ECLI:NL:GHDHA:2019:1064

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
14 mei 2019
Publicatiedatum
7 mei 2019
Zaaknummer
200.229.558/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Goederenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfdienstbaarheid en burengeschil over toegang en hinder door camera's en verlichting

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag diende, gaat het om een burengeschil tussen [appellant 1] c.s. en [geïntimeerde 1] c.s. over de erfdienstbaarheid van weg en de hinder die [geïntimeerde 1] c.s. zou veroorzaken door het plaatsen van een toegangspoort en camera's. De rechtbank had in eerste aanleg geoordeeld dat [geïntimeerde 1] c.s. de toegangspoort moest dichten en achterstallig onderhoud aan de strook moest uitvoeren. [appellant 1] c.s. vorderde in hoger beroep onder andere de verwijdering van de toegangspoort en de realisatie van een ondoorzichtige schutting. Het hof oordeelde dat de vordering tot het verwijderen van de toegangspoort niet meer relevant was, omdat deze al was dichtgelast. Het hof bevestigde de verplichting van [geïntimeerde 1] c.s. om een ondoorzichtige erfafscheiding te realiseren en het achterstallig onderhoud aan de strook uit te voeren. Tevens werd geoordeeld dat de camera's geen onrechtmatige hinder veroorzaakten en dat de vordering tot verwijdering van de camera's niet toewijsbaar was. Het hof compenseerde de proceskosten, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.229.558/01
Zaaknummer rechtbank : C/10/507351 / HA ZA 16-775
arrest van 14 mei 2019
inzake

1.[appellant 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [appellant 1] ,

2. [appellant 2] ,

wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [appellant 2] ,

3. Vereniging van Eigenaars Flat [adres] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de VvE,
appellanten,
hierna samen te noemen: [appellant 1] c.s. (mannelijk enkelvoud),
advocaat: mr. P. Feenstra te Zoetermeer,
tegen

1.[geïntimeerde 1] ,

wonende te [woonplaats] ,

2. [geïntimeerde 2] ,

wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden,
hierna te noemen: [geïntimeerde 1] c.s. (mannelijk enkelvoud),
advocaat: mr. T. Verbaas te Utrecht.
Het geding
Bij exploot van 13 oktober 2017 is [appellant 1] c.s. in hoger beroep gekomen van een door de rechtbank Rotterdam, locatie Rotterdam tussen partijen gewezen vonnis van 19 juli 2017 (hierna: het bestreden vonnis). Bij memorie van grieven, tevens houdende akte vermeerdering van eis, met producties, heeft [appellant 1] c.s. acht grieven aangevoerd. Bij memorie van antwoord met producties heeft [geïntimeerde 1] c.s. de grieven bestreden.
Vervolgens hebben partijen de stukken overgelegd en arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
de tussen partijen vaststaande feiten
De door de rechtbank in het bestreden vonnis vastgestelde feiten zijn niet in geschil. Ook het hof zal daar van uitgaan. Het hof vult deze feiten aan met hetgeen in hoger beroep tussen partijen is komen vast te staan. Met inachtneming daarvan gaat het in deze zaak om het volgende.
Het perceel kadastraal bekend gemeente [gemeente] sectie [perceel 2] (hierna:
[perceel 2] ) is gesplitst in drie appartementsrechten, plaatselijk bekend [adres] te [plaats] .
3. [appellant 1] (hierna: [appellant 1] ) en [appellant 2] (hierna: [appellant 2] ) zijn gehuwd en eigenaar van één van de hiervoor genoemde drie appartementsrechten, plaatselijk bekend [adres 1] te [gemeente] .
4. [geïntimeerde 1] c.s. is eigenaar van het perceel, plaatselijk bekend als [adres 2] .,
kadastraal bekend gemeente [gemeente] , sectie [perceel 1] (hierna: [perceel 1] ). [perceel 1] ligt achter het [perceel 2] en wordt geëxploiteerd als bergings- en stallingsruimte. Het binnenplein is omringd door 28 garageboxen welke door [geïntimeerde 1] c.s. worden verhuurd aan ondernemers uit het midden- en kleinbedrijf.
5. Naast het perceel van [appellant 1] c.s. ligt aan de straatzijde een kantoorpand, plaatselijk bekend [adres 3] en kadastraal bekend gemeente [gemeente] sectie [perceel 3] (hierna: perceel [perceel 3] ). Laatstgenoemd perceel is eveneens eigendom van [geïntimeerde 1] c.s.
6. Op het [perceel 2] ligt, direct naast en parallel aan perceel [perceel 3] , een
oprit die vanaf de openbare weg leidt naar het daarachter gelegen [perceel 1] (hierna: de strook of de oprit). Vanaf de straat is [perceel 1] alleen via de strook te bereiken. Aan het eind van de strook bevindt zich op het [perceel 2] een overdekte toegang (door partijen ook wel overkapping of overbouw genoemd). Via deze toegang kan [perceel 1] worden bereikt.
7. De erfafscheiding tussen de percelen [perceel 2] en [perceel 3] bestond tot 2005/2006 uit een ondoorzichtige schutting zonder toegangspoort. In 2005/2006 heeft [geïntimeerde 1] c.s. deze schutting vervangen door een doorzichtig (spijlen)hekwerk met stenen pilaren waarin door hem tevens een toegangspoort naar [adres 3] was aangebracht. [geïntimeerde 1] c.s. heeft deze toegangspoort na betekening van het bestreden vonnis dichtgelast.
8. [perceel 2] (het lijdend erf) is sinds 1949 belast met de hierna geciteerde erfdienstbaarheid van weg (over de strook) ten gunste van [perceel 1] (het heersend erf):

