Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
arrest van 7 mei 2019
[appellante],
Het geding
De beoordeling van het hoger beroep
bekrachtigd.
Gerechtshof Den Haag
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 7 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De rechtbank had op 10 januari 2019 de schuldsaneringsregeling van de appellante beëindigd, omdat zij niet voldeed aan haar verplichtingen uit de regeling. De appellante had de rechtbank niet geïnformeerd over een contactverbod met haar kinderen en had dwangsommen verbeurd, die zij niet tijdig had betaald. De rechtbank oordeelde dat de feiten en omstandigheden die bekend waren ten tijde van de indiening van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, reden zouden zijn geweest om het verzoek af te wijzen. De appellante had ook een boedelachterstand laten ontstaan door een betaling van haar ouders aan de deurwaarder, die als een gift werd aangemerkt en aan de boedel moest worden afgedragen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 5 maart 2019 heeft de appellante haar standpunten toegelicht, maar het hof oordeelde dat zij tekort was geschoten in haar inlichtingenverplichting. De appellante had nagelaten de rechtbank en de bewindvoerder tijdig en juist te informeren over haar situatie, wat leidde tot de conclusie dat de beëindiging van de schuldsaneringsregeling gerechtvaardigd was. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en oordeelde dat de appellante haar verplichtingen niet naar behoren was nagekomen, wat voortzetting van de regeling niet rechtvaardigde.