ECLI:NL:GHDHA:2019:1868

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
17 juni 2019
Publicatiedatum
11 juli 2019
Zaaknummer
22-000259-19
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelname aan terroristische organisatie IS en vertaalwerkzaamheden voor jihadistische propaganda

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 17 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een verdachte die in de periode van 1 januari 2015 tot en met 25 december 2017 heeft deelgenomen aan de terroristische organisatie Islamitische Staat (IS). De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het vertalen van IS-materiaal, waarmee hij de ideologische basis van IS heeft versterkt en anderen heeft aangezet zich bij de organisatie aan te sluiten. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren, met aftrek van voorarrest. De verdachte was eerder in eerste aanleg veroordeeld tot dezelfde straf, maar had hoger beroep ingesteld tegen de vrijspraak van een ander ten laste gelegd feit. Het hof verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor dat onderdeel, omdat er geen hoger beroep openstond tegen de vrijspraak. De bewezenverklaring van deelname aan IS is gebaseerd op de rol van de verdachte in het vertalen van jihadistische propaganda, wat bijdroeg aan de wervingsinspanningen van IS. Het hof heeft de ernst van de feiten en de impact van de daden van IS op de samenleving in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000259-19
Parketnummer: 10-960348-17
Datum uitspraak: 17 juni 2019
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken
zitting houdende in de extra beveiligde zittingszaal van de rechtbank Rotterdam te Rotterdam

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 14 januari 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Irak) op [geboortejaar] 1988,
thans gedetineerd in de [PI].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 3 juni 2019.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 2 ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts is beslist omtrent de in beslag genomen voorwerpen als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
De verdachte is in eerste aanleg vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is namens de verdachte onbeperkt ingesteld en mitsdien mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – voor zover aan het inhoudelijk oordeel van het hof onderworpen - ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks 01 januari 2015 tot en met 25 december 2017 te Rotterdam, althans één of meer andere plaats(en) in Nederland en/of Zweden en/of Denemarken en/of Australië,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
heeft deelgenomen aan een of meer organisatie(s), namelijk Islamitische Staat (IS), dan wel Islamic State of Iraq and Shaam (ISIS) en/of Islamic State of Iraq and Levant (ISIL), althans (telkens) een aan IS en/of aan Al Qaida gelieerde organisatie(s), althans (telkens) (een) organisatie(s) die de gewapende Jihadstrijd voorstaat/voorstaan, welke organisatie(s) tot oogmerk had (den) het plegen van terroristische misdrijven, te weten,
A. het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft (zoals bedoeld in artikel 157 Wetboek van Strafrecht), (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 176a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
B. doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 288a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
C. moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 289 jo. 83 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
D. de samenspanning en/of opzettelijke voorbereiding van en/of bevordering tot eerder vermelde misdrijven (zoals bedoeld in artikel 176a en/of 289aen/of 96 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
E. het voorhanden hebben van een of meerdere wapens en/of munitie van de categorieën II en/of III (zoals bedoeld in artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie) (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of met het oogmerk om een terroristisch misdrijf voor te bereiden of gemakkelijk te maken (zoals bedoeld in artikel 55 lid 1 en/of lid 5 van de Wet wapens en munitie).
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de advocaat-generaal ten aanzien van de inbeslaggenomen voorwerpen gevorderd dat zal worden beslist overeenkomstig het vonnis waarvan beroep.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in
of omstreeksde periode van01 januari 2015 tot en met 25 december 2017
te Rotterdam, althans één of meer andere plaats(en)in Nederland en
/ofZweden
en/of Denemarken en/of Australië,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
heeft deelgenomen aan een
of meerorganisatie
(s), namelijk Islamitische Staat (IS),
dan wel Islamic State of Iraq and Shaam (ISIS) en/of Islamic State of Iraq and Levant (ISIL), althans (telkens) een aan IS en/of aan Al Qaida gelieerde organisatie(s), althans (telkens) (een) organisatie(s) die de gewapende Jihadstrijd voorstaat/voorstaan,welke organisatie
(s)tot oogmerk
had (den)heefthet plegen van terroristische misdrijven, te weten,
A. het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft (zoals bedoeld in artikel 157 Wetboek van Strafrecht), (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 176a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
B. doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 288a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
C. moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 289 jo. 83 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
D. de
samenspanning en/ofopzettelijke
voorbereiding van en/ofbevordering tot eerder vermel
de misdrijven (zoals bedoeld in artikel 176a en/of 289aen/of 96 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht)
en/of
E. het voorhanden hebben van een of meerdere wapens en/of munitie van de categorieën II en/of III (zoals bedoeld in artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie) (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of met het oogmerk om een terroristisch misdrijf voor te bereiden of gemakkelijk te maken (zoals bedoeld in artikel 55 lid 1 en/of lid 5 van de Wet wapens en munitie).