dat het laatstgemeld perceel Sectie [perceel 1] niet aan de openbare weg uitkomt, zodat voor dit perceel een uitweg over een aannemend perceel naar de […laan] noodzakelijk is, verklaarden bij deze te vestigen ten behoeve van het gemeld perceel Gemeente [gemeente] , Sectie [perceel 1] , als heersend erf en ten laste van het gemeld perceel Gemeente [gemeente] Sectie [perceel 2] als dienstbaar erf de erfdienstbaarheid van weg om te komen van en te gaan naar de […laan] over een strook grond ter breedte van ongeveer drie meter langs de noordwestelijke grens van het dienstbaar erf en te dien aanzien te bepalen: dat in de bovenomschreven erfdienstbaarheid begrepen is het recht om met auto 's van de uitweg gebruik te maken; dat het onderhoud van de vorenomschreven strook grond en de uitvoering van de voor de uitoefening van de erfdienstbaarheid noodzakelijke werken, alsmede het onderhouden en de eventueel noodzakelijke vernieuwing van de afsluitingen van de bovenbedoelde strook grond voor het geheel zullen komen ten laste van de eigenaren van het heersend erf; en dat de bestaande gedeeltelijke overbouwing van de vorenomschreven strook grond te allen tijde ongewijzigd in stand kan blijven.
Deze erfdienstbaarheid is in 1988 aangevuld met:

ten laste van het voormelde lijdende erf sectie [perceel 2] en ten behoeve van het voormelde heersend erf sectie [perceel 1] wordt bij deze bepaald en vastgesteld en als erfdienstbaarheid gevestigd, zulks ter aanvulling op de reeds bestaande erfdienstbaarheid als voormeld: de bestaande erfdienstbaarheid van weg om te komen van en te gaan naar de […laan] mag op geen enkele wijze belemmerd worden door het aanbrengen van hekwerken of anderszins, zodat te allen tijde een volledig vrije doorgang gewaarborgd blijft.
9. Op onderstaande, door [appellant 1] c.s. overgelegde kadastrale kaart zijn (onder meer) de percelen [perceel 3] , [perceel 2] , [perceel 1] van bovenaf te zien. Het hof heeft middels een arcering de met een erfdienstbaarheid belaste strook weergegeven en de locatie van de openbare weg nader geduid:
Vordering in eerste aanleg en beslissing van de rechtbank
10. [appellant 1] c.s. vorderde in eerste aanleg, uitvoerbaar bij voorraad:
1. gedaagden te veroordelen, hoofdelijk, om binnen vier weken na betekening van het in deze te wijzen vonnis, de toegangspoort zoals deze zich bevindt in de erfafscheiding gelegen tussen de percelen [perceel 3] en [perceel 2] te verwijderen, althans permanent te dichten, alsmede om binnen genoemde termijn voor hun
rekening en ter vervanging van de huidige erfafscheiding op de erfgrens van genoemde percelen een ondoorzichtige schutting dan wel scheidsmuur te realiseren met een hoogte van twee meter, zulks onder verbeurte van een hoofdelijk door gedaagden te verbeuren dwangsom van € 250,- voor iedere dag dat gedaagde met het vorenstaande in gebreke mochten blijven, althans een zodanige beslissing
die de rechtbank in deze rechtens juist en billijk acht;
2. gedaagden en de zijnen te verbieden om zich voor nu en de toekomst rechtstreeks toegang te verschaffen vanaf het perceel [perceel 3] tot het [perceel 2] van eisers, zulks op straffe van een door gedaagden hoofdelijk te verbeuren dwangsom van € 250,-- voor iedere overtreding van het vorenstaande, althans een zodanige beslissing die de rechtbank in deze rechtens juist en billijk acht;
3. gedaagden te veroordelen, hoofdelijk, om binnen vier w
eken na betekening van het in deze te wijzen vonnis, over te gaan tot het uitvoeren van het achterstallig onderhoud aan de oprit en de overbouwing (overdekte toegang), waaronder doch niet uitputtend is begrepen:
a) het naar de eis van goed en deugdelijk werk egaliseren van onderhavig wegdek van de oprit vanaf de openbare weg tot en met onder de overbouwing en de grond, op het achterliggende perceel, zulks naar de eis van goed en deugdelijk werk en overeenkomstig het advies van ing. [naam 1] d.d. 29 maart 2016;
b) het uitvoeren van achterstallig onderhoud aan de muren, plafonds en draagconstructie van genoemde overbouwing, zulks naar de eis van goed en deugdelijk werk; alsmede om gedaagden te veroordelen, hoofdelijk, om in de toekomst algeheel, deugdelijk en periodiek onderhoud uit te voeren aan zowel de oprit als de overbouwing, zulks naar de eis van goed en deugdelijk werk; dit alles onder verbeurte van een door gedaagden hoofdelijk te verbeuren dwangsom van € 500,- voor iedere dag dat gedaagden met het vorenstaande in gebreke mochten blijven, althans een zodanige beslissing die de rechtbank in deze rechtens juist en billijk acht;
4. gedaagden te veroordelen, hoofdelijk, tot betaling aan eisers van een bedrag van in hoofdsom € 3.390,27 uit hoofde van onrechtmatig handelen wegens de door eisers aan hun eigendom (garagebox) geleden schade, zulks vermeerderd met de wettelijke rente over genoemd bedrag vanaf de dag der dagvaarding, tot aan de dag der algehele voldoening, althans een zodanige beslissing die de rechtbank in deze rechtens juist en billijk acht;
5. gedaagden te verbieden om een camera te bevestigen aan/op hun eigendom, dan wel op een andere plek, gericht op eisers en de hunnen, het registergoed van eisers dan wel overige bezittingen van eisers, alsmede om gedaagden te bevelen de reeds aangebrachte camera aan de achtergevel van hun eigendom binnen een week na betekening van het in deze te wijzen vonnis te verwijderen en verwijderd te houden zulks op straffe van een door gedaagden hoofdelijk en met voor matiging vatbare te verbeuren dwangsom van € 100,- voor iedere overtreding van het vorenstaande en voor elk (dag) deel dat de overtreding voortduurt, althans een zodanige beslissing die de rechtbank in deze rechtens juist en billijk acht;
6. gedaagden te veroordelen, hoofdelijk, om de door gedaagden op de erfafscheiding tussen de percelen [perceel 3] en [perceel 2] aangebrachte verlichting te verwijderen dan wel dusdanig af te stellen dat deze tussen 23.00 uur en 06.00 uur buiten gebruik is en op andere tijdstippen maximaal 3 minuten licht geeft, zulks onder verbeurte van een door gedaagden hoofdelijk te verbeuren dwangsom van € 100,- voor iedere overtreding van het vorenstaande en iedere dag dat deze overtreding voortduurt, althans een zodanige beslissing die de rechtbank in deze rechtens juist en billijk acht;
