ECLI:NL:GHDHA:2019:1243

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
1 mei 2019
Publicatiedatum
22 mei 2019
Zaaknummer
200.247.197/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omgangsregeling tussen onder bewind gestelde vader en zijn kinderen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 1 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgangsregeling tussen een onder bewind gestelde vader en zijn kinderen. De vader, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. S.D.M. Duijsings-Mahangi, had hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam, waarin een tijdelijk contactverbod was opgelegd. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. E.B. van den Ouden, verzocht de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, omdat hij onder bewind was gesteld en de procedure niet door de bewindvoerder was ingeleid.

Het hof heeft vastgesteld dat de vader zelf kan procederen in deze zaak, omdat het niet gaat om onder bewind gestelde goederen, maar om het contact met zijn kinderen. De vader heeft ter zitting zijn inspanningen toegelicht om zijn leven weer op de rails te krijgen, waaronder hulpverlening en werk. De moeder heeft echter haar zorgen geuit over de veiligheid van de kinderen tijdens het contact met de vader, vooral gezien zijn verleden met middelengebruik.

Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd, waarbij het tijdelijke contactverbod voor de duur van een jaar is gehandhaafd. Het hof oordeelde dat de positieve ontwikkelingen van de vader nog prematuur zijn en dat het vertrouwen van de moeder in de veiligheid van de kinderen nog niet is hersteld. De vader kan zich in de komende maanden richten op zijn herstel en het opbouwen van vertrouwen met de moeder.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.247.197/01
rekestnummer rechtbank : FA RK 17-2599
zaaknummer rechtbank : C/10/523733
beschikking van de meervoudige kamer van 1 mei 2019
inzake
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. S.D.M. Duijsings-Mahangi te Ridderkerk,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats]
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. E.B. van den Ouden te Oude-Tonge.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht,
locatie: Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Rotterdam, locatie Rotterdam van 4 juli 2018, uitgesproken onder voormeld rekest- en zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vader is op 4 oktober 2018 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De moeder heeft op 27 november 2018 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof is verder ingekomen:
- op 18 oktober 2018 een journaalbericht van 16 oktober 2018 van de zijde van de vader , met bijlagen;
- op 29 maart 2019 een brief van diezelfde datum van de zijde van de moeder, met bijlage.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 3 april 2019 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat.
De vader heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.

