Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Zaaknummer Hof Amsterdam: 200.140.483/01
1.Het geding
2.Beoordeling
Art. 2.1 verzekeringsvoorwaarden, dat bepaalt dat verzekerd is “iedere plotselinge en onvoorziene materiële beschadiging aan de verzekerde zaak”, behelst de (primaire) omschrijving van de dekking van de verzekering. Het oordeel van het hof dat de bewoordingen “plotselinge en onvoorziene materiële beschadiging” niet als een afzonderlijke voorwaarde voor dekking moeten worden gezien, is dan ook niet zonder meer begrijpelijk. Dat oordeel kan niet worden gedragen door art. 3.9 verzekeringsvoorwaarden, dat van dekking uitsluit corrosie die is veroorzaakt door de gewone werking of het normale gebruik van de verzekerde zaak. Daaruit volgt nog niet dat corrosie die een andere oorzaak heeft dan de in de uitsluiting genoemde, onder de (hiervoor weergegeven) omschrijving van de dekking van art. 2.1 valt en dat daarom geen afzonderlijke betekenis toekomt aan de bewoordingen “plotseling en onvoorzien”. Dat volgt evenmin uit de door het hof in aanmerking genomen omstandigheid dat niet ervoor is gekozen corrosie in art. 3.9 geheel van dekking uit te sluiten.”
[geïntimeerde] heeft in de memorie na verwijzing verwezen naar het door haar in de procedure bij het hof Amsterdam ingenomen standpunt dat Delta Lloyd zich niet op deze bepaling mag beroepen omdat zij de afwijzing van de schadeclaim aanvankelijk – in haar brieven van 26 juni 2007 en 27 september 2007 – uitsluitend heeft gebaseerd op artikel 3.9 van de verzekeringsvoorwaarden. Delta Lloyd heeft voor het eerst in (een later stadium van) de procedure bij de rechtbank een beroep gedaan op artikel 2.1. Daarmee is Delta Lloyd in de visie van [geïntimeerde] teruggekomen op de aanvankelijk opgegeven afwijzingsgrond, hetgeen haar niet vrijstond.
teruggekomenop het beroep op artikel 3.9 van de verzekeringsvoorwaarden – over de (on)juistheid van welk beroep op dat moment nog geen beslissing was gegeven – maar haar motivering van de afwijzing heeft
aangevuldmet een beroep op artikel 2.1 van die voorwaarden. In het licht van de feitelijke toelichting die Delta Lloyd van meet af aan voor haar afwijzing van de claim heeft gegeven – onder meer weergegeven in de hiervoor onder 2.6 genoemde brief van 27 september 2007 –, moest, althans kon, [geïntimeerde] er bovendien redelijkerwijs rekening mee houden dat Delta Lloyd haar afwijzing met een beroep op artikel 2.1 zou aanvullen met het standpunt dat sprake is van een geleidelijke achteruitgang van de verzekerde zaak en niet van een plotseling opgetreden materiële beschadiging, zoals deze bepaling vereist.
Verzekeringnemer (…) informeerde ons dat men inmiddels heeft besloten om het ovenframe te vervangen (..). Inmiddels is het besluit genomen om in de winterstop (het bedrijf van verzekeringnemer kent twee grote stops: één zomerstop van twee tot drie weken en een winterstop (…)) het onderste deel van het ovenframe geheel te vervangen door een nieuw frame. Uiteindelijk zal het totale ovenframe worden vervangen maar dit neemt zodanig veel tijd dat dit niet in één stop kan worden gerealiseerd.”
