ECLI:NL:GHDHA:2019:1777

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
30 april 2019
Publicatiedatum
28 juni 2019
Zaaknummer
BK-18/00825
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over WOZ-waarde en vergoeding bouwkundig rapport

In deze zaak gaat het om de waardering van een woning voor het kalenderjaar 2017, die door de heffingsambtenaar van de Gemeente Rotterdam was vastgesteld op € 172.000. De belanghebbenden, de erven van de overleden eigenaar, maakten bezwaar tegen deze waardering en stelden dat de waarde te hoog was vastgesteld. Ze overhandigden een bouwkundig rapport waarin de noodzakelijke kosten voor herstel op € 66.750 werden geraamd. De heffingsambtenaar verlaagde de waarde in de uitspraak op bezwaar naar € 140.000, maar wees het verzoek om vergoeding van het bouwkundig rapport af. De Rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbenden ongegrond, waarop zij hoger beroep instelden.

Het Gerechtshof Den Haag oordeelde dat de heffingsambtenaar zijn bewijslast had voldaan door de waarde van de woning te onderbouwen met verkoopcijfers van vergelijkingsobjecten en het eigen verkoopcijfer van de woning. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende rekening had gehouden met de onderhoudstoestand van de woning en dat de waarde niet te hoog was vastgesteld. Het Hof ging echter mee in het standpunt van de belanghebbenden dat recht bestaat op vergoeding van het bouwkundig rapport, omdat dit rapport was opgesteld om de heffingsambtenaar inzicht te geven in de onderhoudstoestand van de woning. Het Hof stelde het te vergoeden bedrag vast op € 212, gebaseerd op de richtlijnen voor proceskosten bij WOZ-taxaties.

De uitspraak van de Rechtbank werd vernietigd voor zover deze betrekking had op de afwijzing van de vergoeding van het deskundigenrapport. De heffingsambtenaar werd veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbenden, vastgesteld op € 1.236, en moest ook het griffierecht van € 172 vergoeden.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-18/00825

uitspraak d.d. 30 april 2019

in het geding tussen:

de erven van [X] te [Z] , belanghebbenden,

(gemachtigde: [A] )
en

de heffingsambtenaar van de Gemeente Rotterdam, de heffingsambtenaar,

(vertegenwoordiger: [B] )
op het hoger beroep van belanghebbenden tegen de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam van 20 juni 2018, nummer ROT 18/272.

Procesverloop

1.1.
De heffingsambtenaar heeft, met dagtekening 15 februari 2017, bij beschikking op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde op
1 januari 2016 (de waardepeildatum) van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [Y] te [C] (de woning), voor het kalenderjaar 2017 vastgesteld op € 172.000. Met de beschikking, gericht aan [X] (erflater) is in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan erflater voor het jaar 2017 opgelegde aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Rotterdam (de aanslag).
1.2.
Met dagtekening 28 maart 2017, bij de heffingsambtenaar ingekomen op 31 maart 2017, heeft [D] , namens de erven van erflater, overleden [in] 2017, bezwaar aangetekend tegen de onder 1.1 genoemde beschikking en aanslag.
1.3.
Met dagtekening 19 april 2017 heeft de gemachtigde van belanghebbenden zich namens [D] , gevolmachtigde namens de erven, gesteld als gemachtigde, onder overlegging van een machtiging en een verklaring van erfrecht, en verzocht om een beschikking op grond van artikel 26 van de Wet WOZ.
1.4.
De heffingsambtenaar heeft, met dagtekening 1 mei 2017 op naam van [D] , een beschikking op grond van artikel 26 van de Wet WOZ gegeven waarin de waarde van de woning op 1 januari 2016 (de waardepeildatum) voor het kalenderjaar 2017 is vastgesteld op € 172.000.
1.5.
De heffingsambtenaar heeft het tegen de onder 1.4 genoemde beschikking gemaakte bezwaar gegrond verklaard, de waarde van de woning nader vastgesteld op € 140.000, het verzoek om toekenning van een vergoeding voor het opstellen van een bouwkundig rapport afgewezen, en een proceskostenvergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten toegekend van € 492.
1.6.
Belanghebbenden hebben tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Er is een griffierecht geheven van € 46. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.7.
Belanghebbenden hebben tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 126. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend. Met dagtekening 5 maart 2019 is van de zijde van belanghebbenden een nader stuk ingekomen. Voorts is met dagtekening 8 maart 2019 van de zijde van de heffingsambtenaar een nader stuk ingekomen.
1.8.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 19 maart 2019. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