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsoverweging
Het hof stelt voorop dat van deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 140a van het Wetboek van Strafrecht (Sr) slechts dan sprake kan zijn, indien de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel bedoelde oogmerk.
Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen overweegt het hof naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het volgende.
ISIS/IS
Het is een feit van algemene bekendheid dat in het voorjaar van 2011 een groot deel van de bevolking van Syrië vreedzaam in verzet kwam tegen het regime van president Bashar al-Assad.
Wat begon als een vreedzaam protest ontwikkelde zich tot een gewapende strijd, waarvan vooral de burgerbevolking het slachtoffer was.
In 2012 valt de rol van jihadistische groepen in de strijd niet meer te ontkennen. De strijd in Syrië neemt dan de vorm aan van het ontplooien van geweldsactiviteiten tegen gepercipieerde vijanden van de islam ter verwezenlijking van een wereld die een zo zuiver mogelijke afspiegeling is van hetgeen men meent dat in de eerste bronnen van het islamitische geloof – de Koran en de soenna – staat vermeld. Die interne oorlog in Syrië zou moeten leiden tot ‘herstel’ van het zogenoemde ‘kalifaat’ in Shaam (Syrië), het ‘kalifaat’ dat op 29 juni 2014 ook daadwerkelijk is uitgeroepen en bekend is geworden als I(slamitische) S(taat). Een en ander is door (voorlopers van) IS gepaard gegaan met gewelddadigheden en terreur tegen de bevolking.
In augustus 2013 behoort ISIS/ISIL, voorloper van IS, samen met Jabhat al-Nusra tot de leidende groepen in de slag om tien Alawitische dorpen in de kustprovincie.
Naast executies door middel van een schot door het hoofd, doodt ISIL tegenstanders ook door middel van onthoofdingen en kruisigingen. Zo werden in april 2014 zeven mensen geëxecuteerd waarvan twee gekruisigd.
ISIL’s ambities om een kalifaat te vestigen blijven niet beperkt tot Syrië. Vanaf de tweede helft van 2013 beleeft ISIS/ISIL in Irak een ware wederopstanding.
Op 10 juni 2014 verovert ISIL de Iraakse stad Mosul.
Op 29 juni 2014 roept ISIL het islamitisch kalifaat uit in het door haar veroverde gebied in Irak en Syrië en wordt haar naam gewijzigd in de Islamitische Staat (IS). Abu Bakr al-Baghdadi, de emir van de organisatie, wordt aangesteld als ‘kalief’ van IS.
In de verklaring waarmee IS woordvoerder Abu Mohammed al-Adnani de oprichting van het Kalifaat aankondigt, worden alle moslims opgeroepen de eed van trouw, de bay’a, af te leggen aan de kalief Abu Bakr al-Baghdadi. Deze eedaflegging is zelfs een plicht, zo stelt Adnani, waarna hij een ieder oproept naar het kalifaat te komen.
IS voert de jihadstrijd op het slagveld, maar dat niet alleen.
IS maakt tevens intensief gebruik van het internet en sociale media. Zij verspreiden op deze manier hun ideologie, doen verslag van hun activiteiten in het strijdgebied, pogen hun betrokkenheid bij het Syrisch conflict te legitimeren en roepen op tot (geldelijke en/of fysieke) ondersteuning. Zij hebben zelf mediaplatforms, websites, facebookpagina’s en/of twitteraccounts, via welke belangstellenden hun aandeel in de strijd kunnen volgen, maar ook via andere jihadistische websites en fora wordt hun berichtgeving verspreid.
