huurachterstand van € 3.364,85 op het moment van de uitspraak. De kantonrechter te Rotterdam had eerder de huurovereenkomst ontbonden en [appellant] veroordeeld tot ontruiming van de woning. [appellant] ging in hoger beroep tegen deze beslissing, stellende dat de ontbinding en ontruiming in strijd waren met de redelijkheid en billijkheid, omdat hij een deel van de huurachterstand had voldaan en in de toekomst in staat zou zijn om de huur te betalen.

Het hof oordeelde dat de huurachterstand van drie maanden op het moment van de inleidende dagvaarding voldoende gewicht had om de ontbinding van de huurovereenkomst te rechtvaardigen. De omstandigheden die [appellant] aanvoerde, zoals zijn betalingsregelingen en de moeilijkheid om nieuwe woonruimte te vinden, werden niet als voldoende onderbouwd beschouwd. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter, waarbij [appellant] werd veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

De uitspraak benadrukt de toepassing van artikel 6:265 lid 1 BW, dat de mogelijkheid biedt om een wederkerige overeenkomst te ontbinden bij tekortkomingen in de nakoming. Het hof concludeerde dat de herhaalde betalingsproblemen van [appellant] de ontbinding en ontruiming rechtvaardigden, en dat de grief van [appellant] faalde.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.224.941/01
Zaaknummer rechtbank : 6145381 / CV EXPL 17-23737

arrest van 10 september 2019

inzake

[appellant],

wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. J.V. van Blitterswijk te Rotterdam,
tegen

Stichting Woonstad Rotterdam,

gevestigd te Rotterdam,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Woonstad,
advocaat: mr. A.M. van Heest te Rotterdam.

Het geding

Bij exploot van 29 september 2017 is [appellant] in hoger beroep gekomen van het door de kantonrechter te Rotterdam tussen partijen gewezen vonnis van 15 september 2017 (hierna: het bestreden vonnis). In het exploot met producties heeft [appellant] één grief aangevoerd. Op 7 november 2017 heeft [appellant] tevens een incidentele vordering ingesteld. Op 21 november 2017 heeft Woonstad haar conclusie van antwoord in het incident genomen. Bij arrest van 28 november 2017 is een comparitie van partijen gelast. De comparitie heeft plaatsgevonden op 19 februari 2018 ten overstaan van de raadsheer-commissaris. Tijdens de comparitie heeft [appellant] zijn incidentele vordering ingetrokken. Van de comparitie is proces-verbaal opgemaakt. Bij memorie van antwoord met één productie heeft Woonstad de grief bestreden. Vervolgens hebben partijen de stukken overgelegd en arrest gevraagd.
Op 28 juni 2019 heeft het hof partijen gevraagd of zij behoefte hadden aan een zitting ten overstaan van de meervoudige kamer die het arrest zou wijzen en waarvan de raadsheer-commissaris deel van uitmaakt. Op 2 juli 2019 hebben partijen bij e-mail het hof bericht geen behoefte te hebben aan een vervolgzitting.
3. Op 15 juli 2019 heeft het hof bij partijen nog geïnformeerd naar de meest recente stand van zaken. De advocaat van Woonstad heeft in reactie hierop op 25 juli 2019 een e-mail gezonden aan de griffie en de advocaat van [appellant], met het bericht dat [appellant] de woning inmiddels vrijwillig heeft verlaten, de huurovereenkomst is geëindigd op 13 maart 2019 en [appellant] nog een huurachterstand had van € 3.364,85. De advocaat van [appellant] heeft niet schriftelijk gereageerd, maar wel telefonisch aan de griffie van het hof laten weten dat [appellant] de huurachterstand betwist en hij het hoger beroep niet wil intrekken.

De feiten

4. Het gaat in deze zaak om het volgende.
5. [appellant] huurde van Woonstad een woonruimte gelegen aan de [adres] (hierna: het gehuurde) voor € 506,16 per maand.
6. Op 20 mei 2016 is [appellant] door de kantonrechter te Rotterdam bij verstek veroordeeld tot betaling van € 1.343,39 aan Woonstad uit hoofde van achterstallige huur berekend tot en met april 2016 en buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
7. Vanaf november 2016 heeft [appellant] opnieuw een huurachterstand laten ontstaan. Ten tijde van dagvaarding bestond een huurachterstand van ruim drie maanden.

