ECLI:NL:GHDHA:2019:1354

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
28 mei 2019
Publicatiedatum
4 juni 2019
Zaaknummer
BK-18/00681
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aftrekbaarheid van giften aan een stichting als loketinstelling ten behoeve van een algemeen nut beogende instelling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 28 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aftrekbaarheid van giften die belanghebbende heeft gedaan aan een stichting, die als loketinstelling fungeert voor een algemeen nut beogende instelling (ANBI). De belanghebbende had in haar aangifte inkomstenbelasting voor het jaar 2015 een totaalbedrag van € 2.185 aan giften opgegeven, waarvan de aftrek door de Inspecteur was geweigerd. De rechtbank had het beroep van belanghebbende gegrond verklaard en de aanslag verminderd, maar de Inspecteur ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

Het Hof oordeelde dat de giften aan de stichting, die niet als ANBI was aangemerkt, toch aftrekbaar zijn omdat de stichting fungeert als loketinstelling. Dit houdt in dat de giften niet aan de stichting zelf zijn gedaan, maar door de stichting zijn doorgegeven aan de ANBI. Het Hof bevestigde dat de belanghebbende voldoende bewijs had geleverd voor de aftrekbaarheid van de giften, ondanks dat de stichting geen eigen ANBI-status had. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en de Inspecteur werd veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende.

De uitspraak benadrukt het belang van de rol van loketinstellingen in de aftrekbaarheid van giften en verduidelijkt dat giften aan dergelijke instellingen onder bepaalde voorwaarden aftrekbaar kunnen zijn, zelfs als de instelling zelf niet als ANBI is aangemerkt.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-18/00681

Uitspraak van 28 mei 2019

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: [A] )
en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Den Haag, de Inspecteur,(vertegenwoordigers: [B] en [C] )

op het hoger beroep van de Inspecteur tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 7 mei 2018, nummer SGR 17/8460.

Procesverloop

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2015 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 23.835 (de aanslag). Bij gelijktijdig gegeven beschikking heeft de Inspecteur € 28 belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
De Inspecteur heeft het daartegen gemaakte bezwaar bij uitspraak op bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. Ter zake van dit beroep is een griffierecht geheven van € 46. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 22.127 en de beschikking belastingrente dienovereenkomstig verminderd, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 501 en de Inspecteur opgedragen het betaalde griffie recht van € 46 aan belanghebbende te vergoeden.
1.4.
De Inspecteur is van de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. De Inspecteur heeft een nader stuk gedagtekend 7 februari 2019 ingediend en belanghebbende een nader stuk gedagtekend 18 februari 2019.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 26 februari 2019. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Vaststaande feiten
2.1.
Belanghebbende heeft in haar aangifte IB/PVV 2015 giften voor een totaalbedrag van € 2.185 vermeld met de omschrijving “ [D] ” ( [D] ). Na aftrek van de drempel ad € 477 resteert een aangegeven gift van € 1.708. De giften bestonden uit contante afdracht van zogenoemde tienden bij kerkbezoek door belanghebbende aan de in [Z] gevestigde [E] ( [E] ).
2.2.
De in [J] gevestigde [D] is bij beschikking aangemerkt als Algemeen Nut Beogende Instelling (ANBI). [E] is niet aangemerkt als ANBI. Er is geen groepsbeschikking gegeven.
2.3.
Bij [D] is een onderzoek naar de ANBI-status ingesteld. Dit onderzoek was ten tijde van deze hofprocedure nog niet afgerond. In verband daarmee heeft [F] , controlemedewerker bij de Belastingdienst, op 14 januari 2019 een ambtsedige verklaring met betrekking tot zijn bevindingen van dit onderzoek, afgelegd. Deze houdt – voor zover van belang – het volgende in.