In de loop van 2014 lijkt met name IS(IL) via sociale media pogingen te doen nieuwe rekruten uit te nodigen naar het strijdgebied te komen. Ook uit Europa afkomstige jihadisten maken intensief gebruik van bijvoorbeeld [a], [b], [c], [d] en [e] om persoonlijk op te roepen aan de strijd deel te nemen.
In een interview van [jaar] met de Engelse krant
[krant]over media propaganda heeft de verdachte verklaard: “If ISIS’s work seems planned and professional, that’s because it is”.
Op 30 mei 2013 is het toenmalige ISIL toegevoegd aan de VN Sanctielijst. Op 1 juli 2013 aan de EU sanctielijst. Daarvan moet de verdachte destijds al op de hoogte zijn geweest. Hij was zeer actief op sociale media, bekend in de mediawereld en geïnteresseerd in de politiek. Hij heeft een universitaire opleiding genoten.
De verdachte heeft in een politieverhoor verklaard dat IS uit neutraal oogpunt een terroristische organisatie is.
Het hof concludeert dat de verdachte al vanaf 2013 en in ieder geval in juni 2014 wist dat IS(IS) een terroristisch oogmerk had en een planmatige, professionele en succesvolle mediastrategie voerde om dat oogmerk te verwezenlijken.
De ondersteunende rol van de verdachte
Uit het navolgende blijkt dat de verdachte vanaf 2014 – dus ook voor de ten laste gelegde periode – een IS(IS) ondersteunende rol op zich wilde nemen.
In een interview op 29 juni 2014 heeft de verdachte de rechtmatigheid van de straffen opgelegd door ISIS (kruisigen, amputeren van ledematen, executies enzovoorts) verdedigd. De straffen van ISIS worden opgelegd volgens de shari’a wetgeving. Ook heeft de verdachte in het interview gezegd dat hij op het punt heeft gestaan om zich aan te sluiten bij ISIS. Mogelijk zal hij zich later aansluiten bij ISIS om zijn kennis en ervaring in te zetten.
In het interview gegeven door de verdachte en drie anderen op [jaar] vertellen de verdachte en de anderen dat zij willen en zelfs moeten vechten voor IS
– een verplichting voor alle moslims nu het kalifaat is gevestigd – en dat zij de ‘oath of allegiance’ (bay’a) hebben gezworen aan de kalief. Daarmee hebben zij gezworen uit te voeren wat de kalief Abu Bakr al-Baghdadi zegt. Het kalifaat is hun nieuwe identiteit. De verdachte studeert op dat moment civiele bouwkunde en wil zijn kennis inzetten voor IS.
De verdachte heeft op 12 maart 2018 tegenover de politie verklaard dat als je de ‘Al-Hidjra’ (letterlijk emigratie, in jihadistische context ook wel het vertrek naar het strijdgebied) niet kan verrichten je dan op zijn minst nog andere dingen kan doen zoals media steunen. Hij vertaalde in 2014 twitterberichten uit Irak en Syrië vanuit het Arabisch naar het Engels. Daarnaast heeft hij een aantal artikelen vertaald, welke geplaatst zijn op de blog van [blog].
De verdachte heeft aangevoerd dat hij ongeveer twee maanden nadat IS op 10 juni 2014 Mosul had overgenomen of na de onthoofding van de hulpverlener Alan Henning op 3 oktober 2014 afstand van IS heeft genomen en dat hij enkel probeert te achterhalen en te begrijpen wat er allemaal gebeurt met ISIS. Deze verklaring acht het hof niet aannemelijk geworden aangezien verdachtes telefoon in 2017 jihadistische
contentbevatte waaronder op 5 december 2017 vier foto’s waarin een persoon wordt onthoofd. Hieronder zal bovendien worden vastgesteld dat de verdachte nadien – namelijk in de periode van 1 januari 2015 tot zijn aanhouding op 25 december 2017 – nog voor IS heeft vertaald.