De vordering in eerste aanleg en de beslissing van de kantonrechter

8. Woonstad vorderde in eerste aanleg (samengevat) om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
  • de huurovereenkomst tussen partijen met betrekking tot het gehuurde te ontbinden en [appellant] te veroordelen tot ontruiming;
  • betaling van door Woonstad genoemde bedragen waaronder begrepen € 1.574,69 aan achterstallige huur berekend tot en met de maand juni 2017.
9. [appellant] heeft de vorderingen van Woonstad niet betwist, maar een betalingsregeling voorgesteld. Woonstad heeft deze regeling niet aanvaard.
10. De kantonrechter heeft bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
  • de huurovereenkomst tussen partijen ontbonden en [appellant] veroordeeld het gehuurde binnen veertien dagen na de uitspraak te ontruimen,
  • [appellant] veroordeeld tot betaling van
 een bedrag van € 1.914,94 aan huurachterstand en buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met wettelijke rente over een bedrag van € 1.574,69 vanaf de dag van dagvaarding tot algehele voldoening,
 de huurbedragen van 1 juli 2017 tot de dag van ontbinding en voor de periode daarna tot aan de ontruiming een gebruikersvergoeding,
 de proceskosten.

De grief en de beoordeling daarvan

11. [appellant] vordert in appel (gedeeltelijke) vernietiging van het bestreden vonnis en afwijzing van de vorderingen tot ontbinding en ontruiming.
12. [appellant] komt met één grief op tegen de beslissing van de kantonrechter de huurovereenkomst te ontbinden en de veroordeling tot ontruiming. Volgens [appellant] is deze ontbinding en ontruiming in strijd met de redelijkheid en billijkheid, omdat hij op 8 september 2017 € 1.012,31 aan Woonstad heeft voldaan. De hierdoor thans nog openstaande vordering rechtvaardigt volgens [appellant] geen ontbinding en ontruiming. Daarnaast stelt [appellant] ook in de toekomst in staat te zijn de schuld verder af te betalen, terwijl hij eveneens de huurpenningen zal kunnen voldoen. [appellant] is niet in staat om op korte termijn nieuwe huurruimte te vinden, hetgeen problematisch is voor hem alsmede voor zijn kind dat ieder weekend bij hem verblijft. Woonstad voert gemotiveerd verweer tot verwerping van de grief.
13. Het hof oordeelt als volgt. Art. 6:265 lid 1 BW bepaalt ten aanzien van wederkerige overeenkomsten dat iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen, aan de wederpartij de bevoegdheid geeft om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Ten aanzien van de stelplicht en bewijslast brengt de structuur van hoofdregel en tenzij-bepaling mee dat de schuldeiser moet stellen en zo nodig bewijzen dat sprake is van een tekortkoming aan de zijde van de schuldenaar, en dat het aan de schuldenaar is om de omstandigheden te stellen en zo nodig te bewijzen die zien op de toepassing van de tenzij-bepaling (HR 28 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1810).
14. Tussen partijen staat onbetwist vast dat op het moment van de inleidende dagvaarding de huurachterstand drie maanden bedroeg. Volgens het hof is deze tekortkoming van voldoende gewicht om de ontbinding van de huurovereenkomst te rechtvaardigen. De door [appellant] aangedragen omstandigheden maken dit niet anders. De omstandigheid dat [appellant] de huurachterstand op een later moment voor een (groot) deel zou hebben ingelopen, staat niet aan het oordeel in de weg dat vanwege herhaalde te late betaling (het betalingspatroon) een ontbinding van de huurovereenkomst gerechtvaardigd is. [appellant] heeft zijn stelling dat het vinden van een nieuwe woonruimte voor hem problematisch is onvoldoende onderbouwd. De tekortkomingen in de nakoming van de huurovereenkomst, gevoegd bij de eerdere gerechtelijke procedure in verband met huurachterstand alsmede het feit dat niet onderbouwd is weersproken dat [appellant] tijdens de onderhavige procedure in hoger beroep wederom onregelmatig betalingsgedrag heeft vertoond, rechtvaardigen naar het oordeel van het hof de gevorderde ontruiming en ontbinding. De grief faalt.
15. Uit het voorgaande volgt dat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het hoger beroep worden veroordeeld.

Beslissing

Het hof:
- bekrachtigt het bestreden vonnis;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van Woonstad tot op heden begroot op € 716,-- aan griffierecht en € 2.148,-- aan salaris advocaat; en
- verklaart dit arrest ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.E.H.M. Pinckaers, H.J.M. Burg en A.A. Muilwijk-Schaaij en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 september 2019 in aanwezigheid van de griffier.