ECLI:NL:GHDHA:2019:1350

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
11 juni 2019
Publicatiedatum
3 juni 2019
Zaaknummer
200.241.903/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en bewijs van dringende reden in arbeidsovereenkomst

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam, waarin hij op staande voet is ontslagen door Corrocoat Benelux B.V. De appellant, die in dienst was als all-round applicatiemedewerker en later als sales engineer, had zijn arbeidsovereenkomst opgezegd, maar werd kort daarna ontslagen op basis van het verstrekken van valse inlichtingen over zijn activiteiten op 13 februari 2018. De kantonrechter had geoordeeld dat er sprake was van een dringende reden voor het ontslag.

De appellant heeft in hoger beroep zeven principale grieven aangevoerd, terwijl Corrocoat incidenteel hoger beroep heeft ingesteld. Tijdens de mondelinge behandeling is het standpunt van beide partijen toegelicht. Het hof heeft vastgesteld dat de bewijslast voor de dringende reden bij Corrocoat ligt. Het hof oordeelt dat Corrocoat voorshands bewijs heeft geleverd dat de appellant op 13 februari 2018 niet aan het werk was, zoals hij had beweerd.

De appellant heeft betwist dat er een dringende reden was voor zijn ontslag, maar het hof heeft geconcludeerd dat de verklaringen van Corrocoat en de getuigen voldoende aanknopingspunten bieden om aan te nemen dat de appellant opzettelijk heeft gelogen over zijn activiteiten. Het hof heeft de beslissing aangehouden en de appellant in de gelegenheid gesteld om bewijs te ontzenuwen. De zaak zal verder worden behandeld in een getuigenverhoor.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.241.903/01
Zaaknummer rechtbank : 6748164 HA VERZ 18-32

beschikking van 11 juni 2019

inzake

[appellant],

wonende te [woonplaats],
appellant in het principaal beroep,
verweerder in het incidenteel beroep,
nader te noemen: [appellant],
advocaat: mr. I. Epe te Haarlem,
tegen:

Corrocoat Benelux B.V.,

gevestigd te 's-Gravendeel,
geïntimeerde in het principaal beroep,
appellante in het incidenteel beroep,
hierna te noemen: Corrocoat,
advocaat: mr. L.P. Quist te Zwijndrecht.

Het geding

Bij verzoekschrift van 29 juni 2018 is [appellant] in principaal hoger beroep gekomen van de door de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam, zittingsplaats Dordrecht, tussen partijen gewezen beschikking van 20 april 2018. In het verzoekschrift (met producties) heeft [appellant] zeven principale grieven aangevoerd. Bij verweerschrift in hoger beroep (met producties) heeft Corrocoat deze grieven bestreden, incidenteel hoger beroep ingesteld en daarbij twee incidentele grieven aangevoerd. Deze incidentele grieven zijn door [appellant] bestreden bij het verweerschrift in incidenteel hoger beroep.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 30 augustus 2018. Partijen zijn in de oproepingsbrief geïnformeerd over de mondelinge behandeling ten overstaan van een raadsheer-commissaris. Zij hebben daartegen geen bezwaar gemaakt en evenmin verzocht om mondelinge behandeling ten overstaan van de meervoudige kamer. Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling hebben partijen hun standpunten toegelicht, beiden mede aan de hand van overgelegde pleitnota’s. Van de mondelinge behandeling is eerst een verkort proces-verbaal opgemaakt in afwachting van overleg tussen partijen. Daartoe is de zaak aangehouden tot 16 oktober 2018. Omdat dit overleg tot geen oplossing heeft geleid is alsnog een regulier proces-verbaal opgemaakt dat zich bij de stukken bevindt. Het proces-verbaal is voorafgaand aan de uitspraak van deze beschikking aan partijen gezonden en ter beschikking gesteld aan (de overige leden van) de meervoudige kamer.
Uitspraak is nader bepaald op heden.