7. gedaagden te gelasten er zorg voor te dragen dat eisers en de hunnen ten allen tijde onbelemmerd en vrijelijk toegang hebben tot hun eigendommen, tevens inhoudende dat eisers niet geconfronteerd zullen worden met feitelijke versperringen/belemmeringen door gedaagden en de gebruikers/huurders van [perceel 1] , alsmede te bepalen dat eisers geen overlast van de huurders/gebruikers van de garageboxen op [perceel 1] meer zullen ondervinden, waaronder - doch niet uitputtend opgesomd - als hinder wordt begrepen:
- het (al dan niet) kortstondig parkeren voor of op de oprit en/of onder de overbouwing;
- het veroorzaken van geluidsoverlast door luid spelende (auto-)radio 's;
- het langdurig stationair laten draaien van motorvoertuigen;
- het met een hogere snelheid dan 5 kilometer per uur rijden op de oprit/onder de overbouwing;
- het toelaten van (beladen) voertuigen met een gewicht boven de 1750 kilogram;
zulks onder verbeurte van een door gedaagden hoofdelijk te verbeuren dwangsom ten bedrage van € 100,- voor iedere overtreding van het vorenstaande en/of elk dagdeel dat de overtreding voortduurt, althans een zodanige beslissing die de rechtbank in deze rechtens juist en billijk acht;
8. gedaagden te veroordelen om geen ander verkeer toe te laten tot [perceel 1] dan de huurders van de garageboxen die zich aldaar bevinden (en met een maximum van 1 motorvoertuig per garagebox) en om gedaagden te gelasten het gebruik van de afzonderlijk gerealiseerde parkeerplekken per direct te staken, zulks onder verbeurte van een door gedaagden hoofdelijk te verbeuren dwangsom van € 100,- voor iedere overtreding van het vorenstaande, althans een zodanige beslissing die de rechtbank in deze rechtens juist en billijk acht; en
9. gedaagden te veroordelen, hoofdelijk, in de kosten van de procedure.
11. De rechtbank heeft het onder 1 van het petitum gevorderde in zoverre toegewezen dat [geïntimeerde 1] c.s. is veroordeeld binnen zes weken na betekening van het vonnis op last van een dwangsom de door hem geplaatste toegangsdeur te verwijderen, althans deze permanent te dichten. De vorderingen onder 3 van het petitum zijn in zoverre toegewezen dat [geïntimeerde 1] c.s. op last van een dwangsom is veroordeeld binnen een termijn van zes weken na betekening van het vonnis over te gaan tot het uitvoeren van achterstallig onderhoud aan de strook, bestaande uit het herstel van de scheuren die in het beton onder de overkapping zijn gelegen en in welke scheuren thans kleine stukjes beton ontbreken, alsmede uit het aanbrengen van een aansluiting tussen het beton onder de overkapping en de overige verharding van de strook, zodanig dat het beton onder de overkapping en de aansluiting een geheel vormt. Het onder 5 van het petitum gevorderde is in zoverre toegewezen dat [geïntimeerde 1] c.s. is bevolen om de camera die naast een regenpijp hing aan de achtergevel van het bedrijfspand op perceel [perceel 3] binnen vier weken na betekening van het vonnis te verwijderen. De vorderingen onder 2, 4, 6, 7 en 8 zijn afgewezen. De rechtbank heeft ten slotte geoordeeld dat iedere partij zijn eigen kosten moet dragen.
De grieven en vermeerderde vordering
12. [appellant 1] c.s. heeft in hoger beroep zijn eis vermeerderd, met dien verstande dat de in eerste aanleg onder 1 van het petitum gevorderde (en toegewezen) permanente dichting van de toegangspoort in het hekwerk is komen te vervallen, waardoor hij thans kort gezegd vordert dat [geïntimeerde 1] c.s. op last van een dwangsom wordt veroordeeld de toegangspoort in zijn geheel te verwijderen.
12. [appellant 1] c.s. vordert in appel vernietiging van het bestreden vonnis en toewijzing van zijn (gewijzigde) vorderingen met veroordeling van [geïntimeerde 1] c.s. in de proceskosten in beide instanties.
12. De grieven laten zich als volgt samenvatten. Met
grief 1voert [appellant 1] c.s. aan dat de rechtbank ten onrechte zijn vordering tot herstel van de (oorspronkelijke, dichte) scheidsmuur (schutting) heeft afgewezen. Als gezegd vordert [appellant 1] c.s. in hoger beroep tevens dat de toegangspoort in de scheidsmuur wordt verwijderd.
Grief 2is gericht tegen de uitleg door de rechtbank van de notariële akte waarmee de erfdienstbaarheid is gevestigd, meer specifiek tegen de uitleg dat op [geïntimeerde 1] c.s. geen onderhoudsplicht rust ten aanzien van de overkapping, en komt voorts op tegen de afwijzing van de vordering tot het uitvoeren door [geïntimeerde 1] c.s. van achterstallig onderhoud van de strook vanaf de openbare weg tot de overbouw. Met
grief 3voert [appellant 1] c.s. aan dat de rechtbank [geïntimeerde 1] c.s. ten onrechte niet heeft veroordeeld tot het betalen van de door hem gevorderde herstelkosten met betrekking tot de schade aan de garage.
Grief 4is gericht tegen de afwijzing van het gevorderde verbod om alle camera’s verwijderd te houden die beelden van het eigendom van [appellant 1] c.s. maken. Met
grief 5richt [appellant 1] c.s. zich tegen het oordeel van de rechtbank dat [geïntimeerde 1] c.s. zijn buitenlamp met bewegingssensor niet hoeft te verwijderen, althans nader af te stellen.
Grief 6is gericht tegen het oordeel dat [geïntimeerde 1] c.s. geen onrechtmatige hinder jegens [appellant 1] c.s. veroorzaakt.
Grief 7komt op tegen het feit dat der rechtbank niet heeft geoordeeld dat [geïntimeerde 1] c.s. onrechtmatig jegens [appellant 1] c.s. heeft gehandeld door extra parkeerplekken op zijn perceel te realiseren en
grief 8is gericht tegen de uitgesproken proceskostenveroordeling.

