ECLI:NL:GHDHA:2019:120

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
23 januari 2019
Publicatiedatum
28 januari 2019
Zaaknummer
22-004230-17
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Seksueel misbruik van minderjarige stiefdochter door verzorger

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 23 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die zich gedurende vier jaar schuldig heeft gemaakt aan seksueel misbruik van zijn stiefdochter, een minderjarige die aan zijn zorg was toevertrouwd. De verdachte, geboren in 1960, werd geconfronteerd met ernstige beschuldigingen, waaronder ontucht met de minderjarige, die in de periode van 4 februari 2010 tot en met 3 februari 2014 plaatsvond. Het hof oordeelde dat de verdachte, ondanks zijn geestesstoornis in de vorm van pedofilie, strafbaar was en legde een gevangenisstraf op van 20 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 5 jaren en bijzondere voorwaarden. De zaak kwam in hoger beroep na een eerdere vrijspraak voor enkele feiten, maar het hof oordeelde dat de verdachte wel degelijk schuldig was aan de onder 1 primair ten laste gelegde feiten. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan ontucht door zich in de aanwezigheid van de minderjarige te masturberen en haar seksuele handelingen te tonen. Het hof achtte de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar, maar vond de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer zwaarwegend genoeg om een gevangenisstraf op te leggen. De verdachte werd ook veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 5.000 aan het slachtoffer, ter compensatie van de immateriële schade die het slachtoffer had geleden door het seksueel misbruik. Het hof benadrukte de noodzaak van behandeling en toezicht om herhaling van dergelijk gedrag te voorkomen.

Uitspraak

Rolnummer: 22-004230-17 (gesplitst in hoger beroep)
Parketnummer: 10-681028-17
Datum uitspraak: 23 januari 2019
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 20 september 2017 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1960,
[adres],
thans uit anderen hoofde gedetineerd in [PI].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 29 augustus 2018 en 9 januari 2019.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1 en 4 ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het onder
2 en 3 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zesendertig maanden, met aftrek, waarvan twaalf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van vijf jaren en met bijzondere voorwaarden als in het vonnis waarvan beroep omschreven. Omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen [aangeefster 1] en [aangeefster 2] en de inbeslaggenomen goederen is beslist als in het vonnis waarvan beroep omschreven.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Ter terechtzitting in hoger beroep van 9 januari 2019 zijn de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten op verzoek van het Openbaar Ministerie van de onderhavige zaak afgesplitst. Ten aanzien van die feiten is het Openbaar Ministerie bij arrest van dit hof van 9 januari 2019 onder rolnummer 22-000122-19 niet-ontvankelijk in het hoger beroep verklaard.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep van 9 januari 2019 - ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 04 februari 2010 tot en met 3 februari 2014 te Ameide, gemeente Zederik, en/of Ouddorp, gemeente Goedereede ([vakantiepark]) en/of Tienhoven, gemeente Zederik ([camping]), in elk geval in Nederland, (meermalen) (telkens) met
- een aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige en/of
- zijn minderjarig stiefkind, te weten [aangeefster 1], geboren op [geboortejaar] 2000, ontucht heeft gepleegd, namelijk het (meermalen)
- zichzelf aftrekken in haar aanwezigheid en/of
- tonen van zijn penis aan haar en/of
- toestaan dat zij haar hand op zijn hand plaatste, terwijl hij zichzelf aftrok en/of
- tonen/voordoen van (een) zogenaamd(e) seksstandje(s) en/of het (daarbij) houden van zijn (stijve) penis op korte afstand van haar lichaam en/of
- aan haar vertellen over zijn seksuele ervaring(en) en/of
- laten betasten van zijn (bedekte) penis/schaamstreek (door haar tegen zijn penis/schaamstreek te laten schoppen) en/of
- samen met haar douchen en/of omkleden (in een badhokje);
indien ter zake van het vorenstaande geen bewezenverklaring met strafoplegging mocht volgen, wordt subsidiair aan de verdachte tenlastegelegd:
dat hij op tijdstippen in de periode van 4 februari 2010 tot en met 3 februari 2014 te Ameide, gemeente Zederik, Ouddorp, gemeente Goederede ([vakantiepark]) en te Tienhoven, gemeente Zederik ([camping]), in ieder geval in Nederland, (telkens) een persoon
– [aangeefster 1], geboren op [geboortejaar] 2000 – van wie hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat deze de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, (telkens) met ontuchtig oogmerk ertoe heeft bewogen aanwezig en getuige te zijn van seksuele handelingen, te weten:
  • zichzelf aftrekken in haar aanwezigheid en/of
  • tonen van zijn penis aan haar en/of
  • het toestaan dat zij haar hand dicht bij zijn penis houdt en haar hand laat meebewegen met de zijne, terwijl hij zich met zijn hand aftrekt en/of
  • tonen of voordoen van zogenaamde seksstandjes en/of het (daarbij) houden van zijn (stijve) penis op korte afstand van haar lichaam en/of
  • haar vertellen over zijn seksuele ervaring(en) en/of
  • samen met haar douchen en zich daarbij aftrekken en/of
  • samen met haar zich omkleden (in een badhokje).
