1.9.Nadat [appellant] in de onderhavige procedure door de kantonrechter tot ontruiming van de woning was veroordeeld, heeft hij de woning ontruimd en andere woonruimte betrokken in [woonplaats] .
2. QuaWonen heeft in de onderhavige kort gedingprocedure in eerste aanleg gevorderd [appellant] te veroordelen om de woning op de dag dat de sluiting van de woning eindigt, althans binnen een door de kort gedingrechter te bepalen termijn, te ontruimen en te verlaten met alle zich daarin en/of daarop bevindende personen en/of zaken, voor zover deze laatste niet het eigendom van eiseres zijn, en onder afgifte van alle sleutels ter vrije en algehele beschikking van eiseres te stellen, één en ander op straffe van een dwangsom van € 5.000,-, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
3. De kantonrechter heeft uitvoerbaar bij voorraad en op straffe van een dwangsom de ontruiming van de woning gelast binnen twee maanden na betekening van het vonnis, en [appellant] in de kosten veroordeeld. De kantonrechter heeft de rechtmatigheid van het bestuursbesluit tot uitgangspunt genomen, en geoordeeld dat QuaWonen dus in beginsel bevoegd was om de huurovereenkomst te ontbinden. Vervolgens heeft hij beoordeeld of de ontbinding disproportioneel dan wel naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Dat was naar het oordeel van de kantonrechter echter niet het geval.
4. [appellant] heeft van dit vonnis hoger beroep ingesteld en gevorderd dat het bestreden vonnis zal worden vernietigd en dat de vorderingen van QuaWonen alsnog worden afgewezen, met veroordeling van QuaWonen in de kosten in beide instanties. Daaraan heeft hij kort samengevat primair ten grondslag gelegd dat niet aannemelijk is dat het besluit van de burgemeester in beroep stand zal houden, dat de rechtmatigheid van dit besluit bij de beoordeling van de vordering van QuaWonen dan ook niet tot uitgangspunt kan worden genomen, en dat daarom de vordering tot ontruiming van de woning niet behoort te worden toegewezen (grieven 1 en 2). Subsidiair heeft [appellant] aangevoerd dat, gelet op de omstandigheden van dit geval, zijn belang bij voortzetting van de huurovereenkomst zwaarder dient te wegen dan die van QuaWonen bij beëindiging daarvan (grief 3). [appellant] voert hiertoe het volgende aan:
(i) De opslag van en handel in drugs zijn niet gepleegd door [appellant] zelf, maar door zoon [X] .
(ii) [appellant] staat goed bekend in de buurt, en [appellant] noch [X] hebben overlast veroorzaakt.
(iii) [appellant] wil zich distantiëren van [X] en heeft hem gezegd dat hij na afloop van zijn detentie niet meer welkom is in de woning.
(iv) Zowel de heer als mevrouw [appellant] hebben ernstige gezondheidsklachten. Een verhuizing zou voor hun gezondheid desastreus zijn.
(v) [appellant] is geworteld in [woonplaats] en zal als gevolg van de ontruiming naar alle waarschijnlijkheid geen woning meer in die gemeente kunnen huren. Mogelijk zal hij zelfs helemaal geen woning kunnen vinden.
5. QuaWonen heeft de grieven van [appellant] bestreden en geconcludeerd tot verwerping van het beroep. QuaWonen stelt dat de rechtmatigheid van het bestuursbesluit tot uitgangspunt genomen moet worden. Daarom was QuaWonen bevoegd om de huurovereenkomst te ontbinden. QuaWonen hanteert een zero-tolerance-beleid als het aankomt op drugshandel vanuit haar woningen. Onderdeel daarvan is beëindiging van de huurovereenkomst. Dit belang moet zwaarder wegen dan het belang van [appellant] . Ten slotte wijst QuaWonen er subsidiair op dat [appellant] zich niet als goed huurder heeft gedragen (in de zin van artikel 7:213 in samenhang met artikel 7:219 BW), zodat een voorschot kan worden genomen op de ontbinding van de huurovereenkomst in een bodemprocedure.
6. Bij de beoordeling van het hoger beroep wordt het volgende vooropgesteld.
De rechter in kort geding heeft zich te richten naar de waarschijnlijke uitkomst van de civiele bodemprocedure. Een aspect hiervan bij de beoordeling van de primaire grondslag is de vraag omtrent de juistheid van het besluit van de burgemeester om de woning te sluiten op grond van artikel 13b Opiumwet. De burgerlijke rechter dient, gelet op het beginsel van formele rechtskracht, in beginsel uit te gaan van de juistheid van dit besluit, zeker als - zoals in dit geval - inmiddels in bezwaar en beroep aldus is beslist. De omstandigheid dat nog hoger beroep mogelijk is, maakt dit niet anders.