.Meer in het bijzonder gaat het daarbij om de betekenis van de bewoordingen “
plotselinge en onvoorziene materiële beschadiging”. Daarbij stelt het hof voorop dat op [geïntimeerde] de stelplicht en bewijslast rust met betrekking tot de vraag of aan de (primaire) dekkingsomschrijving van artikel 2.1 is voldaan.
plotselinge en onvoorziene materiële beschadiging”, moeten worden uitgelegd mede aan de hand van de polisvoorwaarden als geheel, waaronder dus ook artikel 3.9. In de visie van [geïntimeerde] wordt artikel 2.1 ingekleurd door artikel 3.9 en is deze laatste bepaling ook niet van “lagere rang” dan artikel 2.1 maar bepalen beide bepalingen gezamenlijk de omvang van de dekking. Zij heeft daarbij ook gewezen op de insluiting in artikel 2.1 van “
eigen gebrek” en “eigen bederf” en op de gedeeltelijke uitsluiting in artikel 3.9 van geleidelijk werkende invloeden (memorie na verwijzing onder 27 en verder).
plotseling en onvoorzien”. Dat volgt, zo heeft de Hoge Raad verder duidelijk gemaakt, evenmin uit de omstandigheid dat niet ervoor is gekozen corrosie in artikel 3.9 geheel van dekking uit te sluiten. Mogelijk is dus dat corrosie die is veroorzaakt door een eigen gebrek onder de omschrijving van de dekking van artikel 2.1 valt, indien deze corrosie heeft geleid tot een plotselinge en onvoorziene beschadiging van de verzekerde zaak. Bij gebrek aan genoegzame toelichting aan de zijde van [geïntimeerde] ziet het hof niet in dat deze bepaling een ”lege huls” is (omdat er geen situaties denkbaar zouden zijn die gedekt zijn). Te denken valt bijvoorbeeld aan de as van een motor die voorzien is van een niet corrosie werend materiaal en die desondanks naar behoren functioneert, maar op enig moment als gevolg van dit gebrek plotseling breekt, waardoor de motor beschadigd raakt. De vraag of al dan niet sprake kan zijn van een door ”eigen bederf” (of de aard en natuur van de verzekerde zaak) veroorzaakte plotselinge en onvoorziene materiële beschadiging van een verzekerde zaak ligt overigens niet voor en [geïntimeerde] heeft bovendien onvoldoende toegelicht dat – en waarom – een dergelijke situatie (wel) geheel onmogelijk zou zijn. Bij dit alles verdient nog aantekening dat het een verzekeraar vrijstaat in de polisvoorwaarden de grenzen te omschrijven waarbinnen hij bereid is dekking te verlenen en dat dit ook de vrijheid meebrengt om daarbij – op een wijze die voor de verzekeringnemer op grond van voornoemde objectieve factoren voldoende kenbaar is – binnen een samenhangend feitencomplex slechts aan bepaalde feiten en omstandigheden (rechts-)gevolgen te verbinden en aan andere niet, dan wel om onderscheid te maken tussen gevallen die feitelijk zeer dicht bij elkaar liggen (HR 16 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2793
, Chubb/Dagenstaed).
plotseling en onvoorzien” heeft geplaatst tegenover “
geleidelijk”. Met Delta Lloyd is het hof van oordeel dat het begrip “
plotseling” in artikel 2.1 een door tijd bepaald, feitelijk element van onzekerheid bevat, te onderscheiden van de (meer) subjectieve toets of de gebeurtenis voor de verzekerde onzeker was. Daarvan is, gelet op de eerdere lekkages, in dit geval geen sprake. Om dezelfde reden kan ook niet worden gezegd dat de schade onvoorzien was.
- verklaart Delta Lloyd niet-ontvankelijk in het hoger beroep tegen het tussenvonnis van de rechtbank Amsterdam van 7 december 2011;
- vernietigt de tussen partijen gewezen vonnissen van de rechtbank Amsterdam van 12 september 2012 en 28 augustus 2014, en
- wijst de vorderingen van [geïntimeerde] af;
- veroordeelt [geïntimeerde] tot terugbetaling van al hetgeen Delta Lloyd aan haar heeft betaald op grond van het eindvonnis van de rechtbank Amsterdam en het eindarrest van het hof Amsterdam, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de respectieve dagen van betaling door Delta Lloyd;
- veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, tot op heden begroot op:
- veroordeelt [geïntimeerde] in de nakosten van € 157 zonder betekening en een bedrag van € 239 met betekening;
- verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders gevorderde af.