4.
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 12 september 1999 tot en met 11 september 2001 te Ameide, gemeente Zederik, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (meermalen) (telkens) met [aangeefster 2] (geboren op [geboortejaar] 1987), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die (telkens) bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [aangeefster 2], hebbende verdachte (meermalen)
- zijn vinger(s) in haar vagina en/of tussen haar schaamlippen gebracht en/of
- haar schaamstreek en/of vagina en/of borst(en) betast en/of
- zijn penis in/tegen haar vagina en/of tussen haar schaamlippen gebracht, althans zijn penis op/tegen haar schaamstreek geduwd/geplaatst en/of
- zijn penis aan haar getoond en/of door haar laten betasten en/of
- zich door haar laten aftrekken (terwijl hij zijn hand op haar hand plaatste) en/of
- ( met zijn penis en/of de penis van zijn mededader) haar buik betast.

Vordering van de advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, dat de verdachte van het onder 4 ten laste gelegde zal worden vrijgesproken en ter zake van het onder 1 primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vierentwintig maanden, met aftrek van voorarrest. Daarnaast dient aan de verdachte de maatregel terbeschikkingstelling met voorwaarden te worden opgelegd. Voorts heeft de advocaat-generaal de gevangenneming van de verdachte gevorderd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt, met name ten aanzien van de vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde.
Vrijspraak feit 4
Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het hem onder 4 ten laste gelegde heeft begaan, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
Nu die vrijspraak overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal en in overeenstemming met het standpunt van de verdediging is, behoeft die geen nadere motivering.
De beoordeling van feit 1
Het hof is van oordeel dat de verdachte van het onder
1. primair ten laste gelegde partieel dient te worden vrijgesproken. Ten aanzien van de onder gedachtestreepje 6 ten laste gelegde handelingen (het laten betasten van zijn (bedekte) penis) overweegt het hof dat voor die handelingen onvoldoende steunbewijs in het dossier voorhanden is om tot een bewezenverklaring daarvan te kunnen komen. De onder de gedachtestreepjes 5 (het vertellen over zijn seksuele ervaringen) en 7 (het samen douchen en omkleden) ten laste gelegde handelingen leveren op zichzelf geen ontucht op als bedoeld in artikel 249, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. primair.
hij op
een ofmeerdere tijdstip
(pen
)in
of omstreeksde periode van 04 februari 2010 tot en met 3 februari 2014
te Ameide, gemeente Zederik, en/of Ouddorp, gemeente Goedereede ([vakantiepark]) en/of Tienhoven, gemeente Zederik ([camping]), in elk gevalin Nederland
, (meermalen) (telkens
)met
- een aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige en/of
- zijn minderjarig stiefkind,
te weten [aangeefster 1], geboren op [geboortejaar] 2000, ontucht heeft gepleegd, namelijk het (meermalen)
- zichzelf aftrekken in haar aanwezigheid en
/of
- tonen van zijn penis aan haar en
/of
- toestaan dat zij haar hand op zijn hand plaatste, terwijl hij zichzelf aftrok en
/of
- tonen/voordoen van (een) zogenaamd(e) seksstandje(s) en/of het (daarbij) houden van zijn (stijve) penis op korte afstand van haar lichaam
en/of
- aan haar vertellen over zijn seksuele ervaring(en) en/of
- laten betasten van zijn (bedekte) penis/schaamstreek (door haar tegen zijn penis/schaamstreek te laten schoppen) en/of
- samen met haar douchen en/of omkleden (in een badhokje).