Beoordeling grieven

Grief 1
15. Volgens [appellant 1] c.s. heeft [geïntimeerde 1] c.s. ter voldoening aan het vonnis de toegangspoort in het hekwerk op slechte wijze dichtgelast, waardoor in feite niet gesproken kan worden van een permanent dichten als bedoeld in het vonnis. Na eisvermeerdering vordert [appellant 1] c.s. thans blijkens het dictum dat de toegangspoort in de erfafscheiding wordt verwijderd en dat een ondoorzichtige schutting/scheidsmuur wordt gerealiseerd ter hoogte van twee meter.
16. Het hof overweegt dat partijen het er over eens zijn dat de toegangspoort in de scheidsmuur niet door [geïntimeerde 1] c.s. als achterom mag worden gebruikt en dat laatstgenoemde de toegangspoort ook heeft dichtgelast. Bij die stand van zaken heeft [appellant 1] c.s. geen belang bij zijn vordering om de toegangspoort uit het hekwerk te verwijderen, mede omdat [appellant 1] c.s. onvoldoende heeft onderbouwd dat het dichtlassen door [appellant 1] c.s. op een ondeugdelijke wijze is gebeurd en er geen aanwijzing is dat deze dichtgelaste poort thans nog gebruikt kan worden.
17. Met grief 1 komt [appellant 1] c.s. verder op tegen de afwijzing door de rechtbank van zijn vordering om een ondoorzichtige schutting dan wel scheidsmuur te realiseren. Volgens [appellant 1] c.s. heeft [geïntimeerde 1] c.s. het huidige hekwerk aangebracht zonder overleg of diens toestemming. Zoals hiervoor onder r.o. 10 en r.o. 15 weergegeven, heeft [appellant 1] c.s. onder 1 van het petitum in dit verband gevorderd dat [geïntimeerde 1] c.s. wordt veroordeeld om ter vervanging van de huidige erfafscheiding een ondoorzichtige schutting dan wel scheidsmuur te realiseren met een hoogte van twee meter. [geïntimeerde 1] c.s. verweert zich en betoogt dat [appellant 1] c.s. als gevolg van de plaatsing van het doorzichtige hekwerk geen schade heeft geleden en geen belang heeft bij het gevorderde, omdat [appellant 1] c.s. zijn eigen tuin (naast de strook) volledig heeft omheind met een ondoorzichtige schutting. In eerste aanleg heeft [geïntimeerde 1] c.s. verder aangevoerd dat deze vordering is verjaard.
18. Vast staat dat [geïntimeerde 1] c.s. in 2005/2006 de toenmalige – ondoorzichtige – gemeenschappelijke scheidsmuur, met een hoogte van twee meter, op onregelmatige wijze heeft vervangen door het huidige – doorzichtige – hekwerk met pilaren. Blijkens zijn stellingen in eerste aanleg en de toelichting op grief 1 beoogt [appellant 1] c.s. met zijn vordering een herstel van de oude toestand te realiseren, namelijk een ondoorzichtige scheidsmuur. Een rechtsvordering tot opheffing van een onrechtmatige toestand verjaart twintig jaar nadat de opheffing van die toestand gevorderd kan worden (art. 3:306 jo. 3:314 lid 1 BW). De vordering van [appellant 1] c.s. is dus niet verjaard. Het belang van [appellant 1] c.s. is, gelet op het voorgaande gegeven. De omstandigheid dat de gemeenschappelijke scheidsmuur op enige afstand van de privé-schutting van [appellant 1] c.s. staat, maakt dit niet anders
Het hof acht deze vordering daarom toewijsbaar als na te melden. Zoals gevorderd zal [geïntimeerde 1] c.s. worden veroordeeld om een ondoorzichtige scheidsmuur te realiseren met een hoogte van twee meter, waarbij het hof de in het dictum genoemde dwangsom en termijn waarbinnen aan de veroordeling moet worden voldaan op zijn plaats acht. Teneinde aan deze veroordeling te voldoen, kan voldoende zijn dat de openingen tussen de spijlen en pilaren van de scheidsmuur (inclusief de dichtgelaste toegangspoort) door [geïntimeerde 1] c.s. tot een hoogte van twee meter ondoorzichtig worden gemaakt (bijvoorbeeld door beplating).