Zelfstandigheid
Er zijn in Nederland 27 vestigingen aangesloten. Deze vestigingen zijn geclusterd in 6 districten.
De ANBI-status is aangevraagd door:

Stichting [D]

KvK nummer (…)
Rechtspersoon (…)
Eerste Inschrijving: (…)
Bestuurders:
(…) voorzitter
(…) secretaris
(…) algemeen
(…) penningmeester
(…) algemeen
(…) algemeen
De vestiging in [Z] valt onder het district [Z] waar ook [G] , [H] en [I] onder vallen.
De vestiging in [Z] heeft een eigen ficaalnummer, inschrijving Kamer van Koophandel en eigen bankrekeningen. Dit geldt ook voor de vestigingen in [H] en [I] alsmede het “hoofdkantoor” in [J] .
Er is geen groepsbeschikking aangevraagd door [D] .

Stichting [E]

KvK nummer (…)
Rechtspersoon (…)
Eerste Inschrijving: (…)
Bestuurders:
(…) voorzitter
(…) penningmeester
(…) algemeen
(…) algemeen
(…) algemeen
(…) algemeen
(…) algemeen
Dit district heeft 6 bankrekeningen (…)
De vestiging in [Z] voert zelf een administratie.
Pas vanaf 2016 wordt er door het hoofdkantoor een geconsolideerde jaarrekening gemaakt. Tot 2016 werden er afzonderlijke jaarrekeningen gemaakt.
Het bestuur van de lokale vestigingen innen zelf wekelijks de giften en maken wekelijks formulieren op waaruit blijkt hoeveel geld er is ontvangen. Ook houden zij zelf een kasboek bij.
Er is geen Kerkelijk Statuut. Er is onderling afgesproken dat maandelijks 80% van de ontvangen giften worden afgedragen aan het hoofdkantoor in [J] . Een uitzondering wordt gemaakt voor kleine vestigingen waar minder dan 25 leden zijn. Die dragen niets af.
De 20% die een vestiging zelf houdt is voor het betalen van de huur alsmede kosten voor bijvoorbeeld bestuursleden (reis en verblijfkosten).
Aldus opgemaakt en ondertekend op de ambtsbelofte in [Z] op 14januari 2019”
2.4.
De Inspecteur heeft bij het vaststellen van de aanslag de giften niet in aftrek toegelaten.