Onder omstandigheden kan er plaats zijn voor het aanvaarden van een uitzondering op dit uitgangspunt. Dit zal het geval kunnen zijn indien het besluit klaarblijkelijk op een misslag berust, alsook indien sprake is van een zodanige wijziging van omstandigheden dat moet worden aangenomen dat de burgermeester, ingeval hij daarvan op de hoogte zou zijn geweest, tot een andere beslissing zou zijn gekomen (HR 17 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:738, en HR 24 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:1128). Het hof ziet in dit geval geen aanleiding om af te wijken van het oordeel van de bestuursrechter over de rechtmatigheid van het besluit op bezwaar, nu geen van de hiervoor genoemde uitzonderingssituaties zich voordoet. De grieven 1 en 2 worden dan ook verworpen.
7. Het hof dient vervolgens te beoordelen of de ontbinding en ontruiming niet onevenredig zijn aan het gewicht van de daarmee gediende belangen. Bij dat oordeel zal het hof abstraheren van het feit dat de woning inmiddels is ontruimd.
8. Op grond van de wetgeschiedenis staat de buitengerechtelijke ontbindingsbevoegdheid van de verhuurder op grond van artikel 7:231 lid 2 BW in beginsel los van de vraag of er sprake is van enige tekortkoming aan de zijde van de huurder. Aan de hiervoor bij r.o. 4 genoemde omstandigheden (i) en (ii) komt dus in zoverre een beperkt gewicht toe bij het antwoord op de vraag of de ontbinding en ontruiming gerechtvaardigd was.
9. Het hof is van oordeel dat het feit dat opslag en mogelijk ook handel in drugs in de woning heeft plaatsgevonden voor rekening en risico van [appellant] komt. [X] had, zoals [appellant] wist, voorafgaand aan de huiszoeking een eerdere gevangenisstraf opgelegd gekregen voor drugsgerelateerde delicten. Van [appellant] had daarom mogen worden verwacht dat hij afdoende voorzorgsmaatregelen had genomen om te voorkomen dat [X] de woning voor de opslag van en/of handel in drugs zou gebruiken. De heer [appellant] is bovendien zelf door de politie aangetroffen toen hij de woning probeerde te verlaten met een sporttas die een handelshoeveelheid drugs bleek te bevatten. De (impliciete) stelling dat [appellant] niet op de hoogte was van de aanwezigheid van drugs in of om de woning, vindt het hof daarom niet geloofwaardig.
10. Het belang van QuaWonen bij ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning is erin gelegen dat zij niet hoeft te dulden dat de woning wordt gebruikt voor de opslag van en de handel in drugs. QuaWonen heeft als woningbouwvereniging immers ook een taak op het gebied van leefbaarheid in die zin dat zij bijdraagt aan de leefbaarheid in de buurten waarin zij woningen verhuurt. Het is een feit van algemene bekendheid dat drugshandel en drugsgerelateerde activiteiten (andere vormen van) criminaliteit kunnen aantrekken die de leefbaarheid van de buurt in negatieve zin kunnen beïnvloeden. QuaWonen heeft dan ook een zwaarwegend belang bij handhaving van haar zero tolerance-beleid.
11. Het belang van QuaWonen om dit beleid onverkort te handhaven, weegt naar het oordeel van het hof in dit geval zwaarder dan de door [appellant] aangevoerde omstandigheden. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat QuaWonen er terecht op heeft gewezen dat [X] na zijn eerdere detentie volgens de eigen stellingen van [appellant] niet meer welkom was in de woning, maar de woning toch opnieuw gebruikte voor de opslag van en de handel in drugs. Onder die omstandigheden heeft QuaWonen in redelijkheid tot beëindiging van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning kunnen besluiten. Overigens blijkt uit het feit dat [appellant] inmiddels een andere woning in [woonplaats] heeft gevonden, dat de gezondheidsklachten van [appellant] niet aan een verhuizing in de weg hebben gestaan en dat de onder (iv) en (v) genoemde omstandigheden zich dus niet voordoen.
12. Het voorgaande leidt tot de conclusie de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van de woning niet onevenredig zijn aan het gewicht van de daarmee gediende belangen. Grief 3 faalt.
13. De grieven 4 en 5 zijn veeggrieven en behoeven geen afzonderlijke bespreking.
14. Het hof passeert ten slotte de bewijsaanbiedingen van beide partijen omdat voor bewijslevering in het kader van dit kort geding geen plaats is.
15. Het hof komt tot de slotsom dat aannemelijk is dat de bodemrechter zal oordelen dat de buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst rechtsgeldig was, en de daarop gebaseerde ontruimingsvordering toewijsbaar. Daarom zal het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigen. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. De subsidiaire grondslag van de vordering van QuaWonen hoeft niet meer te worden behandeld.