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
De verdediging heeft betoogd dat de verdachte van het onder 1 primair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Ter onderbouwing van het betoog heeft de raadsman aangevoerd dat voor het derde gedachtestreepje (het toestaan van het plaatsen van haar hand op zijn hand, terwijl hij zichzelf aftrok), het vierde gedachtestreepje (het tonen/voordoen van seksstandjes) en het zesde gedachtestreepje (het laten betasten van zijn (bedekte) penis/schaamstreek) onvoldoende steunbewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring van die handelingen te kunnen komen. Ten aanzien van de onder de overige gedachtestreepjes ten laste gelegde handelingen heeft de raadsman betoogd dat die niet kunnen worden gekwalificeerd als ontucht als bedoeld in artikel 249, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Indien het hof het derde gedachtestreepje toch bewezen acht, geldt ook ten aanzien van die handeling dat het geen ontucht als bedoeld in artikel 349, eerste lid, Sr oplevert, aldus de raadsman.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Juridisch kader
In zijn arrest van 30 november 2004 (ECLI:NL:HR:2004:AQ0950) heeft de Hoge Raad ten aanzien van artikel 249, eerste lid, Sr het volgende overwogen:

Het middel neemt terecht tot uitgangspunt dat van ontucht met een minderjarige als bedoeld in de art. 247 en 249, eerste lid, Sr ook sprake kan zijn ingeval geen lichamelijke aanraking tussen de verdachte en de desbetreffende minderjarige heeft plaatsgevonden.
Of de feitenrechter in een zodanig geval heeft kunnen oordelen dat een bewezenverklaarde gedraging het plegen van ontucht “met” een zodanige minderjarige oplevert, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Voor wat betreft de bewezenverklaarde seksuele gedragingen van de verdachte die niet met lichamelijk contact gepaard gingen, kan uit de gebezigde bewijsmiddelen niet meer worden afgeleid dan dat de verdachte de minderjarigen zonder daarbij iets van hen te verlangen, met die gedragingen heeft geconfronteerd, terwijl overigens die bewijsmiddelen niets inhouden omtrent enige voor het plegen van ontucht met die minderjarigen relevante interactie tussen de verdachte en die minderjarigen.
De zich aldus voordoende, enkele omstandigheid dat, zoals ook is bewezenverklaard, die gedragingen zijn verricht in het bijzijn van die minderjarigen brengt evenwel niet mee dat die gedragingen kunnen worden aangemerkt als het plegen van ontucht met die minderjarigen, zoals bedoeld in art. 247 en 249 Sr”.
Feiten en omstandigheden
De verdachte heeft bekend zich meermalen te hebben afgetrokken, terwijl [aangeefster 1] (hof: de aangeefster), hierna: de aangeefster) naast hem in bed lag of naast hem op de bank zat. Diezelfde handelingen hebben ook plaatsgevonden in een badhokje en onder de douche. Volgens de verdachte heeft [aangeefster 1] zijn penis en ‘kwakje’ gezien.
De aangeefster heeft verklaard dat zij op verzoek van de verdachte naast hem in bed ging liggen. Terwijl zij aan het praten waren, was de verdachte zich aan het aftrekken. Omdat zij met elkaar aan het praten waren, lag de aangeefster naar de verdachte toegedraaid. De verdachte lag naakt op zijn rug en hij kwam klaar op zijn buik. Op verzoek van de verdachte heeft de aangeefster zich samen met hem omgekleed in een badhokje. Zij zag dat de verdachte zich stond af te trekken en dat zijn sperma tegen het badhokje kwam. Zij was op dat moment naakt. Ook heeft zij gezien dat de verdachte zich aftrok terwijl zij samen aan het douchen waren.
