ECLI:NL:GHDHA:2019:1327
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wegens niet te goeder trouw zijn van de schuldenaar
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 28 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. P.A. Visser, had een verzoek ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, welke door de rechtbank was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat niet voldoende aannemelijk was dat de appellante te goeder trouw was ten aanzien van het ontstaan van haar schulden in de vijf jaar voorafgaand aan het verzoek. De totale schuldenlast van de appellante bedroeg € 447.938,49, en zij had meerdere schulden bij zorgverzekeraars, die waren ontstaan tijdens haar periode als bestuurder van een zorginstelling. Het hof heeft de grieven van de appellante beoordeeld en geconcludeerd dat de appellante niet aan de vereisten van goede trouw voldeed, zoals gesteld in artikel 288 lid 1 aanhef en onder b van de Faillissementswet. Het hof heeft daarbij ook de ernst van de verweten overtredingen en de hoogte van de schulden in ogenschouw genomen. Het beroep op de hardheidsclausule werd afgewezen, en het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank. De uitspraak benadrukt het belang van goede trouw bij het aanvragen van een schuldsaneringsregeling en de gevolgen van het niet voldoen aan deze maatstaf.