Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Uitspraak van 9 juli 2019
[X] te [Z] , belanghebbende,
de inspecteur van de Belastingdienst Rotterdam, de Inspecteur,
Procesverloop
Feiten
f 454.026.00
285.881
803.271
De Rechtbank
Inhoudelijk
Geschil en standpunten
Beoordeling
.Aangezien een dergelijk verzoek in dit geval vader [C] wegens zijn overlijden, niet meer kan bereiken, kan op basis van het eerste lid geen verplichte verrekening meer intreden. Immers na het overlijden is wegens ontbinding van het huwelijk door overlijden, er geen echtgenoot meer waaraan het verzoek tot deling kan worden gedaan. Verder valt niet goed te verklaren waarom de laatste volzin van artikel 2, eerste lid, HV, is opgenomen als er sprake zou zijn van een verplicht wederkerig finaal verrekenbeding. Een verplichting tot verrekening kan na het overlijden naar het oordeel van het Hof evenmin worden gelezen in het tweede lid van artikel 2 HV. Immers, het tweede lid bepaalt “dat de ene echtgenoot verplicht zal zijn uit zijn vermogen zoveel aan de andere echtgenoot uit te keren”. Ook hier geldt dat na overlijden niet meer kan worden uitgekeerd aan de andere echtgenoot, omdat het huwelijk na overlijden ophoudt te bestaan en mitsdien geen sprake meer is van echtgenoten. Voorts overweegt het Hof dat artikel 3 HV weliswaar bepaalt dat deling ook kan worden gevorderd binnen zes maanden na het eindigen van het deelgenootschap, maar dat daaronder niet is te begrijpen een eindigen door overlijden van een of beide echtgenoten. Dit volgt uit de duidelijke bewoordingen van deze bepaling waarin is vermeld dat “de echtgenoten van elkander [zullen] kunnen vorderen”. Artikel 4 HV heeft daarentegen wel betrekking op het eindigen van het deelgenootschap door overlijden, echter niet door overlijden van een echtgenoot, maar door beiden; een situatie die zich hier niet voordoet. In dat geval is voorzien in een regeling die geldt voor de erfgenamen. De conclusie is dan ook dat geen van de bepalingen uit de HV een verplichte toepassing van het verrekenbeding voorschrijft bij overlijden van vader [C] .
Proceskosten en griffierechten
Beslissing
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.