De bijdrage van de verdachte
Vanuit de vaststelling dat de verdachte vanaf 2014 een ondersteunende rol op zich had genomen, beoordeelt het hof of de verdachte vanaf 1 januari 2015 een bijdrage aan IS heeft geleverd in de zin van artikel 140a Sr.
Op 30 november 2017 zijn twee foto’s op een telefoon van de verdachte aangetroffen die een opsomming bevatten van twee zeer bekende IS periodieke publicaties, te weten ‘Dabiq’ en de latere opvolger ‘Rumiyah’. In deze publicaties wordt de jihadistische gewapende strijd tegen het Westen verheerlijkt en daarin wordt opgeroepen aan deze strijd deel te nemen.
Ook blijkt uit onderzoek naar chats en afbeeldingen op een telefoon van de verdachte dat de verdachte tussen 24 september 2017 en 30 oktober 2017 op [x] heeft gechat met [persoon] waarin aan de verdachte wordt gevraagd of hij nog vertalingen doet of wil doen. De verdachte antwoordt: “I can make small ones”. In de chat wordt een afbeelding van een artikel uit Al-Naba meegestuurd. Al-Naba is de Arabischtalige
weeklyvan de Islamitische Staat. De verdachte zegt vervolgens dat hij het aan zijn broeder zal vragen en dat hij denkt dat ze het in Roumiyyah publiceren (het Engelstalige tijdschrift van de Islamitische Staat).
In een chatgesprek van 14 november 2017 met de medeverdachte [medeverdachte] zegt de verdachte dat als iemand niet op ‘hijrah’ (emigratie, in jihadistische context ook wel het vertrek naar het strijdgebied) kan, men tenminste een boek kan vertalen. De verdachte heeft in een verhoor van 4 januari 2018 verklaard dat zijn aanvankelijke plan was om in Nederland Irakese vertalers te ontmoeten. In het licht van de gesprekken via diverse media voorafgaand aan 24 december 2017 acht het hof de verklaring van de verdachte dat hij dit aanvankelijke plan verlaten heeft en uitsluitend met een toeristisch doel in Nederland was, niet aannemelijk geworden.
Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte verklaard: “Ik vertaal tijdschriften en al het IS materiaal”.
Conclusie
Het hof acht de verklaring van de verdachte aangaande zijn vertaalwerkzaamheden betrouwbaar. Deze past bij de ondersteunende rol die de verdachte vanaf 2014 op zich had genomen. Bovendien spreekt de verdachte ook in een chat uit 2017 over het maken van een vertaling van een IS uitgave.
Met het maken van vertalingen heeft de verdachte een aandeel gehad in, of heeft ondersteund, de mediastrategie van IS. Het gebruik van (sociale) media strekte tot de verwezenlijking van het oogmerk van IS, namelijk het stichten van een streng islamitische staat op het grondgebied van Syrië, waar een radicale versie van de sharia aan de burgerbevolking werd opgelegd. Zoals hierboven is uiteengezet ging dit gepaard met gruwelijke misdaden met het doel de bevolking ernstige vrees aan te jagen.
Naar het oordeel van het hof kunnen voornoemde gedragingen van de verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm, in onderling verband en samenhang bezien, worden aangemerkt als zijnde zozeer gericht op het deelnemen aan voornoemde organisatie, het daarin een aandeel hebben en het verwezenlijken van criminele oogmerken van die organisatie dat het niet anders kan zijn dan dat zijn opzet daarop ook gericht is geweest.
De verdachte dient naar het oordeel van het hof dan ook te worden aangemerkt als deelnemer aan die organisatie als bedoeld in artikel 140a Sr.
Het hof is dan ook van oordeel dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan deelname aan een terroristische organisatie, te weten IS. Zijn bijdrage is beperkt gebleven tot het maken van vertalingen.