2.1.
Erflater was eigenaar en gebruiker van de woning. De woning is een tussenwoning met dakopbouw, voor- en achtertuin en gelegen in de wijk [E] in [C] . Het bouwjaar van de woning is 1965. De woning heeft een totaaloppervlakte van ongeveer 86 m2 en is gelegen op een perceel van ongeveer 194 m2.
2.2.
Tot de stukken van het geding behoort een verklaring van erfrecht waaruit blijkt dat [F] , [G] en [D] (de erven), zowel tezamen als ieder van hen afzonderlijk, volledig bevoegd en gerechtigd zijn over de goederen van de ontstane onverdeeldheid te beschikken. Hieronder valt ook de woning.
2.3.
Tot de stukken van het geding behoort voorts een, naar aanleiding van een opdracht van de gemachtigde van belanghebbenden daartoe van 19 april 2017, van de zijde van belanghebbenden overgelegd bouwkundig rapport van [H] CV (bouwkundig rapport), dat is opgemaakt door ir. [I] en is gedateerd 29 mei 2017. Aan het rapport heeft een inpandige inspectie op 9 mei 2017 ten grondslag gelegen. Het rapport bevat vijftig kleurenfoto’s met bijschriften en gedetailleerde beschrijvingen van de staat van onderhoud van de diverse ruimten in de woning. Volgens de kostenraming die naar aanleiding van de inpandige inspectie is opgemaakt, en deel uitmaakt van het rapport, bedragen de “direct noodzakelijke kosten” een totaalbedrag van € 66.750.
2.4.
Ter zake van het bouwkundig rapport is aan belanghebbenden, blijkens een tot de stukken van het geding behorende factuur van 29 mei 2017, een bedrag van € 423,50 inclusief BTW in rekening gebracht. De omschrijving op de factuur luidt als volgt:

“Betreft; zaak [D]