Beoordeling van het hoger beroep

1. Het gaat in deze zaak om het volgende.
1.1
[appellant] is op 15 september 2011 in de functie van all-round applicatiemedewerker in dienst getreden bij Corrocoat. In december 2012 is zijn functie gewijzigd in meewerkend voorman en in december 2016 in sales engineer, later aangevuld met de functie meewerkend voorman. Het maandsalaris per januari 2018 bedroeg € 3.471,61 bruto met een kostenvergoeding van € 200,00 en verhoogd met 8% vakantietoeslag.
1.2
[appellant] heeft op 7 februari 2018 de arbeidsovereenkomst opgezegd tegen
1 april2018.
1.3
Bij email van 8 februari 2018 heeft mevrouw [manager Corrocoat], General Manager van Corrocoat (hierna: [manager Corrocoat]), aan [appellant] onder meer het volgende bericht:
“Goedemorgen [appellant],
Naar aanleiding van het gesprek van gisterochtend delen wij je mede dat wij akkoord gaan met je verzoek tot ontslag. Met inachtneming van je opzegtermijn zal je laatste werkdag 31 maart zijn.Zoals aangegeven mocht je eerder willen vertrekken dan zullen wij je niet houden aan deze opzegtermijn.Graag verwachten wij nog je schriftelijke opzegging.Laat even weten waar je de komende dagen nog afspraken hebt staan dan kunnen gelijk [collega 1] en/of [collega 2][hof: collega’s van [appellant]]
mee om zich voor te stellen als nieuw contactpersoon en kunnen we de rest van je opzegtermijn inplannen. Het heeft inderdaad geen zin meer om actief afspraken te maken maar dan kunnen we hier nog wat administratieve zaken afhandelen.In ieder geval is het handig om volgende week nog even naar Heidelberg te gaan met Ismail. Akzo Hengelo hoeft niet dat pikken wij verder hier op.Laat even per omgaande weten wat je planning nog is zodat we dit kunnen afstemmen met [collega 2] en [collega 1].”
1.4
Corrocoat heeft [appellant] op 14 februari 2018 op staande voet ontslagen. Dit ontslag is door [manager Corrocoat] bij brief van dezelfde datum aan [appellant] bevestigd, onder meer als volgt:
“Hierbij bevestigen wij dat wij u op 14 februari 2018 op staande voet hebben ontslagen.
De redenen voor dit ontslag zijn, zoals wij u ook op 14 februari 2018 hebben meegedeeld het verstrekken van valse inlichtingen over waar u was op 13 februari 2018.
Hedenmorgen hebben wij een gesprek met u gehad omtrent het verdere verloop naar aanleiding van het door u schriftelijk ingediende ontslag op 9 februari 2018. Bij dit gesprek waren aanwezig Dhr. [bedrijfsleider], uzelf en ondergetekende. Ik heb u daarbij gevraagd waar u gisteren was. U gaf aan dat u niet meer precies de naam van de klant wist, maar dat u dat kon nakijken maar dat u in Appeldorn Duitsland in de buurt van Pfeifer & Lange was. Ik heb u ook gevraagd of u die middag vrij was omdat u die dag ervoor op maandag een vrije middag had genomen. U gaf aan dat dit niet zo was. U gaf aan dat u gisteren tussen 15.00 uur en 15.30 uur weer thuis was en dat u op die dag om 06.45 uur de deur uit was gegaan. Ik heb u toen gevraagd hoe het dan kon dat de bedrijfsauto waarin u rijdt op 13 februari 2018 omstreeks 13.00 uur voor de deur bij u thuis stond. U vertelde toen dat u wellicht eerder thuis was. Ik gaf aan dat dit niet kon omdat ik u gisteren omstreeks 13.20 uur had gebeld om te vragen waar u was en toen gaf u aan dat u onderweg was naar huis. Ik
heb u nogmaals gevraagd waar u gisteren was. U heeft daarop geen antwoord gegeven. Ik heb u de gelegenheid gegeven uw kant van het verhaal te vertellen maar u heeft verder geen antwoord gegeven op mijn vraag waar u daadwerkelijk was gisterenmiddag. U liet mij geen andere keus dan u op staande voet te ontslaan wegens het bewust liegen. Immers u doet het voorkomen dat u aan het werk was, maar blijkt u niet aan het werk te zijn geweest.
Het verstrekken van valse inlichtingen waardoor het vertrouwen is beschaamd vormt een dringende reden voor dit ontslag op staande voet.”
1.5
[appellant] bestrijdt de dringende reden, maar heeft zich neergelegd bij de beëindiging van de arbeidsovereenkomst per 14 februari 2018. [appellant] heeft in eerste aanleg verzocht:
a. om aan hem ten laste van Corrocoat toe te kennen: (1) een transitievergoeding van € 7.342,00 bruto en (2) een gefixeerde schadevergoeding van € 9.179,03 bruto, en
b.
primair: te verklaren voor recht dat Corrocoat vanwege ernstig verwijtbaar handelen en nalaten geen rechten meer kan ontlenen aan het tussen partijen overeengekomen concurrentie- en relatie beding,
subsidiair: het tussen partijen overeengekomen concurrentie- en relatiebeding deels te vernietigen, zodat [appellant] bij Perspect Contracting & Services B.V. in dienst kan treden,
meer subsidiair: te bepalen dat Corrocoat is gehouden om gedurende een jaar (de duur van het concurrentie- en relatie beding) een vergoeding aan [appellant] van € 1.850,00 bruto per maand te betalen, om deze in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien,
c. alle genoemde bedragen vermeerderd met wettelijke rente,
d. met een proceskostenveroordeling van Corrocoat.
1.6
Corrocoat heeft in eerste aanleg bij wijze van tegenverzoek verzocht (a) voor recht te verklaren dat sprake is van een dringende reden om [appellant] op staande voet te ontslaan op 14 februari 2018, (b) [appellant] te veroordelen aan Corrocoat een bedrag van € 3.965,34 te betalen, (c) met veroordeling van [appellant] in de proceskosten (met nakosten).
1.7
De kantonrechter heeft de verzoeken van [appellant] afgewezen, voor recht verklaard dat sprake was van een dringende reden om [appellant] op staande voet te ontslaan op 14 februari 2018, Corrocoat veroordeeld aan [appellant] te betalen een bedrag van € 3.965,34 en de proceskosten gecompenseerd.
2. In
principaal hoger beroepverzoekt [appellant]:
de bestreden beschikking te vernietigen,
alsnog de verzoeken uit de eerste aanleg toe te wijzen, met dit verschil:
dat
subsidiair– als de primair verzochte gefixeerde schadevergoeding wordt afgewezen – een gefixeerde schadevergoeding van 5.507,42 bruto wordt verzocht, en
de
meer subsidiairgevorderde maandelijkse vergoeding voor de duur van het concurrentie- en relatiebeding niet langer wordt verzocht,
Corrocoat te veroordelen tot terugbetaling van al hetgeen [appellant] ter uitvoering van de bestreden beschikking aan Corrocoat heeft voldaan,
Corrocoat te veroordelen in de kosten van beide instanties.
3. In
incidenteel hoger beroepverzoekt Corrocoat om [appellant] te veroordelen (a) tot betaling aan haar van een bedrag van € 5.948,01 met wettelijke rente en (b) in de kosten van beide instanties (met nakosten).
4. De
principale grieven 1 tot en met 3richten zich tegen het oordeel over de dringende reden en de rechtsgeldigheid van het ontslag op staande voet (r.o. 4.1.2 en 4.1.3). Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
5. Het hof stelt voorop dat de stelplicht en de bewijslast van de dringende reden bij Corrocoat berusten. De dringende reden komt er in de kern op neer dat [appellant] bewust een valse voorstelling van zaken heeft gegeven – anders gezegd: heeft gelogen – over zijn activiteiten op 13 februari 2018. Het hof is voorshands/voorlopig van oordeel dat Corrocoat hiervan het bewijs heeft geleverd. Daarvoor is het volgende redengevend.
6. Het hof betrekt in zijn oordeel de gang van zaken tijdens het gesprek op 14 februari 2018, zoals weergegeven in de ontslagbrief (r.o. 1.4). [appellant] heeft aangevoerd dat hij in dat gesprek
“volledig van slag was”en
“compleet dichtsloeg”en daarom niet volledig en precies uit de doeken heeft kunnen doen hoe zijn dagbesteding op
13 februari 2018 was geweest. Corrocoat heeft dit gemotiveerd bestreden en gesteld dat [appellant] rustig en beheerst was in dat gesprek, stil viel toen hij op aantoonbare fouten werd gewezen en kalm na het gesprek is vertrokken nadat hij zijn persoonlijke spullen van zijn werkplek had gehaald. Dit vindt bevestiging in de schriftelijke verklaringen van [manager Corrocoat], de heer [bedrijfsleider] (bedrijfsleider) en van collega [collega 2] (productie 11 verweerschrift hoger beroep). De laatste heeft geschreven over zijn beleving van de mentale toestand van [appellant] die dag:
