Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Rolnummer rechtbank : C/09/525409 / HA ZA 17-78
Arrest van 25 juni 2019
Stichting BOOR,gevestigd te Rotterdam,
Bestuur OSVS, handelend onder de naam
Stichting Openbare Scholengroep Vlaardingen Schiedam (OSVS),
gevestigd te Schiedam,
Stichting Openbaar primair onderwijs Appingedam, Bedum, Delfzijl, Loppersum en Ten Boer,handelend onder de naam
Stichting Openbaar Onderwijs Marenland,
gevestigd te Loppersum,
Onderwijsgroep Fier, stichting voor openbaar en algemeen bijzonder onderwijs,
gevestigd te Stiens,
Stichting Almeerse Scholengroep (ASG) Stichting voor Openbaar Primair onderwijs, Nieuwe Wijken,
gevestigd te Almere,
Stichting Prokind Scholengroep,
gevestigd te Spijkenisse,
Stichting Openbaar Onderwijs Oost Groningen/OBS de Noodkaap,
gevestigd te Oostwold,
Stichting Onderwijsgroep Zuid-Hollandse Waarden voor primair onderwijs en voortgezet onderwijs,
gevestigd te Barendrecht,
Stichting Promes,
gevestigd te Meppel,
Stichting Archipel voor primair onderwijs en speciaal onderwijs in de gemeenten Brummen, Voorst en Zutphen,
gevestigd te Zutphen,
Scholengroep OPRON, stichting voor openbaar primair onderwijs Apeldoorn,
gevestigd te Apeldoorn,
Stichting Openbaar Primair Onderwijs Apeldoorn,
gevestigd te Apeldoorn,
Stichting openbaar Onderwijs 3Primair,
gevestigd te Barendrecht,
Stichting Onderwijsgroep Galilei,
gevestigd te Barendrecht,
gevestigd te Dordrecht,
Het geding
Beoordeling van het hoger beroep
Over het loon van de werknemer wordt geen basispremie als bedoeld in artikel 36 geheven:
indien de werkgever die werknemer in dienst neemt, terwijl die werknemer een leeftijd van 50 jaar of ouder heeft;
indien die werknemer bij het begin van het kalenderjaar de leeftijd van 54,5 jaar heeft bereikt.”
1. Onder in dienst nemen als bedoeld in artikel 47, onderdeel a, van de Wfsv wordt verstaan het aanvangen van een dienstbetrekking, tenzij die dienstbetrekking aanvangt binnen zes maanden na het eindigen van een dienstbetrekking tussen de werknemer en de werkgever.
subsidiairtot vergoeding van schade in de vorm van betaling van de in de dagvaarding per Stichting genoemde bedragen; en
IVde proceskosten, inclusief de nakosten en wettelijke rente.
verplichtingom de belasting te herzien slechts aannemen als de inspecteur tot geen andere slotsom had kunnen komen dan dat de belastingafdrachten onmiskenbaar onjuist waren.
het aanvangen van een dienstbetrekking’. Artikel 47 Wfsv was (bewust) een eenvoudig voor iedereen geldende, generieke, maatregel die gold ten aanzien van iedere werknemer die op het moment van aanvang van de dienstbetrekking ouder dan 50 jaar was (behoudens de tenzij-uitzondering van 3.19 lid 1). Omdat de personeelsleden ambtenaren waren tot de overdracht van hun school aan de Stichtingen, zijn de bepalingen voor overgang van onderneming uit Afdeling 8 van Boek 7 BW niet op hen van toepassing. De ambtenaren waren geen werknemers die (van rechtswege) overgingen van de vervreemdende op de verkrijgende werkgever. Zij werden bij de overdracht van hun school eervol ontslagen en daarna door de Stichting in dienst genomen – (ook) in de zin van artikel 47 Wfsv. Zij
konden, niet
moesten, door de Stichtingen opnieuw worden aangesteld. Hun dienstbetrekking bij de Stichting ving pas aan tegelijk met de privatisering en op dat moment zijn zij ‘in dienst getreden’ zoals het begrip in het eerste lid van artikel 3.19 Regeling Wfsv is gedefinieerd. Het tweede lid van artikel 3.19 Regeling Wfsv bevat een uitbreiding die voor de onderhavige zaak niet nodig is. Dit tweede lid kan niet aan de premievrijstelling in de weg staan. Gelet op een en ander geldt artikel 47 Wfsv onverkort en is het onmiskenbaar onjuist om de premievrijstelling te weigeren. Veel schoolbesturen hebben bij gelijksoortige overgangen de premievrijstelling ook daadwerkelijk toegepast en andere hebben de premievrijstelling later op herzieningsverzoek gekregen.
De bedoeling van de premievrijstelling is dat werkgevers gestimuleerd worden om oudere werknemers aan te nemen.”. Zij vinden ook steun in de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 13 augustus 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:2729) waarin is geoordeeld dat de wetgever niet beoogde om met de privatisering van openbaar onderwijs, verschil te maken ten aanzien van de rechtspositie van de overgedragen personeelsleden: zij hebben hun ambtelijke status behouden. Zij vinden voorts steun in de gelijkstelling van de begrippen ‘werknemer’ en ‘overheidswerknemer’ en van ‘werkgever’ en ‘overheidswerkgever’ voor de sociale verzekeringspremies (artikel 1 o - r van de Wfsv), terwijl de wetgever ook heeft aangegeven dat bij overgang van onderneming gestreefd wordt naar een gelijkwaardige bescherming van ambtenaren en werknemers (onder meer bij de uitvoering van Richtlijn 98/50/EG, Kamerstukken II 2000/2001, 27469, nr. 3 p. 6). Bovendien hebben de Stichtingen aangegeven dat de betreffende ambtenaren bij de privatiseringen niet op straat werden gezet, maar (als ze geen gemeenteambtenaar bleven) direct nieuwe aanstellingen bij de Stichtingen kregen aangeboden om hun werkzaamheden voor de onderwijsinstellingen voort te zetten. De onderwijsinstellingen werden in hun geheel – zowel de activiteiten als de personeelsleden – overgedragen aan de Stichtingen.
niet onmiskenbaar onjuistom bij de beoordeling van de in geding zijnde herzieningsverzoeken wegens de alsnog verzochte premievrijstelling op basis van artikel 47 Wfsv,
nietuit te gaan van het
aanvangenvan een dienstbetrekking, maar aan te sluiten bij het recht dat geldt voor de situatie van een overgang van onderneming.
moestherzien. Dat laatste is, zo volgt uit het voorgaande, niet het geval.
Beslissing
en bepaalt dat deze bedragen binnen 14 dagen na de dag van de uitspraak dan wel, wat betreft het bedrag van € 82,-, na de datum van betekening, moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van genoemde termijn van 14 dagen;