Grief 2
19. Met betrekking tot grief 2 oordeelt het hof als volgt.
19. Zoals de rechtbank terecht heeft geoordeeld, komt het bij de uitleg van een notariële akte aan op de daarin tot uitdrukking gebrachte bedoeling van degenen die de erfdienstbaarheid hebben gevestigd. Deze bedoeling moet worden afgeleid uit de in deze akte gebezigde bewoordingen, uit te leggen naar objectieve maatstaven in het licht van de gehele akte (zie onder meer ECLI:NL:HR:2016:1511). Anders dan in de grief wordt betoogd, heeft de rechtbank, op grond van de in de akte gebezigde bewoordingen, terecht geoordeeld dat de onderhoudsplicht van [geïntimeerde 1] c.s. zich niet uitstrekt tot de overkapping, nu deze overkapping is gelegen op het erf van [appellant 1] c.s. en niet is gebleken dat deze kwalificeert als voor de erfdienstbaarheid “
noodzakelijke werken”. Op grond van de hiervoor genoemde maatstaf faalt eveneens het betoog van [appellant 1] c.s. dat in de akte met het woord “
grond’’, op basis van de door hem gestelde – en door [geïntimeerde 1] c.s. betwiste – partijbedoelingen, ook de overkapping moet worden begrepen. Het feit dat de overkapping op het moment van vestiging van de erfdienstbaarheid al bestond en ingevolge de akte “
te allen tijde ongewijzigd in stand kan blijven’’, is hiervoor onvoldoende. De omstandigheid dat de overkapping volgens de akte gehandhaafd kan blijven, zegt immers niets over de verplichting wie deze moet onderhouden. In ieder geval valt hieruit niet af te leiden dat iemand anders dan de eigenaar van de overkapping (niet zijnde [geïntimeerde 1] c.s.) tot onderhoud ervan verplicht zou zijn.
19. [appellant 1] c.s. heeft nog aangevoerd dat [geïntimeerde 1] c.s. sowieso gehouden is om de door hem gestelde schade aan de overkapping te herstellen, omdat deze volgens hem enkel en alleen is veroorzaakt door de huurders van [geïntimeerde 1] c.s. In dit verband heeft [appellant 1] c.s. foto’s overgelegd waarop te zien is dat het plafond van de garage bekrast is. Wat er ook zij van dit door [appellant 1] c.s. gestelde onrechtmatig handelen door [geïntimeerde 1] c.s., het hof verwerpt de grief ook op dit punt nu [appellant 1] c.s. met betrekking tot de overkapping – anders dan hij onder 4 van het petitum wel voor de garage heeft gedaan – geen vordering in dit verband heeft geformuleerd.
22. [appellant 1] c.s. komt met grief 2 voorts op tegen de afwijzing van zijn vordering tot het veroordelen van [geïntimeerde 1] c.s. tot het uitvoeren van achterstallig onderhoud, voor zover dit het gedeelte van de strook betreft van de openbare weg tot de overbouw. Aan de hand van overgelegde foto’s heeft [appellant 1] c.s. betoogd dat dit deel van de strook (eveneens) beschadigd is als gevolg van de auto’s van de klanten van [geïntimeerde 1] c.s. Ook op een foto uit de jaren ’90 van de dochter van [appellant 1] en [appellant 2] is te zien dat dit gedeelte van de strook destijds in betere staat verkeerde. [geïntimeerde 1] c.s. heeft aangevoerd dat [appellant 1] c.s. met betrekking tot het onderhoud van het restant van de strook (dus vanaf de openbare weg) geen vorderingen heeft ingesteld. [geïntimeerde 1] c.s. heeft verder betoogd dat het betwiste gedeelte van de strook weliswaar niet heel fraai c.q. representatief te noemen is, maar dat dit wel voldoet en [appellant 1] c.s. bovendien een door hem aangeboden “
upgrade’’ heeft afgewezen. [geïntimeerde 1] c.s. heeft zich in de eerste aanleg verder op het standpunt gesteld dat hij dan wel gehouden is tot onderhoud (en dit ook uitvoert), maar dat hieronder niet valt het vervangen en vernieuwen van delen van de strook, omdat dit tot de verplichtingen van [appellant 1] c.s. behoort.