“Hierbij verklaar ik dat op de dag dat de heer [appellant] is ontslagen, ik naar boven liep en Dhr [appellant] in zijn kantoor zag zitten. Ik heb hem gedag gezegd en vroeg wat hij aan het doen was omdat hij aan het "rommelen" was met zijn mobiele telefoon. Hij vertelde mij dat hij was ontslagen en dat hij zijn spullen moest inleveren maar dat hij
bezig was de telefoonnummers te wissen die op zijn mobiele telefoon stonden. Op het moment dat. ik hem sprak zag ik dat hij daar mee bezig was want ik stond op dat moment in zijn kantoor naast zijn bureau. Het gesprek duurde ongeveer 10 minuten. Ik heb Dhr. [appellant] in verschillende situaties meegemaakt en op dat moment maakte hij op mij een normale indruk. Hij leek niet van slag of gestrest.”
7. Het hof ziet gezien de schriftelijke verklaringen van [manager Corrocoat], [bedrijfsleider] en [collega 2] onvoldoende aanknoping om aan te nemen dat sprake is geweest van de door [appellant] aangevoerde
‘black-out’en neemt voorshands aan dat [appellant] op 14 februari 2018 welbewust heeft verklaard en nagelaten te verklaren, op de wijze zoals verwoord in de ontslagbrief.
8. In het gesprek van 14 februari 2018 heeft [appellant] verklaard dat hij op
13 februari 2018 (a) in de ochtend onderweg was naar een vestiging van een klant in Duitsland (Pfeifer & Langen) te Appeldorn, (b) telefonisch van iemand van een andere vestiging van Pfeifer & Langen vernam dat de vestiging te Appeldorn gesloten was, waarna hij (c) zijn plan bijstelde en bij wijze van ‘koude acquisitie’ een potentiële klant in de buurt heeft bezocht, daarna naar huis is gereden en (d) tussen 15.00 en 15.30 uur weer thuis was. Corrocoat stelt dat deze verklaring ongeloofwaardig en feitelijk onwaar is. Het hof gaat hier voorshands in mee, om de volgende redenen.
8.1
Niet in geschil is dat de bedrijfsauto van [appellant] die dag om 13.00 uur voor zijn woning stond geparkeerd.
8.2
Dit feit is niet te verenigen met (a) wat [appellant] diezelfde dag in zijn telefoongesprek met [manager Corrocoat] van omstreeks 13.20 uur, meedeelde, namelijk dat hij in de auto zat en onderweg naar huis was vanuit Duitsland en (b) wat hij op 14 februari 2014 verklaarde namelijk dat hij (pas) tussen 15.00 en 15.30 uur thuis was.
8.3
Dat [appellant] deze mededelingen heeft gedaan is schriftelijk bevestigd door [manager Corrocoat] en [bedrijfsleider]. [appellant] betwist dat hij dit zo heeft gezegd, maar het hof vindt deze betwisting voorshands ongeloofwaardig. Dat komt omdat [appellant] over deze, maar ook over de andere in geschil zijnde feiten, tegenstrijdige verklaringen geeft die op zichzelf beschouwd ook niet voor de hand liggen.
8.4
Zo heeft [appellant] in het gesprek van 14 februari 2018 toen hij werd geconfronteerd met de onverenigbaarheid van de chronologie van zijn verhaal en met de aanwezigheid van zijn bedrijfsauto om 13.00 uur bij zijn woning, daarop niet gereageerd en is stil gebleven. Pas in de procedure in eerste aanleg heeft [appellant] aangevoerd dat hij zich wellicht in de tijdstippen heeft vergist, eerder thuis was dan hij aanvankelijk had verklaard, maar wel tijdens de telefoongesprekken in de auto zat omdat hij met de auto een inktpatroon is gaan kopen zodat hij thuis verder kon werken (verzoekschrift eerste aanleg sub 2.19). Deze verklaring komt “uit de hoge hoed” en overtuigt voorshands niet.
8.4.1
Zo is niet in te zien waarom dit dan niet tijdens het telefoongesprek van 13 februari 2018 en het gesprek van 14 februari 2018 naar voren is gebracht.
8.4.2
Daar komt nog bij dat Corrocoat heeft weersproken dat thuis werken bij haar gebruikelijk was en er ook geen feitelijke aanleiding was waarom [appellant] voor een project voor Akzo in Almelo thuis een print moest maken. Daarbij wijst zij er op dat met [appellant] was afgesproken dat hij zich niet meer met Akzo Hengelo zou bezighouden, de bouwtekeningen al op 20 september 2017 klaar waren, er geen reden was daar wijzigingen in aan te brengen, [appellant] ook niet concretiseert welke wijzigingen hij heeft aangebracht – bijvoorbeeld door de tekeningen in het geding te brengen – en dat het bij haar gebruikelijk is bouwtekeningen digitaal aan te passen (verweerschrift in hoger beroep sub 56 – 62). Op deze punten voert [appellant] weinig aan. [appellant] zegt eerst dat hij de inktpatroon nodig had zodat hij