Onderzoek problemen in woning
[Y] , [C]
Volgens afspraak”
2.5.
Tot de stukken van het geding behoort een afschrift van de op 6 oktober 2017 bij het Kadaster ingeschreven verkoopakte ter zake van de verkoop van de woning op 12 september 2017 door de erven aan de koper voor een bedrag van € 166.100.
2.6.
De heffingsambtenaar heeft een taxatierapport overgelegd dat is opgemaakt door
[J] , registertaxateur van Gemeentebelastingen Rotterdam, en gedateerd
5 februari 2018. Tot het taxatierapport behoort een matrix die de gegevens bevat van een drietal vergelijkingsobjecten, alle met (ongeveer) hetzelfde bouwjaar en een vrijwel even groot totaaloppervlak als de onroerende zaak. In zijn nader stuk van 8 maart 2019 heeft de heffingsambtenaar nog nadere informatie verstrekt omtrent de in het taxatierapport opgenomen en bij de waardebepaling betrokken vergelijkingsobjecten.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft, voor zover te dezen van belang, als volgt beslist:
“3. Op grond van artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de onroerende zaak bepaald op de waarde die eraan moet worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom ervan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet WOZ blijkt dat de WOZ-waarde gelijk dient te zijn aan de prijs die de meest biedende koper betaalt na de meest geschikte voorbereiding.
4. [De heffingsambtenaar] dient aannemelijk te maken dat hij de waarde van de onroerende zaak niet te hoog heeft vastgesteld.
5. [De heffingsambtenaar] maakt de waarde van de onroerende zaak aannemelijk, alleen al gelet op het eigen verkoopcijfer van de onroerende zaak. Onbetwist is dat de onroerende zaak op 6 oktober 2017 is verkocht voor een bedrag van € 166.100,-. Volgens vaste jurisprudentie (bijvoorbeeld de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 16 december 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:9820) moet, in een geval waarin een belastingplichtige een woning rond de waardepeildatum heeft gekocht of verkocht, er in de regel van uit worden gegaan dat de waarde in het economische verkeer overeenkomt met de (ver)koopsom, tenzij de partij die zich daarop beroept feiten of omstandigheden stelt en aannemelijk maakt waaruit volgt dat de (ver)koopsom niet die waarde weergeeft. Het eigen verkoopcijfer van een onroerende zaak is immers een veel nauwkeuriger indicatie van de marktwaarde van de onroerende zaak dan de verkoopcijfers van andere onroerende zaken (uitspraak van het gerechtshof Den Haag van 25 januari 2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:103, rechtsoverweging 6.6. van die uitspraak).
6. [Belanghebbenden] betogen dat [de heffingsambtenaar] de waarde van de onroerende zaak van € 140.000,- niet aannemelijk maakt, omdat onvoldoende rekening is gehouden met de slechte staat van onderhoud als waardedrukkend aspect. Daartoe hebben zij een bouwkundig rapport overgelegd van [H] cv, opgesteld door ir. [I] van 29 mei 2017. Dit rapport bevat vijftig kleurenfoto’s met bijschriften en gedetailleerde beschrijvingen van de staat van onderhoud van de diverse ruimten in de onroerende zaak. De direct noodzakelijke herstelkosten bedragen volgens het bouwkundig rapport in totaal € 66.750,-.
6.1. [
De heffingsambtenaar] stelt zich op het standpunt dat met de verlaging van de waarde van de onroerende zaak van € 172.000,- naar € 140.000,- (een verlaging van € 32.000,-) in bezwaar voldoende rekening is gehouden met de onderhoudstoestand op de peildatum. Ter zitting heeft [de heffingsambtenaar] toegelicht dat tot die verlaging is gekomen doordat de onderhoudstoestand is teruggebracht van het cijfer ‘4’ naar ‘1’ (wat volgens [de heffingsambtenaar] een slechte staat van onderhoud indiceert) en dat de prijs is geïndexeerd naar de waarde op de peildatum.
[De heffingsambtenaar] heeft voorts ter zitting – onbetwist – aangegeven dat voor woningverbetering de nieuwe eigenaren een bedrag van € 14.000,- hebben opgegeven. [De heffingsambtenaar] merkt daarbij op dat uit vaste jurisprudentie volgt dat de aftrek van berekende herstelkosten van de vastgestelde waarde geen geëigende methode van waarderen is waartoe hij verwijst naar de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 10 september 2013 (ECLI:NL:RBDHA:2013: 12177). [De heffingsambtenaar] heeft daarnaast gesteld dat in de verkoopprijs van de onroerende zaak de slechte onderhoudstoestand is verdisconteerd.
6.2.
Dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld, wordt niet alleen ondersteund door het eigen verkoopcijfer, maar ook door het taxatierapport van de taxateur [J] van 5 februari 2018 en de daarop ter zitting gegeven toelichting.
De in het taxatierapport opgenomen referentieobjecten zijn, gelet op het type woning, de ligging, bouwstijl en bouwjaar in zoverre vergelijkbaar met de onroerende zaak, dat de verkoopprijzen van de referentieobjecten mede als uitgangspunt hebben kunnen dienen bij het bepalen van de waarde van de onroerende zaak. Dat deze referentieobjecten met de onroerende zaak te vergelijken zijn, hebben [belanghebbenden] niet betwist. De gemiddelde prijs per m² voor de opstal bedraagt voor de referentieobjecten € 1.246,-, terwijl de door [de heffingsambtenaar] aangehouden prijs per m² voor de onroerende zaak € 722,- bedraagt.
Het in de matrix opgenomen vergelijkingsobject [K] is, zo stelt [de heffingsambtenaar], in korte tijd tweemaal verkocht: op 27 september 2015 door de SNS-bank aan een vastgoedbedrijf voor € 83.000,- en op 23 maart 2016 door het vastgoedbedrijf aan een particuliere eigenaar-bewoner voor € 143.000,-. Ook als de eerste verkoop van dit referentieobject zou worden meegenomen, is de gemiddelde prijs per m² voor de opstal van de referentieobjecten (€ 1.009,-) hoger dan de door [de heffingsambtenaar] aangehouden prijs per m² voor de onroerende zaak (€ 722,-).
Hoewel in de bij het taxatierapport gevoegde matrix een grondstaffel niet zichtbaar is, is deze na de toelichting ter zitting niet onaannemelijk. Niet is betwist dat deze is gebaseerd op de gronduitgifteprijzen van de gemeente Rotterdam. Hoewel het taxatierapport op dit punt summier is, is uit de toelichting ter zitting duidelijk geworden dat de waarde van de grond niet te hoog is. De taxateur heeft ter zitting aangegeven dat op basis van de gronduitgifte-prijzen moet worden uitgegaan van een grondprijs van € 246,- per m², zodat de grondwaarde van de onroerende zaak € 47.724,- bedraagt. Rekening houdend met de waarde van de dakopbouw, waarbij standaard gerekend wordt met een bedrag van € 30.000,-, bedraagt de opstalwaarde van de onroerende zaak € 62,090,-. De door [de heffingsambtenaar] aangehouden prijs per m² van € 722,- (€ 62.090,- : de totale oppervlakte van 86 m²) is derhalve niet te hoog vastgesteld.
Voor zover al sprake zou zijn van een verschuiving van een kopersmarkt naar een verkopersmarkt, zoals [belanghebbenden] stellen, is daarmee met het eigen verkoopcijfer voldoende rekening gehouden. De rechtbank betrekt daarbij dat [de heffingsambtenaar] heeft toegelicht dat hij op het eigen verkoopcijfer een indexering heeft toegepast vanwege het tijdsverloop tussen de waardepeildatum en de verkoopdatum en tevens het onderhoudscijfer heeft verlaagd van 4 naar 1. De door [de heffingsambtenaar] vastgestelde waarde ligt op de waardepeildatum van 1 januari 2016 ongeveer 15,7% lager dan het eigen verkoopcijfer. Daarmee heeft [de heffingsambtenaar] naar het oordeel van de rechtbank de waarde van de onroerende zaak voldoende aannemelijk gemaakt.
6.3.
Het betoog van [belanghebbenden] slaagt niet.
7. Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”