Verweren met betrekking tot de vrijheid van meningsuiting
De raadsvrouw heeft naar voren gebracht dat in het bijzonder moet worden gekeken naar de inhoud van het door haar cliënt vertaalde en verspreide materiaal (nieuwsberichten en artikelen van IS) en dat per onderdeel getoetst moet worden of er sprake is van een inbreuk op de vrijheid van meningsuiting van de verdachte. Het hof gaat hieraan voorbij, reeds omdat het hof niet bewezen zal verklaren dat de verdachte zich heeft ‘geuit’, bijvoorbeeld door daadwerkelijk zelf bepaald specifiek aangeduid materiaal van IS openlijk te verspreiden of met derden te delen. Hij heeft in de ten laste gelegde periode uitingen van anderen vertaald opdat IS deze kon verspreiden.
Er valt op basis van dit dossier niet buiten redelijke twijfel vast te stellen welke nieuwsberichten en/of artikelen in de ten laste gelegde periode precies door de verdachte zijn vertaald. Voor de bewezenverklaring van het verwijt dat is gemaakt – kort gezegd: het deelnemen aan een terroristische organisatie – is dit echter niet relevant: het hof acht daarvoor voldoende dat is vast komen te staan dat de verdachte vertaalwerk heeft verricht voor die organisatie. Een gedraging die een (variant op een) uitingsdelict behelst ligt daaraan verder niet ten grondslag.
Zo bezien treft het verweer dat de verdachte de bescherming van artikel 10 van het EVRM zou kunnen inroepen geen doel.
Voor zover de raadsvrouw heeft willen betogen dat de verdachte zich zou kunnen beroepen op de vrijheid van meningsuiting van de terroristische organisatie zelf (zij heeft immers gesteld dat de “concreet aan cliënt verweten gedragingen allemaal uitingen betreffen”, hetgeen ook nog zou kunnen inhouden dat dit om uitingen
van ISzou gaan) overweegt het hof nog het volgende.
Voor zover er – in relatie tot uitingen van IS - een beroep is gedaan op artikel 10 van het EVRM stuit dit af op artikel 17 van het EVRM. IS is een terroristische organisatie met doelstellingen evident in strijd met de geest van het EVRM. IS riep op tot de gewapende jihadstrijd, en pleegde onder meer in de ten laste gelegde periode in die strijd bij voortduring terroristische misdrijven. Die aanhoudende terreur kan worden gekwalificeerd als te zijn gericht op de vernietiging van in het Verdrag beschermde rechten en vrijheden. Daarom ontvalt aan deze organisatie al bij voorbaat de bescherming van artikel 10 van het EVRM.
Het hof overweegt daarbij volledigheidshalve nog, dat een materiële toets op basis van artikel 10 van het EVRM niet tot een ander oordeel leidt. Het EVRM zelf en de beperkingssystematiek van het EVRM brengen dat met zich mee. Kort gezegd is het immers zo, dat het recht op vrijheid van meningsuiting beperkt kan worden als die beperking is neergelegd in wetgeving, een gerechtvaardigd doel dient en noodzakelijk is in een democratische samenleving. Gelet op de jongste geschiedenis staat buiten kijf dat de anti-terrorismewetgeving, zoals die in Nederland is vormgegeven, op legitieme wijze de vrijheid van meningsuiting van IS – minstgenomen - beperkt. De propagandistische mediastrategie van IS wordt rechtens op geen enkele manier beschermd, maar dient integendeel te worden bestreden.
Toetsing aan het grondwettelijk beperkingssysteem leidt tot dezelfde uitkomst.
Het verweer wordt in al zijn onderdelen verworpen.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft in de periode van 1 januari 2015 tot en met 25 december 2017 deelgenomen aan een organisatie die het plegen van terroristische misdrijven tot oogmerk had, te weten IS.