“een aantal zaken op de bouwtekening[kon]
aantekenen”(verzoekschrift eerste aanleg sub 2.19, beroepschrift sub 3.8) en later dat dit niet zo was, maar dat het hem ging om
“overdrachtsnotities voor collega’s”(pleitnota hoger beroep sub 30). Dit is geen geloofwaardige voorstelling van zaken. Overigens heeft [appellant] het maken van deze overdrachtsnotities onvoldoende onderbouwd, bijvoorbeeld door deze over te leggen.
8.4.3
Van [appellant] had een nadere onderbouwing (van zijn verweer) mogen worden verwacht, bijvoorbeeld bij gelegenheid van de mondelinge behandeling. Dat is niet gebeurd.
8.5
Ook de door [appellant] aangevoerde reden waarom hij naar Duitsland zou zijn gegaan – het bezoeken van Pfeifer & Langen – overtuigt voorshands niet.
8.5.1
Zo had [manager Corrocoat] met [appellant] kort na zijn opzegging afgesproken dat hij voornamelijk op het kantoor werkzaam zou zijn, dat het geen zin had om actief afspraken met klanten te maken, dat hij bestaande afspraken met haar zou delen om te bezien of collega’s dan mee zouden gaan om voor te stellen als nieuwe contactpersoon en om de rest van de opzegtermijn in te plannen (zie ook r.o. 1.3). Het dan toch op weg gaan naar Pfeifer & Langen staat daarmee op gespannen voet.
8.5.2
In de agenda van [appellant] stond een afspraak ingepland met EKK, een klant in zuid Duitsland. Deze afspraak was door [appellant] geannuleerd, zonder de afspraak uit zijn agenda te verwijderen. Corrocoat heeft naar het oordeel van het hof terecht gesteld dat het vreemd is dat [appellant] in zijn verzoekschrift (sub 2.12 en 2.25) enerzijds aangeeft niet naar EKK te rijden omdat dit geen zin meer had (gelet op zijn aanstaande vertrek bij Corrocoat in verband met zijn opzegging), maar dan anderzijds wel naar Pfeifer & Langen zou zijn gegaan zonder met haar daarvoor een afspraak te maken (verweerschrift eerste aanleg sub 22 en 45), waardoor hij naar eigen zeggen onverrichter zake weer naar huis moest gaan. Het verweer van [appellant] op dit punt overtuigt voorshands niet, om de volgende redenen.
8.5.2.1 [appellant] voert aan dat de afspraak met EKK in overleg met [manager Corrocoat] was geannuleerd. Corrocoat bestrijdt dat en wijst daarbij op de email van [manager Corrocoat] aan [appellant] van 13 februari 2018. Daarin vraagt [manager Corrocoat] of [appellant] die dag afspraken had staan, dat zij in de agenda EKK zag staan en zich afvroeg of daar nog lopende zaken waren (verweerschrift hoger beroep sub 36). Dit past niet bij het in overleg met [manager Corrocoat] eerder annuleren van deze afspraak. [appellant] is daar bij de mondelinge behandeling niet op ingegaan.
8.5.2.2 Desgevraagd heeft [appellant] eerst bij de mondelinge behandeling in hoger beroep verklaard dat hij al voor zijn opzegging een afspraak had gemaakt met Pfeifer & Langen (proces-verbaal in hoger beroep). Als verklaring voor het feit dat deze afspraak niet in de agenda stond – en die van EKK wel – geeft [appellant] aan dat het systeem niet werkte vanwege een slechte internetverbinding. Deze voor het eerst in hoger beroep bijgestelde voorstelling van zaken komt het hof voorshands als ‘gezocht’ en ongeloofwaardig over. Op dit punt is van belang dat [appellant] als reden voor het gaan naar Pfeifer & Langen noemt
“aangezien de afspraak met EKK was geannuleerd in verband met zijn opzegging”(verzoekschrift eerste aanleg sub 2.25). Deze reden is dus in strijd met de eerder bedoelde verklaring van [appellant] dat de afspraak met Pfeifer & Langen al vóór zijn opzegging was gemaakt. Dan kan de afspraak bij Pfeifer en Langen geen verband houden met het annuleren van de afspraak met EKK ná de opzegging.