Ten aanzien van het derde gedachtestreepje heeft de aangeefster verklaard dat zij op aandringen van de verdachte – tegen haar wil – met haar hand zijn geslachtsdeel heeft aangeraakt. Zij heeft dat meer dan een keer gedaan.
De verdachte heeft omtrent het derde gedachtestreepje verklaard dat de aangeefster zijn penis heeft aangeraakt en hem heeft geholpen zichzelf af te trekken. De aangeefster hield zijn penis dan vast (blz. 82). Dat deed zij net zolang tot hij klaar kwam (blz. 83).
De verdachte heeft voorts bekend de aangeefster twee keer een seksstandje te hebben getoond/voorgedaan. Daaromtrent heeft de verdachte op 2 februari 2017 tegenover de politie het volgende verklaard (blz. 83 en 84 van het dossier):
“Ik ging achter haar staan en zij deed haar benen in de lucht en toen hield ik mijn penis ervoor. Ik beurde haar benen op en ik zei dit is een standje. [aangeefster 1] ligt op het bed bij het voeteneind. Ik sta ernaast op de grond. [aangeefster 1] heeft een broekje aan en een hemd. Ik een pyjama broek en een shirt maar op een gegeven moment zat mijn broek wat lager dus mijn lid kwam tevoorschijn. Mijn lid was toen groot, stijf. (…)Ik heb hem er gewoon voor gehouden. Een centimeter of 20 a 30. Ik heb (mijn broek) zelf iets naar beneden gedaan. Tot ongeveer op mijn knie. V: Dus als ik het dan goed begrijp is jouw volledige penis ontbloot als je dit voordoet? A: Ja”.
De aangeefster heeft daaromtrent verklaard dat de verdachte een seksstandje noemde en dat dan uitlegde.
Oordeel hof
Op grond van bovengenoemde feiten en omstandigheden concludeert het hof dat de verdachte heeft bekend de onder de gedachtestreepjes 3 en 4 ten laste gelegde handelingen te hebben gepleegd. Naar het oordeel van het hof vinden die verklaringen voldoende steun in de verklaringen van de aangeefster.
Het hof acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder de gedachtestreepjes 3 en 4 ten laste gelegde handelingen heeft begaan. Dit geldt ook voor de onder de overige gedachtestreepjes bewezenverklaarde handelingen.
Rijst de vraag of die bewezen verklaarde handelingen kunnen worden gekwalificeerd als ontucht als bedoeld in artikel 249, eerste lid, Sr.
Het hof stelt voorop dat de bewezenverklaarde handelingen handelingen van seksuele aard zijn die in strijd zijn met de sociaal-ethische norm.
De onder het derde gedachtestreepje ten laste gelegde handelingen zijn gepaard gegaan met lichamelijk contact en kunnen mitsdien zonder meer als ontucht als bedoeld in artikel 249, eerste lid, Sr worden gekwalificeerd.
Gelet op bovengenoemd arrest van de Hoge Raad dient ten aanzien van de overige bewezen verklaarde handelingen te worden bezien of er sprake was van enige voor het plegen van ontucht met de aangeefster relevante interactie tussen de verdachte en de aangeefster.
Het hof is van oordeel dat zulks het geval was. Het aftrekken vond immers plaats in een bed, op de bank of in een kleine ruimte, te weten een badhokje en een douche.
Het samen in bed liggen, douchen en omkleden gebeurde op verzoek van de verdachte. Tijdens het aftrekken in bed, waren de aangeefster en de verdachte met elkaar aan het praten.
Van een relevante interactie was naar het oordeel van het hof ook sprake bij het tonen/voordoen van seksstandjes. Het hof wijst in dit verband op de hierboven geciteerde passage uit de verklaring die de verdachte op 2 februari 2017 tegenover de politie heeft afgelegd.