Oordeel van de Rechtbank

De Rechtbank heeft, voor zover thans van belang, het volgende overwogen.
“9. Ingevolge artikel 6.32, eerste lid, van de Wet IB 2001 worden onder aftrekbare giften verstaan periodieke giften en andere giften. In artikel 6.35 van de Wet IB 2001 is bepaald dat onder andere giften worden verstaan giften aan instellingen of steunstichtingen SBBI. Onder instellingen worden ingevolge artikel 6.33, aanhef en onderdeel b, van de Wet IB 2001 ANBI’s verstaan. In artikel 5b, eerste lid, aanhef en onder a, onder 5, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is aangegeven dat een ANBI door de inspecteur als zodanig moet zijn aangemerkt.
10. De rechtbank ziet zich op de eerste plaats voor de vraag gesteld of giften aan [E] überhaupt aftrekbaar kunnen zijn nu de ANBI-beschikking is afgegeven aan Stichting [J] . Naar het oordeel van de rechtbank dient deze vraag bevestigend te worden beantwoord. Ter zitting is door [belanghebbende] verklaard dat [E] in feite een dependance is van Stichting [J] . [Belanghebbende] heeft toegelicht dat [E] niet meer is dan een verzamelpunt voor de volgelingen uit de regio [Z] . De afdeling [Z] heeft geen eigen bestuur en boekhoudkundige en administratieve handelingen van […] worden allen in [J] verricht. Bevestiging daarvan vindt de rechtbank in de omstandigheid dat de [J] vestiging van […] ook de afdeling is die bij brief van 1 maart 2017 heeft bevestigd dat zij giften van [belanghebbende] heeft ontvangen. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan deze verklaringen en ziet dan ook geen aanleiding te veronderstellen dat ten behoeve van giften aan [E] een groepsbeschikking of afzonderlijke ANBI-beschikking noodzakelijk is. De omstandigheid dat de ANBI-beschikking is afgegeven aan Stichting [J] staat derhalve niet in de weg aan de aftrekbaarheid van giften aan [E] .
11. Ingevolge artikel 6.39, eerste lid, van de Wet IB 2001 worden giften aan instellingen slechts in aanmerking genomen voor zover zij met schriftelijke bescheiden kunnen worden gestaafd en voor zover zij een bepaalde drempel te boven gaan. De bewijslast ligt wat dit betreft dus bij [belanghebbende].
12. Volgens [de Inspecteur] heeft [belanghebbende] met hetgeen zij heeft overgelegd en verklaard niet aan de op haar rustende bewijslast voldaan. De rechtbank komt tot een ander oordeel. Met de kwitantie, de ledenkaart, de bankafschriften en de verklaring van de voorzitter van Stichting […] in samenhang bezien acht de rechtbank de giften aan deze instelling voldoende met schriftelijke bescheiden gestaafd. De rechtbank ziet geen reden om aan de door [belanghebbende] overgelegde stukken te twijfelen. Het feit dat de kwitantie en de verklaring van de voorzitter achteraf zijn opgemaakt is gelet op de aard van deze stukken niet onlogisch. Op de kwitantie staat het totaalbedrag van de giften vermeld, waardoor dit document pas na afloop van 2015 kan worden opgesteld. Voor de verklaring van de voorzitter heeft te gelden dat deze strookt met de kwitantie en ledenkaart en pas is opgemaakt in het kader van onderhavige procedure. Dat niet de originele kwitantie is overgelegd is niet van doorslaggevende betekenis om de aftrek te weigeren. Evenmin kan de omstandigheid dat de op de bankafschriften gemarkeerde contante opnames niet één op één overeenkomen met de op de ledenkaart vermelde giften tot een ander oordeel leiden. De opnames zijn naar omvang en datum redelijk te herleiden tot de vermelde giften. Daarbij heeft [belanghebbende] ter zitting geloofwaardig verklaard dat de contante opnames en giften niet één op één overeenkomen aangezien zij van het opgenomen geld deels ook boodschappen heeft gedaan.”

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
Tussen partijen is in geschil of belanghebbende recht heeft op aftrek van de giften van in totaal € 2.185.
4.2.
Het hoger beroep van de Inspecteur strekt tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot bevestiging van de uitspraak op bezwaar.
4.3.
Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