8.5.2.3 Zonder nadere toelichting is niet in te zien waarom het niet meer van belang was voor [appellant] om nog naar EKK te gaan, maar wel naar Pfeifer & Langen. Desgevraagd heeft [appellant] bij de mondelinge behandeling in hoger beroep verklaard dat het om een algemeen gesprek ging en dat hij dacht
“dat die meneer wat informatie wilde”(proces-verbaal in hoger beroep) en
“om daar weer werk te krijgen”(pleitnota sub 26). Dit overtuigt niet gezien de gemaakte afspraken over de verdere inzet van [appellant]. Er was immers afgesproken dat [appellant] niet meer actief zou acquireren.
8.5.2.4 Het had in ieder geval voor de hand gelegen [manager Corrocoat] hierover te informeren en dat is niet gebeurd.
8.5.3
[appellant] zegt zich niet te kunnen herinneren met wie hij van Pfeifer & Langen die dag telefonisch contact heeft gehad over het gesloten zijn van de vestiging te Appeldorn. Ook dit overtuigt voorshands niet.
8.5.3.1 Aan de geloofwaardigheid van het gestelde contact doet afbreuk dat [appellant] in eerste aanleg heeft aangevoerd dat hij zelf telefonisch contact heeft gezocht
“in verband met problemen met tankbodems”(verzoekschrift eerste aanleg sub 2.12), maar in hoger beroep aanvoert dat hij in de auto door de medewerker van Pfeifer & Langen werd gebeld (beroepschrift sub 3.14). Dit is tegenstrijdig.
8.5.3.2 Daar komt bij dat Corrocoat geen bevestiging van het telefoongesprek bij Pfeifer & Langen heeft kunnen krijgen. Daarnaast heeft de contactpersoon bij Pfeifer & Langen, de heer F. Roeben, verklaard dat hij er niet van op de hoogte is dat de vestiging te Appeldorn die dag überhaupt was gesloten (productie 12 bij verweerschrift in hoger beroep).
8.5.3.3 In eerste aanleg voert [appellant] aan dat dit contact uit de gespreksgegevens van zijn telefoon zouden moeten blijken (verzoekschrift eerste aanleg sub 2.16). De gespreksgegevens van de ‘Nederlandse telefoon’ van [appellant] bevestigen dit gesprek echter niet. [appellant] heeft pas in hoger beroep aangevoerd dat hij gebruik heeft gemaakt van zijn ‘Duitse telefoon’ (pleitnota sub 29). Deze telefoon is geblokkeerd en Corrocoat heeft gepoogd via de Duitse provider aan de gesprekgegevens te komen, maar deze provider heeft deze gegevens niet aan haar verstrekt en aangegeven deze slechts op verzoek van de (Duitse) Officier van Justitie of de (Duitse) rechter te verstrekken (productie 1 bij brief van 12 november 2018).
8.6
[appellant] heeft aangevoerd dat hem de mogelijkheid is ontnomen om het visitekaartje te tonen van de persoon van het bedrijf dat hij bij wege van koude acquisitie heeft bezocht. Daartegen heeft Corrocoat ingebracht dat [appellant] voldoende gelegenheid heeft gehad om het visitekaartje te tonen, omdat hij nog gewoon toegang had tot zijn kantoor en zich daar na het gesprek van 14 februari 2018 nog ruim 10 minuten heeft bevonden (verweerschrift eerste aanleg sub 50 en de daarbij als productie 7 overgelegde verklaring van [collega 2]). Dit is door [appellant] onvoldoende gemotiveerd betwist.
8.7
Eerst in hoger beroep noemt [appellant] het bedrijf waar hij naar zijn zeggen is geweest, namelijk Arum Pumpen Gmbh te Emmerich am Rhein (beroepschrift sub 3.18). Navraag door Corrocoat bij dit bedrijf heeft opgeleverd dat het aanspreekpunt voor de bekleding van de pompen, de heer [X], zich niets van een dergelijk bezoek herinnert en nog nooit heeft gehoord van de naam Corrocoat . Voor het plaatsvinden van het bezoek bestaat voorshands geen enkele aanknoping.
9. Het voorgaande is voor het hof reden om voorshands bewezen te achten dat [appellant]
nietop 13 februari 2013 (a) in de ochtend onderweg was naar een vestiging van een klant in Duitsland (Pfeifer & Langen), (b) telefonisch vernam dat deze vestiging gesloten was, waarna hij (c) zijn plan bijstelde en bij wijze van ‘koude acquisitie’ Akrum Pumpen Gmbh heeft bezocht, daarna naar huis is gereden, een inktpatroon heeft gekocht, om daar verder thuis te werken, en daar dus over heeft gelogen. [appellant] zal in de gelegenheid worden gesteld dit bewijs te ontzenuwen.
10. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