IS en daaraan gelieerde groepen in het Midden-Oosten zijn als terroristische groeperingen gebrandmerkt vanwege hun ongehoord wrede en de samenleving ontwrichtende daden. Zij hebben talloze doden op hun geweten, zijn (mee) verantwoordelijk voor de verschrikkelijke vernielingen van huizen, landbouw en infrastructuur en het ondraaglijk lijden en de angsten van velen en zij hebben, in naam van Allah, een bloedige sektarische strijd aangewakkerd. Tot op de dag van vandaag zijn de gevolgen hiervan voelbaar. Het onnoemelijk leed dat hierdoor is veroorzaakt komt natuurlijk niet geheel op het conto van de verdachte, maar door het vertalen van IS-materiaal heeft hij de taalbarrière verbroken, waardoor de ideologische basis van IS werd verstevigd en uitgebreid. Mede door zijn handelen kunnen anderen ertoe zijn aangezet zich aan te sluiten bij IS.
Het hof heeft bij de op te leggen straf acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 17 mei 2019, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder in Nederland is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Verzoek tot opheffing dan wel schorsing van de voorlopige hechtenis
Bij pleidooi heeft de raadsvrouw overeenkomstig haar pleitaantekeningen verzocht om, bij oplegging van een straf gelijk aan eerste aanleg, de voorlopige hechtenis op te heffen per 25 juni aanstaande omdat de verdachte op die datum vanwege het beëindigen van zijn recht op verblijf door de IND naar Zweden zal worden teruggestuurd. Een opheffing van de voorlopige hechtenis zou voorkomen dat de verdachte bij het indienen van een rechtsmiddel (het hof begrijpt: beroep in cassatie) langer in detentie zou moeten blijven zitten.
Subsidiair verzoekt de raadsvrouw schorsing van de voorlopige hechtenis met als bijzondere voorwaarde een gebiedsverbod voor Nederland en meer subsidiair een schorsing onder de voorwaarden dat hij aan Zweden wordt overgedragen en zich aldaar meldt bij de bevoegde autoriteiten.
De advocaat-generaal heeft zich verzet tegen een opheffing dan wel een schorsing van de voorlopige hechtenis.
Het hof legt dezelfde straf op als de rechtbank. Het primaire verzoek is gegrond op de stelling dat de verdachte in aanmerking komt voor strafonderbreking per 25 juni 2019, mits de uitspraak onherroepelijk is. Naar het oordeel van het hof is die enkele mogelijkheid (strafonderbreking
kanworden verleend) onvoldoende om opheffing van de voorlopige hechtenis te rechtvaardigen. Het subsidiaire en meer subsidiaire verzoek om schorsing van de voorlopige hechtenis wordt afgewezen op de grond dat geen persoonlijke omstandigheden zijn gesteld die – indien deze voldoende aannemelijk zouden zijn – zwaarder wegen dan het maatschappelijk belang bij voortduring van de voorlopige hechtenis.
Beslag
De na te melden inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen zoals deze vermeld zijn onder Samsung S7 en een Samsung S4 op de in kopie aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, volgens opgave van verdachte aan hem toebehorend, zijn vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het voorwerpen zijn met behulp waarvan het onder 1 bewezen verklaarde is begaan. Het hof zal daarom deze voorwerpen verbeurdverklaren.
Dat op de Samsung S7 ook persoonlijke foto’s staan die geen relatie tot het bewezenverklaarde hebben en deze telefoon gekoppeld is aan overheidsdiensten in Zweden, staat niet aan verbeurdverklaring in de weg, nu het voorwerp (de telefoon) volgens artikel 33a lid 1 onder b Sr. verbeurd wordt verklaard en deze bepaling niet in splitsing voorziet (vgl. voor onttrekking HR 4 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2244).
Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Ten aanzien van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten: Umbro rugzak, Zweeds paspoort [verdachte], Samsung Galaxy Note tablet, Boarding pass en een Huawei Honor telefoon, zal het hof de teruggave aan de verdachte gelasten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 24, 33, 33a en 140a van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het inhoudelijk oordeel van het hof onderworpen, en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten: een Samsung S7 en een Samsung S4.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
Umbro rugzak, Zweeds paspoort [verdachte], Samsung Galaxy Note tablet, Boarding pass en Huawei Honor telefoon.
Dit arrest is gewezen door mr. Th.W.H.E. Schmitz, mr. H.C. Wiersinga en mr. D.M. Thierry,
in bijzijn van de griffier mr. M.J.J. van den Broek.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 17 juni 2019.