Nu het hof van oordeel is dat er sprake was van enige voor het plegen van ontucht met de aangeefster relevante interactie tussen de verdachte en de aangeefster acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan ontucht als bedoeld in artikel 249, eerste lid, Sr.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
ontucht plegen met zijn stiefkind of een aan zijn zorg of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich gedurende een periode van vier jaren schuldig gemaakt aan seksueel misbruik van
[aangeefster 1], een aan zijn zorg of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige die in de loop van die periode zijn stiefdochter werd. Door aldus te handelen heeft de verdachte niet alleen zijn vertrouwenspositie als verzorger/stiefvader misbruikt, maar heeft hij ook een onaanvaardbare inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer. De verdachte heeft zich daarbij uitsluitend laten leiden door zijn eigen seksuele behoeften en geen rekening gehouden met de gevoelens van het slachtoffer en de voor haar te verwachten schadelijke gevolgen. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke misdrijven hier nog lange tijd, mogelijk zelfs blijvend, lichamelijke en psychische klachten van kunnen ondervinden. Dat dit ook in deze zaak het geval is blijkt ook uit de namens het slachtoffer ter terechtzitting in hoger beroep van 9 januari 2019 gegeven toelichting op de vordering tot schadevergoeding.
Het door haar jarenlang ondergane seksueel misbruik heeft het leven van het slachtoffer in vele opzichten getekend en tevens geleid tot een posttraumatische stressstoornis waarvoor het slachtoffer een – naar verwachting – langdurige behandeling nodig zal hebben.
Bij de beraadslaging heeft het hof acht geslagen op de omstandigheid dat de verdachte bij vonnis van de rechtbank Dordrecht van 27 maart 2008 onherroepelijk is veroordeeld voor het bezit van kinderporno.
Voorts heeft het hof acht geslagen op de inhoud van twee Pro-Justitiarapporten opgesteld door B.A. Blansjaar, psychiater, en S.G. Vitale, psycholoog, op respectievelijk 2 mei 2017 en 22 mei 2017.
Beide rapporteurs komen tot de conclusie dat er ten tijde van het ten laste gelegde bij de verdachte sprake was van een geestesstoornis in de vorm van pedofilie van het niet-exclusieve type bij een persoonlijkheidsstructuur met narcistische trekken.
Door zijn persoonlijkheidsstructuur met narcistische trekken in de vorm van een egocentrische beleving en neiging tot exploitatie van anderen is de verdachte in verminderde mate in staat geweest zijn pedofiele impulsen te beheersen. Beide rapporteurs adviseren om de verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
Het hof ziet in de bevindingen van de rapporteurs aanleiding hun advies te volgen en de verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
De rapporteurs hebben de kans op recidive als matig tot hoog ingeschat. Als beschermende factor kan volgens beide rapporteurs in ogenschouw worden genomen dat de verdachte zich gemotiveerd heeft getoond voor behandeling. Voor wat betreft de externe factoren dient de onzekere sociaal-maatschappelijke situatie in ogenschouw te worden genomen. Als gevolg van het ten laste gelegde is de relatie tussen de verdachte en zijn partner, de moeder van de aangeefster, verbroken. Het huis waar zij woonden is, zoals ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken, inmiddels verkocht. Dit betekent dat de verdachte geen partnerrelatie en huisvesting meer heeft. Vanwege een faillissement van het bedrijf waar de verdachte werkte, is de verdachte ook zijn werk en zijn vaste inkomen kwijt geraakt.
Gelet op de hierboven genoemde factoren is zowel vanuit het oogpunt van recidivepreventie als uit zorgoogpunt klinische behandeling van de verdachte met aansluitende resocialisatie onder toezicht van de reclassering aangewezen. Daarbij kan gedacht worden aan een klinische behandeling in een FPA of een FPK van ongeveer twee jaar specifiek gericht op pedofilie. Een klinische behandeling is ook geïndiceerd, omdat een poliklinische behandeling gezien het mogelijke structurele karakter van zijn pedofilie niet voldoende wordt geacht. Geadviseerd wordt om een terbeschikkingstelling met voorwaarden te overwegen met als voorwaarde een klinische behandeling waarbij de reclassering als toezichthouder optreedt ter naleving van de voorwaarden.