Beslissing

Het hof:
  • laat [appellant] toe het bewijs te ontzenuwen dat hij niet op 13 februari 2013 (a) in de ochtend onderweg was naar een vestiging van een klant in Duitsland (Pfeifer & Langen), (b) telefonisch vernam dat deze vestiging gesloten was, waarna hij (c) zijn plan bijstelde en bij wijze van ‘koude acquisitie’ Akrum Pumpen Gmbh heeft bezocht, daarna naar huis is gereden, een inktpatroon heeft gekocht, om daar verder thuis te werken;
  • bepaalt dat, indien [appellant] getuigen wil doen horen, de getuigenverhoren zullen worden gehouden in een der zittingszalen van het Paleis van Justitie aan de Prins Clauslaan 60 te Den Haag ten overstaan van de hierbij benoemde raadsheer-commissaris
  • bepaalt dat, indien één der partijen binnen veertien dagen na heden, onder gelijktijdige opgave van de verhinderdata van beide partijen en de te horen getuigen in de maanden juli tot en met december van 2019, opgeeft dan verhinderd te zijn, de raadsheer-commissaris (in beginsel eenmalig) een nadere datum en tijdstip voor de getuigenverhoren zal vaststellen;
  • verstaat dat het hof reeds beschikt over een kopie van de volledige procesdossiers in eerste aanleg en in hoger beroep, inclusief producties, zodat overlegging daarvan voor het getuigenverhoor niet nodig is;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gewezen door mrs. R.S. van Coevorden, M. Flipse en C.J. Frikkee en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 juni 2019 in aanwezigheid van de griffier.