Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
4.Beslissing
2 juli 2019voor het nemen van een akte door [appellante] tot het hiervoor onder 3.19 omschreven doel;
Gerechtshof Den Haag
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] B.V. tegen [geïntimeerde] B.V. inzake een geschil over een vaststellingsovereenkomst en de betaling van een factuur. [appellante] is in hoger beroep gekomen van de vonnissen van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag, die eerder in het voordeel van [geïntimeerde] had beslist. De kantonrechter had geoordeeld dat er geen overeenstemming was bereikt over de betaling van € 5.000,- door [appellante] aan [geïntimeerde] tegen finale kwijting. [appellante] stelde dat deze betaling was gedaan op basis van een vaststellingsovereenkomst, maar de kantonrechter verwierp dit verweer. Het hof heeft de grieven van [appellante] in hoger beroep beoordeeld, waarbij het hof oordeelde dat de bewijslast voor de stelling dat er een vaststellingsovereenkomst was gesloten bij [appellante] ligt. Het hof heeft de behandeling van de grieven aangehouden en [appellante] in de gelegenheid gesteld om bewijs te leveren van haar stelling. Tevens heeft het hof opgemerkt dat het financiële belang voor [appellante] relatief beperkt is, gezien de faillietverklaring van [geïntimeerde]. Het hof heeft de zaak naar de rol verwezen voor een akte van [appellante] over de wens tot het horen van getuigen.