Tenslotte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van een Reclasseringsrapport d.d. 3 juli 2017. Ook dit rapport behelst het advies om aan de verdachte de maatregel terbeschikkingstelling met onder de in het rapport genoemde voorwaarden op te leggen.
In het voordeel van de verdachte heeft het hof rekening gehouden met de relatieve ouderdom van de bewezenverklaarde feiten. Voorts heeft het hof rekening gehouden met de bereidheid van de verdachte zich te laten behandelen en met de omstandigheid dat de verdachte heeft getoond inzicht in de ernst en het verwerpelijke van de aan hem verweten handelingen te hebben. Uit de ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring van de verdachte blijkt dat hij zich met het oog op een behandeling in de Penitentiaire Inrichting tot de inrichtingspsycholoog heeft gewend.
Het hof komt – alles afwegende – tot de volgende strafoplegging.
Naar het oordeel van het hof kan de aard en ernst van het bewezen verklaarde alleen tot uitdrukking worden gebracht door aan de verdachte een gevangenisstraf van na te noemen duur op te leggen.
In de in het voordeel van de verdachte wegende omstandigheden ziet het hof aanleiding aan de verdachte een lagere gevangenisstraf dan door de advocaat-generaal is gevorderd op te leggen.
Ter voorkoming van recidive acht het hof het daarnaast passend en geboden om een na te noemen deel van deze gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen, met daaraan verbonden na te melden bijzondere voorwaarden.
Nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, acht het hof een proeftijd van meer dan drie jaren aangewezen.
Het hof is van oordeel dat met deze op te leggen straf zowel recht wordt gedaan aan de strafdoelen van vergelding en normbevestiging enerzijds als aan het strafdoel van speciale preventie anderzijds.
Anders dan is geadviseerd, ziet het hof – evenals de rechtbank – geen aanleiding om aan de verdachte de maatregel terbeschikkingstelling met voorwaarden op te leggen. Daarbij heeft het hof het volgende in ogenschouw genomen:
  • de door de rapporteurs ingeschatte kans op recidive;
  • de verdachte is niet eerder behandeld;
  • de door de verdachte getoonde motivatie voor behandeling;
  • de mogelijkheid om de risico’s en aanbevolen voorwaarden in een ander kader dan met de maatregel van terbeschikkingstelling te ondervangen.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zullen de bijzondere voorwaarden die betrekking hebben op het toezicht van de verdachte, dadelijk uitvoerbaar worden verklaard. De bijzondere voorwaarden die betrekking hebben op de behandeling van de verdachte worden niet dadelijk uitvoerbaar verklaard om te voorkomen dat een aangevangen behandeling wordt onderbroken door de detentie die de verdachte nog moet ondergaan.
Vordering gevangenneming
Nu het hof van oordeel is dat aan de verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur dient te worden opgelegd, zal het hof de gevangenneming van de verdachte bevelen met ingang van de datum waarop de straf in de strafzaak met rolnummer 22-000122-19 expireert. Dit bevel zal apart worden geminuteerd.
Vordering tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces heeft [aangeefster 1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 ten laste gelegde tot een bedrag van € 5.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente.
In eerste aanleg is de benadeelde partij in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaard.
In hoger beroep is de vordering aan de orde tot het in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van € 5.000,-.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte niet betwist.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezen verklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot het gevorderde bedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 4 februari 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 5.000,- aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer
[aangeefster 1].
Beslag
De advocaat-generaal heeft de teruggave van de in beslag genomen goederen aan de verdachte gevorderd.