5.1.
Belanghebbende heeft gesteld dat zij giften heeft gedaan aan [D] .
5.2.
Het Hof stelt bij de beoordeling van deze stelling het volgende voorop. Er dient een onderscheid te worden gemaakt tussen enerzijds een ANBI en anderzijds zogenoemde loketinstellingen. Waar een ANBI giften inzamelt ter verwezenlijking van haar eigen algemeen nuttige doelstellingen, worden bij loketinstellingen giften onder aanwijzing van de donateur aan een derde begunstigde gedaan. Op het moment dat deze derde de schenking aanvaardt, is sprake van een schenking rechtstreeks aan deze persoon. De bevoordelingsbedoeling van degene die de gift verricht, is bij loketinstellingen niet gericht op die instelling zelf, maar op de derde. De gift wordt door een loketinstelling niet ontvangen en aangewend vanuit een eigen (algemeen nuttige) doelstelling, maar wordt op aanwijzing van de donateur ‘doorgesluisd’. De loketinstelling wordt niet verrijkt met het bedrag van de gift, maar geeft die slechts door op aanwijzing van de donateur (zie de conclusie van A-G IJzerman voor HR 22 april 2016, nr. 14/06262, ECLI:NL:PHR:2015:2256, BNB 2016/146).
5.3.
Gelet op de brief van 1 maart 2017 van de voorzitter van [D] waarin deze verklaart dat de kerk in het jaar 2015 € 2.185 aan giften van belanghebbende heeft ontvangen, de geloofwaardige dienovereenkomstig afgelegde verklaring van belanghebbende ter zitting van het Hof, de overgelegde kwitanties die alle op naam van [D] staan, de ledenkaart en de bankafschriften, acht het Hof aannemelijk dat belanghebbende in het jaar 2015 voor een bedrag van € 2.185 aan giften heeft gedaan aan [D] . [E] is naar het oordeel van het Hof te kwalificeren als een loketinstelling als bedoeld in 5.2, die de giften niet heeft ontvangen en aangewend vanuit een eigen doelstelling, maar heeft ontvangen en aangewend ten behoeve van [D] en haar algemeen nuttige doelstelling.
5.4.1.
Aan het in 5.3 gegeven oordeel doet niet af dat de giften contant zijn ingezameld door [E] en dat de aldus ingezamelde giften niet volledig, maar voor 70% tot 80% door [E] zijn afgedragen aan [D] . Belanghebbende heeft immers onvoldoende betwist gesteld dat [E] is opgericht uit praktische overwegingen en heeft tegenover de gemotiveerde betwisting van de Inspecteur aannemelijk gemaakt dat [E] onderdeel uitmaakt van de in [D] georganiseerde kerk. Het Hof vindt steun voor laatst vermeld oordeel in de statuten van [E] , waarin onder meer is bepaald dat ten minste vier van de maximaal zeven bestuursleden worden benoemd in overleg met en uit het bestuur van de [D] , in de ambtsedige verklaring van controlemedewerker [F] (zie 2.3) waarin gesproken wordt over het hoofdkantoor in [J] en de vestiging [Z] en in de jaarrekening van [D] over 2015, waarin een vordering is geactiveerd van onder meer district [Z] . De omstandigheid dat [E] een eigen fiscaal nummer heeft, een eigen inschrijving bij de Kamer van Koophandel, eigen bankrekeningen en een eigen administratie en dat [D] tot 2016 geen geconsolideerde jaarrekening heeft gemaakt, maakt voormeld oordeel niet anders.
5.4.2.
Eveneens onvoldoende betwist, heeft belanghebbende gesteld dat [D] de kerk vormt en dat het deel van de giften dat niet wordt afgedragen aan [D] wordt aangewend om de lokale afdeling van de kerk in [Z] draaiende te houden. Uit dit deel worden de kosten van de lokale kerkruimte, het salaris van de pastoor, de kerkelijke activiteiten en de aan de kerkruimte verbonden exploitatiekosten voldaan; kosten die ingeval 100% van de binnen de lokale afdeling gedane giften zouden zijn afgedragen aan [D] door deze zouden zijn vergoed aan de lokale afdeling. Inhouding van een deel van de giften door [E] vindt derhalve plaats ter vermijding van een zogenoemd “kasrondje”.
5.4.3.
Tot slot overweegt het Hof dat hetgeen de Inspecteur overigens heeft gesteld met betrekking tot het onderzoek naar de ANBI-status van [D] niet tot de conclusie leidt dat de door belanghebbende in 2015 aan [D] gedane giften niet voor aftrek in aanmerking komen.
5.5.
Gelet op het vorenoverwogene is het hoger beroep ongegrond.
Proceskosten en griffierecht
6.1.
Het Hof acht termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De proceskosten worden, op de voet van die bepaling in samenhang met het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, vastgesteld op € 1.024 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor het Hof (1 punt voor het indienen van een verweerschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt € 512 en een wegingsfactor voor het gewicht van de zaak van 1). Voor een hogere vergoeding zijn geen termen aanwezig.
6.2.
Nu de uitspraak van de Rechtbank in stand blijft, wordt van de Inspecteur een griffierecht geheven van € 508.

Beslissing

Het Gerechtshof:
- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.024;
- gelast dat van de Inspecteur een griffierecht wordt geheven van € 508.
Deze uitspraak is vastgesteld door H.A.J. Kroon, Chr.Th.P.M. Zandhuis en W.M.G. Visser, in tegenwoordigheid van de griffier J. de Vormer. De beslissing is op 28 mei 2019 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

-
- de naam en het adres van de indiener;
-
- de dagtekening;
-
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
-
- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.