Geschil, standpunten en conclusies

4.1.
In geschil is of de waarde van de woning bij de uitspraak op bezwaar op een te hoog bedrag is vastgesteld en voorts of de heffingsambtenaar in de uitspraak op bezwaar terecht het verzoek om vergoeding van het bouwkundig rapport heeft afgewezen.
4.2.
Belanghebbenden stellen - kort en zakelijk weergegeven - dat de Rechtbank in haar beslissing in strijd met het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel ten onrechte voorbij is gegaan aan het beroep tegen de afwijzing in de uitspraak op bezwaar van de vergoeding van het bouwkundig rapport en dat wel degelijk recht op vergoeding van dit deskundigenrapport bestaat. Het eigen verkoopcijfer van de woning is bruikbaar, maar moet worden gecorrigeerd met de overgang van een kopers- naar een verkopersmarkt. Volgens belanghebbenden is door de heffingsambtenaar het verkoopcijfer van de woning niet juist geïndexeerd. Belanghebbenden verwijzen in dit verband naar een rapport van Vast Goed Pro en berekenen het verkoopcijfer na indexering op € 134.000. Verder betwisten belanghebbenden dat met waardedrukkende factoren (eenvoud, datering van de woning en zwaar achterstallig onderhoud) rekening is gehouden. Dit blijkt ook uit het feit dat het vergelijkingsobject [K] te [C] op 27 september 2015 is verkocht voor een bedrag van € 83.000 terwijl dit in dezelfde slechte staat verkeerde als de woning van belanghebbenden.
De heffingsambtenaar heeft dit alles gemotiveerd weersproken.
4.3.
Belanghebbenden concluderen tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak op bezwaar, alsmede wijziging van de beschikking aldus dat de waarde van de woning nader wordt vastgesteld op primair € 99.000 en subsidiair € 134.000, tot vergoeding van de kosten in bezwaar, het griffierecht en de kosten in beroep, tot vergoeding van de ter zake van het bouwkundig rapport gemaakte kosten, tot vergoeding van de kosten van de deskundige en tot vergoeding van het in hoger beroep betaalde griffierecht.
4.4.
De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank en voor het geval het Hof oordeelt dat de heffingsambtenaar de waarde niet aannemelijk heeft gemaakt bij toekenning van de proceskosten tot toepassing van de factor 1 voor het gewicht van de zaak, zonder vergoeding van het bouwkundig rapport.