22. Het hof overweegt als volgt. [appellant 1] c.s. heeft onder 3 (aanhef en onder a) van het petitum ten aanzien van bovengenoemd gedeelte van de strook wel degelijk een vordering ingesteld. Niet in geschil is dat [geïntimeerde 1] c.s. verplicht is tot het onderhoud van (het wegdek van) de strook. Evenmin is in geschil dat de strook wordt gebruikt door (bestel)auto’s om vanaf de openbare weg het achtergelegen terrein met garages te bereiken. Blijkens de overgelegde foto’s is op dit moment sprake van scheuren en barsten in het verharde wegdek/de betontegels (gelegen tussen de openbare weg en de overbouw), waardoor niet meer gesproken kan worden van een deugdelijk onderhouden strook. Tenminste dient het verharde wegdek fatsoenlijk geëgaliseerd te worden. Anders dan [geïntimeerde 1] c.s. betoogt, kan onderhoud van de strook in dit geval ook betekenen het vervangen van het hierop gelegen verharde wegdek en/of de drempels als dat de meest doelmatige manier is om het wegdek/de betontegels te egaliseren. Dit betekent dat [geïntimeerde 1] c.s., als onderdeel van het door hem te plegen onderhoud, gehouden is om dit deel van de strook te egaliseren en de verharde weggedeelten waar nodig te vervangen. Zulks dient te geschieden binnen de in het dictum genoemde termijn en op last van de daarin genoemde dwangsom.
Grief 3
24. Met grief 3 komt [appellant 1] c.s. op tegen de verwerping van de door hem gevorderde herstelkosten wegens schade aan zijn garage, omdat volgens de rechtbank niet is komen vast te staan dat deze schade door toedoen van [geïntimeerde 1] c.s. is ontstaan. Het hof stelt voorop dat [appellant 1] c.s., nu hij zich beroept op het rechtsgevolg van door hem gestelde feiten, moet stellen en bij betwisting moet bewijzen dat er een causaal verband bestaat tussen het handelen van [geïntimeerde 1] c.s. en de schade aan de garage. Volgens [appellant 1] c.s. is deze schade het gevolg van het te zware en met een te hoge snelheid rijdende verkeer dat via de strook de overkapping in rijdt over een verschil in hoogte tussen de oprijplaten en de vloer van de overkapping. In dit verband verwijst [appellant 1] c.s. (opnieuw) naar een brief van partijdeskundige ing. [naam 1] die verklaart “
dat de scheuren voortkomen uit de trillingen van langs rijdende voertuigen”. [geïntimeerde 1] c.s. heeft niet alleen de hoogte van de schade maar ook het door [appellant 1] c.s. gestelde causaal verband (in eerste aanleg) betwist. In dit verband heeft hij verwezen naar de door hem ingeschakelde partijdeskundige [naam 2] , die kort gezegd concludeert dat de schade te wijten is aan de omstandigheid dat de garage niet is geheid, waardoor deze verzakt, net als de achterliggende garages die ook scheurvorming vertonen. Genoemde [naam 2] vindt daarom aannemelijk dat de verzakking komt door de ondergrond waarop de garages zijn gebouwd.
24. De grief faalt. Van [appellant 1] c.s. had tenminste gevergd mogen worden dat hij dit gemotiveerde, met stukken onderbouwde, verweer van [geïntimeerde 1] c.s. had weersproken, althans had gesteld dat deze redenering van [geïntimeerde 1] c.s. (de verzakking wegens de ondergrond en gebrek aan onderheiïng) niet opging. Niets van dit alles. In appel heeft [appellant 1] c.s. volstaan met herhaling van zijn standpunt in eerste aanleg. Dit is onvoldoende. Aldus heeft hij niet voldaan aan zijn stelplicht. Het hof acht het bij die stand van zaken evenmin noodzakelijk om een gerechtelijk deskundige te benoemen om het gestelde causale verband (nader) te onderzoeken.

