1.7.Het is het hof is voorts ambtshalve bekend dat de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam in de door Havensteder aangespannen bodemprocedure bij vonnis op tegenspraak van 18 oktober 2018 voor recht heeft verklaard dat de huurovereenkomst buitengerechtelijk is ontbonden, en [geïntimeerde] heeft veroordeeld om de woning te ontruimen. De bodemrechter was van oordeel dat Havensteder bevoegd was om de huurovereenkomst buitengerechtelijk te ontbinden op grond van artikel 7:231 lid 2 BW, en dat Havensteder een zo zwaarwegend belang had bij ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning, dat niet gezegd kan worden dat het uitoefenen door Havensteder van haar bevoegdheid om tot buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst over te gaan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht. Het is het hof niet bekend of [geïntimeerde] van dit vonnis hoger beroep heeft ingesteld. In het administratief systeem van het hof is tot dusver geen hoger beroep terzake bekend.
2. In de onderhavige kort gedingprocedure heeft Havensteder in eerste aanleg gevorderd [geïntimeerde] te veroordelen om de woning (inclusief bijbehorende berging/schuur) met onmiddellijke ingang, dan wel op een door de kort gedingrechter te bepalen datum, te ontruimen en te verlaten met alle zich daarin en/of daarop bevindende personen en/of zaken, voor zover deze laatste niet het eigendom van Havensteder zijn, en onder afgifte van alle sleutels, ter vrije en algehele beschikking van Havensteder te stellen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten.
3. De kantonrechter heeft in het thans bestreden kortgedingvonnis de vorderingen van Havensteder afgewezen, en haar in de kosten veroordeeld. De kantonrechter was van oordeel dat Havensteder weliswaar in beginsel bevoegd was om de huurovereenkomst te ontbinden op grond van artikel 7:231 lid 2 BW, maar dat de gevolgen van de op basis van die ontbinding gevorderde ontruiming niet evenredig waren aan het daarmee te bereiken doel. De kantonrechter achtte daarom onvoldoende aannemelijk dat de bodemrechter tot het oordeel zou komen dat Havensteder gerechtvaardigd gebruik mocht maken van haar bevoegdheid om de huurovereenkomst buitengerechtelijk te ontbinden.
4. Havensteder heeft van dit vonnis hoger beroep ingesteld en gevorderd dat het vonnis zal worden vernietigd en dat de vorderingen van Havensteder alsnog worden toegewezen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten in beide instanties. Daaraan heeft zij kort samengevat ten grondslag gelegd dat zij bevoegd was de huurovereenkomst buitengerechtelijk te ontbinden, en dat haar belangen bij ontruiming van de woning zwaarder wegen dan de belangen van [geïntimeerde] bij voortzetting van de huurovereenkomst.
5. [geïntimeerde] heeft de grieven van Havensteder bestreden en geconcludeerd tot verwerping van het beroep. Hij stelt zich op het standpunt dat voor toewijzing van de vordering tot ontruiming van de woning in dit kort geding geen plaats is, en dat de uitkomst van de bodemprocedure moet worden afgewacht. [geïntimeerde] stelt voorts dat hij niet op de hoogte was van de aanwezigheid van drugs in de schuur, en dat de in de woning aangetroffen hoeveelheid verdovende middelen zeer beperkt is. [geïntimeerde] heeft zich bovendien altijd gedragen als een goed huurder, zijn huur tijdig betaald, en nooit enige overlast veroorzaakt, ook niet door de aanwezigheid van drugs in de woning. Hij wordt door de ontruiming van de woning dubbel gestraft. [geïntimeerde] stelt ten slotte dat hij groot belang heeft bij het voortzetten van de huurovereenkomst. Hij mag het laatste gedeelte van zijn straf –volgens [geïntimeerde] heeft het Hof hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar – met een enkelband buiten de penitentiaire inrichting uitzitten. Die mogelijkheid wordt hem ontnomen wanneer hij geen woning meer heeft. Ook zijn psychische toestand laat een verhuizing niet toe. De vordering tot ontruiming dient dan ook te worden afgewezen omdat het belang van [geïntimeerde] bij voortzetting van de huurovereenkomst zwaarder weegt dan het belang van Havensteder bij ontruiming van de woning.
6. De rechter die in kort geding beslist op een vordering tot het geven van een voorlopige voorziening nadat de civiele bodemrechter een vonnis in de hoofdzaak heeft gewezen, dient zijn vonnis af te stemmen op het oordeel van die bodemrechter, ongeacht of het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan (HR 24 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:1128). De bodemrechter heeft in dit geval geoordeeld (i) dat Havensteder bevoegd was om de huurovereenkomst buitengerechtelijk te ontbinden op grond van artikel 7:231 lid 2 BW; en (ii) heeft na belangenafweging geoordeeld dat Havensteder een zo zwaarwegend belang had bij ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning, dat niet gezegd kan worden dat het uitoefenen door Havensteder van haar bevoegdheid om tot buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst over te gaan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht. Het hof ziet geen aanleiding om van het oordeel van de bodemrechter af te wijken, en maakt dat oordeel tot het zijne.In dit verband benadrukt het hof nog dat het belang bij een voorziening in kort geding door de beslissing van de bodemrechter grotendeels is achterhaald, maar dat in ieder geval het proceskostenbelang nog bestaat. 7. Voor zover is betoogd door [geïntimeerde] dat de burgemeesterssluiting nog niet onherroepelijk is, kan dit [geïntimeerde] niet baten. De burgerlijke rechter dient, gelet op het beginsel van formele rechtskracht, uit te gaan van de juistheid van dit besluit, zeker nu inmiddels in bezwaar en beroep aldus is beslist. De omstandigheid dat nog hoger beroep mogelijk is, maakt dit niet anders. (zie voor een en ander HR 17 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:738 en HR 24 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:1128). 8. Het hof passeert ten slotte het bewijsaanbod van Havensteder omdat voor bewijslevering in het kader van dit kort geding geen plaats is.
9. Gelet op het voorgaande zal het hof het vonnis van de rechtbank vernietigen en [geïntimeerde] veroordelen de woning te ontruimen. [geïntimeerde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in beide instanties.