Beoordeling van het geschil

Waarde van de woning
5.1.
De waarde van de woning wordt in gevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ bepaald op de waarde die daaraan dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom van de woning zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de woning in de staat waarin deze zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever "de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding" (Kamerstukken II 1992/93, 22 885, nr. 3, blz. 44).
5.2.
De heffingsambtenaar dient aannemelijk te maken dat hij de waarde van de woning bij de uitspraak op bezwaar niet op een te hoog bedrag heeft vastgesteld.
5.3.
Naar het oordeel van het Hof heeft de heffingsambtenaar aan de op hem rustende bewijslast voldaan. Bij dit oordeel overweegt het Hof het volgende. De heffingsambtenaar heeft ter onderbouwing van de door hem vastgestelde waarde een taxatierapport overgelegd. Naar volgt uit het taxatierapport is de waarde van de woning bepaald met behulp van een methode van systematische vergelijking met woningen waarvan marktgegevens beschikbaar zijn. De in het taxatierapport genoemde en in hoger beroep in het nadere stuk van de heffingsambtenaar van 8 maart 2019 nog nader onderbouwde vergelijkingsobjecten zijn vergelijkbaar met de woning. Met de verschillen tussen de vergelijkingsobjecten en de woning wat betreft onder meer totaaloppervlakte, kaveloppervlakte, ligging en kwaliteit van de opstallen, is in het taxatierapport in voldoende mate rekening gehouden. Deze verschillen zijn niet van een zodanige omvang dat de vergelijkingsobjecten te dezen niet goed bruikbaar zijn.
5.4.1.
Aan het vorenstaande doet naar het oordeel van het Hof niet af hetgeen belanghebbenden ter betwisting van de bij de uitspraak op bezwaar nader vastgestelde waarde hebben aangevoerd. Ook het eigen verkoopcijfer van de woning is goed bruikbaar, gelijk belanghebbenden ter zitting eveneens zelf hebben verklaard. Dit verkoopcijfer vertegenwoordigt, anders dan belanghebbenden menen, de onder 5.1 bedoelde prijs. De heffingsambtenaar heeft bij de omrekening van de prijs op de verkoopdatum van de woning naar de waardepeildatum rekening gehouden met de, overigens niet door belanghebbenden weersproken, in het nadere stuk van 8 maart 2019 weergegeven stijgingspercentages voor het type woningen zoals die van belanghebbenden binnen de wijk [C] - […] , zijnde 3,5 percent voor het jaar 2016 en 6,4 percent voor het jaar 2017, in totaal derhalve 9,9 percent. Bij de bepaling van de bij uitspraak op bezwaar vastgestelde waarde heeft de heffingsambtenaar in afwijking hiervan rekening gehouden met een percentage van 15,5 percent. Anders dan belanghebbenden stellen, is derhalve voldoende rekening gehouden met de onderhoudstoestand van de woning. Het door belanghebbenden in het hoger beroepschrift aangehaalde stijgingspercentage van Vastgoedpro betreft, anders dan die door de heffingsambtenaar zijn gehanteerd, niet het stijgingspercentage voor de specifieke wijk waarin de woning ligt, maar het stijgingspercentage voor “CBS regio Stad Rotterdam” en is daarom minder specifiek en niet bruikbaar. Voorts doet de stelling dat sprake is geweest van een overgang van een kopers- naar een verkopersmarkt aan het voorgaande niet af, dit heeft zich immers vertaald in het verschil in stijgingspercentage tussen 2016 en 2017.
5.4.2.
Het verkoopcijfer van € 83.000 van [K] te [C] , dat op
27 september 2015 is gerealiseerd, terwijl dit in dezelfde slechte staat verkeerde als de woning van belanghebbenden, is niet bruikbaar nu aannemelijk is dat deze transactie niet tot stand is gekomen voor een prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding. Daarbij neemt het Hof in aanmerking dat de woning op 27 september 2015 zonder openbare aanbieding is verkocht door de SNS bank aan een vastgoedbedrijf en dezelfde woning op
23 maart 2016 door het vastgoedbedrijf aan een particulier is verkocht voor een bedrag van € 143.000.
5.5.
Gelet op het vorenoverwogene is de waarde van de woning juist vastgesteld en is het hoger beroep in zoverre ongegrond.
Kosten deskundigenrapport
5.6.
De Rechtbank is in haar beslissing voorbij gegaan aan het beroep van belanghebbenden tegen de afwijzing in de uitspraak op bezwaar van de vergoeding van het bouwkundig rapport. Het Hof is met belanghebbenden van oordeel dat wel degelijk recht bestaat op vergoeding van dit deskundigenrapport. Het deskundigenrapport is, gelet op de stukken van het geding, opgemaakt voorafgaand aan het maken van bezwaar en voorafgaand aan het aanvragen van de artikel 26 beschikking. Mede gelet op de verklaring van de gemachtigde van belanghebbenden hieromtrent ter zitting, acht het Hof dan ook aannemelijk dat dit rapport is opgemaakt met het doel de heffingsambtenaar inzichtelijk te maken dat sprake was van ernstig achterstallig onderhoud aan de woning en in welke mate dit het geval was. Ter zitting is van de zijde van de heffingsambtenaar verklaard dat men bij het vaststellen van de waarde geen weet had van de onderhoudstoestand. Het bezwaarschrift en het daarbij gevoegde deskundigenrapport hebben geleid tot de waardeverlaging bij de uitspraak op bezwaar. Anders dan de heffingsambtenaar meent, staat het een belastingplichtige vrij de onderhoudstoestand van een woning op een wijze die hem in dat specifieke geval gerade voorkomt in kaart te (laten) brengen. Belanghebbenden hebben, gelet op de onderhoudstoestand van de woning, in redelijkheid kunnen besluiten een deskundige in te schakelen om deze onderhoudstoestand zo goed mogelijk inzichtelijk te maken. De factuur die van de zijde van belanghebbenden is overgelegd bevat noch een urenspecificatie, noch een tarief en bevat uitsluitend een totaalbedrag. Ingevolge artikel 2, eerste lid, onderdeel b, van het Besluit proceskosten bestuursrecht wordt het bedrag van de kosten die betrekking hebben op het door een deskundige verslag uitbrengen aan een partij vastgesteld met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken en daarmee het Besluit tarieven in strafzaken 2003. Ingevolge artikel 6 van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 bedraagt het te vergoeden tarief voor dergelijke werkzaamheden ten hoogste € 126,47 per uur. Nu de door belanghebbenden overgelegde factuur geen specificatie van het totaalbedrag bevat, berekent het Hof het te vergoeden bedrag in lijn met de Richtlijn van de belastingkamers van de gerechtshoven inzake vergoeding van proceskosten bij WOZ-taxaties, Raad voor de Rechtspraak, Stcrt. 2012, nr. 26039, op € 212 (4 uren (inpandige taxatie) maal € 53 per uur).
5.7.
Het hoger beroep is in zoverre gegrond.