In overeenstemming met de vordering van de advocaat-generaal zal het hof de teruggave aan de verdachte van na te melden in beslag genomen goederen gelasten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 57, 63 en 249 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 4 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
20 (twintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
10 (tien) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
5 (vijf) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 5 (vijf) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich onder toezicht van de reclassering stelt en zich houdt aan de voorschriften en aanwijzingen die door of namens de reclassering aan hem worden gegeven. De veroordeelde zorgt ervoor dat hij te allen tijde bereikbaar is voor de reclassering, zijn behandelaars en begeleiders en geeft openheid van zaken over alle leefgebieden;
2. dat de veroordeelde meewerkt aan het convenant tussen de reclassering en de politie, dat onder meer inhoudt dat hij onaangekondigd door de wijkagent kan worden gecontroleerd in zijn huis of omgeving;
3. dat de veroordeelde zich niet zonder toestemming van het Openbaar Ministerie buiten de landsgrenzen van Nederland begeeft. De veroordeelde dient hierover vooraf met de reclassering en het Openbaar Ministerie te overleggen;
4. dat de veroordeelde niet van adres zal wijzigen c.q. zal verhuizen zonder overleg met en toestemming van de reclassering. Overnachtingen op een ander adres dan zijn vaste verblijfadres worden vooraf met de reclassering besproken;
5. dat de veroordeelde de reclassering zicht op de voortgang van zijn behandeling en begeleiding verschaft en toestemming verleent om relevante referenten te raadplegen en contact te onderhouden met personen en instanties die deel uitmaken van zijn netwerk;
6. dat de veroordeelde op geen enkele wijze contact heeft met het slachtoffer;
7. dat de veroordeelde meewerkt aan een klinische behandeling te indiceren door IFZ waarbij de duur van de opname wordt bepaald op twee jaar of zoveel korter als de leiding van de zorginstelling in overleg met de reclassering wenselijk acht en de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar worden gegeven, ook als dit inhoudt de inname of toedienen van de door de behandelaars voorgeschreven medicatie op de voorgeschreven wijze en de controle hierop;
8. dat de veroordeelde na afloop van de klinische behandeling meewerkt aan een ambulante behandeling bij Het Dok of soortgelijke instelling, zulks ter beoordeling van de reclassering en zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar worden gegeven, ook als dit inhoudt de inname van de hem door de behandelaars voorgeschreven medicatie op de voorgeschreven wijze en controle hierop;
9. dat de veroordeelde meewerkt aan een Ambulant Forensisch Psychiatrisch Toezicht (FPT) bij een nader te indiceren klinische behandelsetting, ook als dit betekent een time-out opname van maximaal twee maal een periode van zeven weken per kalenderjaar;
10. dat de veroordeelde meewerkt aan behandel- en begeleidingstrajecten betreffende resocialisatie en nazorg, te indiceren door IFZ. Ook als dit plaatsing in een Regionale Instelling voor Beschermd Wonen (RIBW) inhoudt;
11. dat de veroordeelde geen contact zal zoeken en/of onderhouden met minderjarige kinderen en zich niet zal begeven in besloten ruimten waar zich minderjarigen bevinden zonder toezicht van een volwassene. De veroordeelde zal geen minderjarigen ontvangen in zijn huis en zich niet ophouden in kinderrijke omgevingen;
12. dat de veroordeelde desgevraagd zijn medewerking verleent aan het steekproefsgewijs laten controleren van digitale gegevensdragers op kinderporno en/of seksueel getinte contacten met minderjarigen. De reclassering bepaalt in welke gevallen, op welke manier, door wie en wanneer de controle plaatsvindt.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de onder de nummers 1, 2, 3, 4, 5, 6, 11 en 12 genoemde bijzondere voorwaarden en het aan de reclasseringsinstelling opgedragen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
Beveelt de gevangenneming van de verdachte met ingang van de datum waarop de straf in de strafzaak met rolnummer 22-000122-19 expireert, welk bevel apart zal worden geminuteerd.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangeefster 1] ter zake van het onder
1. bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 5.000,00 (vijfduizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [aangeefster 1], ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 5.000,00 (vijfduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 4 februari 2010.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
een tablet van het merk Samsung, een laptop van het merk Acer en een mobiele telefoon van het merk Samsung Galaxy.
Dit arrest is gewezen door mr. W.P.C.M. Bruinsma,
mr. L.F. Gerretsen-Visser en mr. I.P.A. van Engelen, in bijzijn van de griffier mr. G. Schmidt-Fries.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 23 januari 2019.