3.De feiten

Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast:
- de vader en de moeder zijn de ouders van:
[de minderjarige 1] , geboren [in] 2008 in [geboorteplaats 1]
(hierna: [de minderjarige 1] ),
[de minderjarige 2] , geboren [in] 2012 in [geboorteplaats 2]
( [de minderjarige 2] );
- bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 25 augustus 2015 is tussen de vader en de moeder de echtscheiding uitgesproken. Op 3 september 2015 is de echtscheidingsbeschikking ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand;
- het ouderschapsplan maakt deel uit van de bovengenoemde echtscheidingsbeschikking;
- in dit ouderschapsplan, dat op 11 januari 2015 door de vader en de moeder is ondertekend, is – voor zover in hoger beroep van belang – het volgende opgenomen:
Zorg en opvoeding (zorgregeling): partijen zijn met elkaar overeengekomen dat de kinderen om de week een weekend bij de vader verblijven vanaf de vrijdagavond tot de daarop volgende zondag. Voor het geval de man twee weken langer in verband met zijn werk in het buitenland verblijft, wordt de regeling ingehaald, zodanig dat er dan zoveel weekenden achter elkaar de hiervoor genoemde contactregeling tussen de man en de minderjarigen geldt als de man achtereen in het buitenland verbleef. De vakanties en langere periodes worden door partijen in onderling overleg vastgesteld.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover in hoger beroep van belang:
- het ouderschapsplan van 11 januari 2015 van de ouders gewijzigd, onder de gelijktijdige wijziging van de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 25 augustus 2015 op dat punt, in die zin dat in plaats van de daarin tussen partijen overeengekomen regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken aan de man met ingang van de datum van de bestreden beschikking voor de duur van een jaar een tijdelijk contactverbod is opgelegd ten aanzien van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] .
4.2
De vader is het met deze beslissing niet eens.
4.3
De vader verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, dat de bestreden beschikking wordt gewijzigd in die zin dat de vader tenminste voor de duur van 1 jaar na de in deze af te geven uitspraak voor de duur van drie uur omgang zal hebben met de minderjarigen wanneer zij bij oma vaderszijde zijn,
althans te bepalen zoals het hof juist acht.
Kosten rechtens.
4.4
De moeder verzoekt:
primairde vader niet-ontvankelijk te verklaren;
subsidiair:dat het hoger beroep van de vader wordt afgewezen en de bestreden beschikking (naar het hof begrijpt) wordt bekrachtigd.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De vader vindt dat de rechtbank in haar beschikking ten onrechte heeft bepaald dat ernstig moet worden betwijfeld of hij op dit moment op een verantwoorde en voor [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] veilige manier invulling kan geven aan het contact met de kinderen. De vader had van zijn werk vrij genomen om bij de mondelinge behandeling in eerste aanleg te zijn, maar had zich in de datum vergist. Dit was de reden dat hij niet bij de mondelinge behandeling aanwezig was, die reden was niet het vermeende drugsgebruik. De vader betwist echter niet langer dat hij drugs heeft gebruikt, maar het gaat nu beter met hem. Hij doet voor zijn kinderen ontzettend zijn best om zijn leven weer op orde te krijgen. Sinds 20 december 2018 wordt de vader begeleid door [de coach] van [coaching] . Zij begeleidt de vader op meerdere praktische gebieden: wonen, werken, omgang en communicatie, verslaving en financiën. De vader geeft aan dat hij zijn oude leven achter zich wil laten en een nieuw, gezond leven wil opbouwen. De vader werkt inmiddels twee weken, aaneengesloten en zonder problemen, op uitzendbasis. Verder heeft de vader zich uit eigen beweging weer aangemeld bij [specialist in psychiatrie en verslaving] . De vader heeft nu eenmaal per twee weken contact met behandelaren van het [specialist in psychiatrie en verslaving] in [plaats] tot hij terecht kan bij [specialist in psychiatrie en verslaving] [plaats] . Op 6 maart 2019 heeft de vader aan [ambulant begeleidster] , zijn ambulant begeleidster, aangegeven dat hij opgenomen wenst te worden op de Detox-afdeling van de [kliniek] . Deze opname is volgens de vader noodzakelijk omdat hij igeheel, dus ook op de langere termijn, wil stoppen met middelengebruik. De bewindvoerder van de vader heeft verder aan [de coach] kenbaar gemaakt dat de vader zich houdt aan de schriftelijke afspraken die hij met haar is overeengekomen en dat hij goed bereikbaar is. De vader stelt dan ook steeds verder afstand te nemen van enig leven, gerelateerd aan het voormalig middelengebruik. Ten aanzien van de zorgregeling geeft de vader aan dat hij zijn kinderen graag weer wil zien, maar begrijpt dat de zorgregeling zoals partijen die destijds zijn overeengekomen niet direct weer kan worden voortgezet. De vader wil graag contact met [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] wanneer zij bij oma vaderszijde op bezoek zijn. Hier is de veiligheid voldoende gewaarborgd en kan de omgang zo weer verder worden vormgegeven. In een poging het vertrouwen van de moeder in hem te herstellen, geeft de vader aan dat de moeder, [de coach] en hij samen in gesprek kunnen. De moeder kan dan van zijn begeleidster zelf horen hoe het met hem gaat.
5.2