Proceskosten

6.1.
Het Hof acht termen aanwezig de heffingsambtenaar te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, en gelet op hetgeen onder 5.6 is overwogen, vast op € 1.024 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor de Rechtbank en voor het Hof (2 punten voor beroep (beroepschrift en verschijnen mondelinge behandeling) en 2 punten voor het hoger beroep (hoger beroepschrift en verschijnen mondelinge behandeling) à € 512 x 0,5 (gewicht van de zaak)) en € 212 wegens kosten van het deskundigenrapport, in totaal derhalve op € 1.236. Voor het gewicht van de zaak hanteert het Hof factor 0,5 aangezien het beroep en hoger beroep niet hebben geleid tot een (nadere) verlaging van de waarde, maar uitsluitend tot vergoeding van het deskundigenrapport. Het Hof ziet om diezelfde reden geen aanleiding voor een vergoeding in verband met de aanwezigheid van de deskundige ter mondelinge behandeling in hoger beroep. De kosten van de bezwaarprocedure zijn reeds bij de uitspraak op het bezwaar aan belanghebbenden vergoed. Voor een hogere vergoeding acht het Hof geen termen aanwezig.
6.2.
Voorts dient aan belanghebbenden het voor de behandeling voor de Rechtbank gestorte griffierecht van € 46, alsmede het voor de behandeling in hoger beroep gestorte griffierecht van € 126 te worden vergoed, in totaal derhalve een bedrag van € 172.

Beslissing

Het Gerechtshof:
  • vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar uitsluitend voor zover deze betrekking heeft op het niet vergoeden van het deskundigenrapport;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten aan de zijde van belanghebbenden, vastgesteld op € 1.236, en
  • gelast de heffingsambtenaar aan belanghebbenden een bedrag van € 172 aan griffierecht te vergoeden.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. E.M. Vrouwenvelder, H.A.J. Kroon en B.G. van Zadelhoff in tegenwoordigheid van de griffier E.J. Nederveen. De beslissing is op 30 april 2019 in het openbaar uitgesproken. Bij afwezigheid van de voorzitter is deze uitspraak ondertekend door mr. Kroon.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.