De moeder doet allereerst een uitdrukkelijk verzoek de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek. Met ingang van 3 maart 2018 is de vader onder bewind gesteld, met benoeming van [bewindvoerder] , handelend onder de naam [naam] , tot bewindvoerder. Nu de (advocaat van de) vader de procedure zelf aanhangig heeft gemaakt is niet voldaan aan het vereiste van (het hof leest:)artikel 1:441 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek. Ook wanneer de bewindvoerder wel op de hoogte is van de procedure, wat de moeder betwist, dan is de vader alsnog niet-ontvankelijk in zijn verzoek. Dit formele gebrek kan namelijk niet op informele wijze worden gerepareerd zonder de instemming van de moeder, omdat de rechtszekerheid daaraan in de weg staat. Verder geeft de moeder in haar verweerschrift een uitgebreide uitleg over de werking en gevaren van GHB. Volgens de moeder komen de gevolgen van het middelengebruik door de vader naar voren in zijn maatschappelijk functioneren. De kinderen, met name [de minderjarige 1] is zich volledig bewust van wat zich rond de vader afspeelt. Hij wil niets meer met de vader te maken hebben en schaamt zich voor zijn vader. Ten aanzien van de grief van de vader geeft de moeder aan dat de vader wel stelt dat het beter met hem gaat, maar dat een nadere onderbouwing daarvan ontbreekt en het vertrouwen bij haar nog volledig weg is. De moeder vreest dat de veiligheid van de kinderen bij de vader niet is gewaarborgd en een contact- en zorgregeling kan daarom nog niet aan de orde zijn. Oma vaderszijde heeft bovendien moeite om een keuze te maken tussen haar kleinkinderen en haar zoon. Zij is niet tegen de vader opgewassen, zodat de moeder vreest dat de vader [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] meeneemt als zij bij de grootouders zijn.
De ontvankelijkheid van het hoger beroep van de vader
5.3
Het hof overweegt allereerst ten aanzien van de ontvankelijkheid van de vader als volgt. In een geding met betrekking tot een onder bewind gesteld goed dient de bewindvoerder, en dus niet de rechthebbende, in rechte te worden betrokken (volgens: Hoge Raad, 7 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:525). De regels over deze (verplichte) vertegenwoordiging door de bewindvoerder gelden dan ook alleen met betrekking tot onder bewind gestelde goederen. In de onderhavige zaak, die over het contact tussen de vader en zijn kinderen gaat, is daarvan geen sprake en kan de vader naar het oordeel van het hof dan ook zelf procederen. Het hof zal het verzoek van de moeder om de vader in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren dan ook afwijzen.
De door de moeder op 29 maart 2019 ingediende stukken
5.4
Ter zitting maakt de advocaat van de vader bezwaar tegen de door de moeder op 29 maart 2019 overgelegde USB-stick en het journaalbericht met bijlagen, aangezien de stukken drie werkdagen voor de mondelinge behandeling zijn ingekomen. Het hof beslist hierop dat op de bijlagen acht wordt geslagen, omdat deze kort van inhoud zijn en eenvoudig zijn te doorgronden.
De zorgregeling
5.5
Het hof overweegt allereerst dat op grond van het bepaalde in artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of één van hen aan de rechter kunnen worden voorgelegd. Op grond van artikel 1:253a lid 2 BW geldt dit ook voor beslissingen aangaande de vaststelling van een zorg- en contactregeling. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Bij een dergelijke beslissing worden alle omstandigheden van het geval in acht genomen (vgl. onder meer Hoge Raad 25 april 2008, LJN BC5901, HR 18 juni 2010,
LJNBM5825, HR 9 juli 2010,
LJNBM6412).
5.6
Het hof overweegt verder dat de beide ouders elk voor zich hun standpunten uitvoerig uiteen hebben gezet. Ter zitting is gebleken dat deze standpunten haaks op elkaar staan. Waar de vader aangeeft dat hij zijn best doet om zijn leven weer op de rails te krijgen, ontbreekt het vertrouwen van de moeder in het functioneren van de vader. Het hof overweegt dat de vader alle ontwikkelingen uitgebreid heeft geschetst, waarbij het contact met zijn kinderen zijn grootste motivatie is. Ter zitting is verder gebleken dat de vader uit eigen beweging een netwerk aan hulpverlening om zich heen heeft gebouwd, waarbij ook zijn eigen netwerk van familie en vrienden bij zijn herstel wordt betrokken om de kans op een terugval te verkleinen. Alle ontwikkelingen zijn positief, maar wnog wel prematuur. Ook ontbreekt naar het oordeel van het hof een deugdelijke onderbouwing van de stelling van de vader dat de veiligheid van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] tijdens de contactmomenten bij oma vaderszijde voldoende gewaarborgd is. Het is de vader – en dus het hof – bovendien onbekend hoe zijn behandeling bij [specialist in psychiatrie en verslaving] en de [kliniek] zich zullen ontwikkelen en op welke termijn deze behandeling zal zijn afgerond. Het hof overweegt verder dat het tijdelijke contactverbod nog voor een beperkte periode geldt, namelijk tot juli 2019. Omdat deze periode beperkt is en de positieve ontwikkelingen van vader prematuur zijn, zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen. De komende maanden kan de vader zich richten op zijn herstel: het volgen van een behandeling bij [specialist in psychiatrie en verslaving] en [kliniek] , het op orde houden van zijn financiën en het behouden van zijn baan. In deze komende maanden kan ook het vertrouwen van de moeder dat de veiligheid tijdens het contact tussen de vader en de kinderen zal zijn gewaarborgd, groeien. Het hof overweegt hierbij dat de vader de moeder ter zitting een handreiking heeft gedaan om in contact met zijn behandelaren te treden, zodat de moeder zich op de hoogte kan stellen van de situatie van de vader.
5.7
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof, in het hoger beroep:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.A. Mink, A.E. Sutorius-Van Hees en J. Calkoen-Nauta, bijgestaan door mr. R.R. Warmerdam als griffier en is op 1 mei 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.