Grief 4

26. Met de vierde grief voert [appellant 1] c.s. aan dat de rechtbank [geïntimeerde 1] c.s. ten onrechte niet heeft veroordeeld om alle camera’s verwijderd te houden die beelden maken van het registergoed van [appellant 1] c.s. dan wel van zijn overige bezittingen. Volgens [appellant 1] c.s. zou [geïntimeerde 1] c.s. thans middels een nieuwe camera op een andere plek aan de gevel (wederom) inbreuk op zijn privacy maken en daarmee onrechtmatig jegens hem handelen. De grief faalt. Het door [appellant 1] onder 5 van het petitum gevorderde verbod is dermate breed geformuleerd dat hiervoor in het recht geen grond bestaat. [appellant 1] c.s. heeft in hoger beroep voorts (over de locatie van) de nieuwe camera onvoldoende gesteld om tot het oordeel te komen dat [geïntimeerde 1] c.s. op dit moment hiermee jegens hem onrechtmatig zou handelen.
Grief 5
27. [appellant 1] c.s. betoogt met zijn vijfde grief dat de rechtbank ten onrechte zijn vordering met betrekking tot de door [geïntimeerde 1] c.s. geplaatste buitenlamp heeft afgewezen. Deze vordering betreft verwijdering door [geïntimeerde 1] c.s. van zijn buitenlamp met bewegingssensor, althans tot zodanige afstelling van deze lamp dat deze tussen 23:00 en 06:00 uur buiten gebruik is en op andere tijdstippen maximaal 3 minuten licht geeft. Volgens [appellant 1] c.s. is het oordeel van de rechtbank in r.o. 4.18 van het bestreden vonnis inconsistent, omdat de rechtbank slechts op een gedeelte van het gevorderde heeft beslist.
27. Niet in geschil is dat [geïntimeerde 1] c.s. met het oog op de veiligheid en in verband met eventueel vandalisme door middel van verlichting zijn eigendom moet kunnen beschermen. Voorts heeft [geïntimeerde 1] c.s. onbetwist gesteld dat de huidige lamp in samenspraak met [appellant 1] c.s. is opgehangen. Mede tegen de achtergrond van deze omstandigheden strekt het door [appellant 1] c.s. onder 6 van het petitum gevorderde (verlichting uit gedurende de nacht) te ver. Hierbij overweegt het hof dat de essentie van een bewakingslamp als deze nu juist is dat de lamp (gedurende enige tijd) kan ontbranden tijdens de nachtelijke uren. [appellant 1] c.s. heeft voorts onvoldoende aangevoerd om uit te leggen waarom de lamp buiten deze nachtelijke uren niet langer dan drie minuten zou mogen branden. Zonder nadere toelichting – die ontbreekt – valt daarom niet in te zien hoe deze ene (tamelijk bescheiden) lamp hierdoor overdag onrechtmatige hinder jegens [appellant 1] c.s. zou kunnen veroorzaken. De grief faalt.

Grief 6

29. Door middel van deze grief wordt betoogd dat de rechtbank ten onrechte niet zou hebben geoordeeld dat [geïntimeerde 1] c.s. en diens klanten, met hun gebruik van de erfdienstbaarheid, onrechtmatige hinder jegens [appellant 1] c.s. veroorzaken. [appellant 1] c.s. klaagt dat de rechtbank geen acht heeft geslagen op zijn stellingen. Voorts heeft hij in hoger beroep foto’s overgelegd om de door hem gestelde hinder nader te onderbouwen.
29. Bij de beoordeling van deze grief stelt het hof het volgende voorop. De erfdienstbaarheid van weg kent geen beperkingen ten aanzien van het aantal auto’s, het type auto’s (behalve dat deze de overkapping moeten kunnen passeren) of autobewegingen. Voorts staat vast dat het heersende erf (open terrein met 28 garages rondom) van meet af aan bestemd was voor het parkeren van auto’s en de daarvoor noodzakelijke verkeersbewegingen. Ten aanzien van [appellant 1] en [appellant 2] geldt bovendien dat zij, op het moment dat zij hun appartementsrecht verwierven, wisten dat het door hen (deels) gekochte lijdende erf was bezwaard met deze erfdienstbaarheid. In zoverre dienen zij een bepaalde vorm van overlast te accepteren. Alhoewel verwacht mag worden dat de automobilisten bij het gebruik van de strook zorgvuldig rijden, is door [appellant 1] c.s. niet toegelicht waarom [geïntimeerde 1] c.s. (kwalitatief) aansprakelijk is voor het gedrag van derden (veelal huurders van [geïntimeerde 1] c.s.), die van de strook gebruik maken, laat staan waarom dit gebruik jegens [appellant 1] en [appellant 2] als onrechtmatige hinder bestempeld moet worden. Omtrent eventuele hinder ten opzichte van de VvE heeft [appellant 1] c.s. niets gesteld. [appellant 1] c.s. heeft voorts ten aanzien van het gedrag van [geïntimeerde 1] c.s. onvoldoende gesteld om tot het oordeel te komen dat hij (met zijn auto) onrechtmatige hinder jegens [appellant 1] c.s. veroorzaakt. De foto’s van de BMW van [geïntimeerde 1] c.s. zijn hiertoe onvoldoende, temeer nu [geïntimeerde 1] heeft gesteld dat hij toen reed (en van blokkering geen sprake was). Grief 6 wordt dan ook verworpen.
Grief 7
31. Deze grief betreft de extra parkeervakken, die volgens [appellant 1] c.s. door [geïntimeerde 1] c.s. op het heersende erf zijn aangebracht, hetgeen hij onrechtmatig vindt. Volgens de rechtbank is niet komen vast te staan dat [geïntimeerde 1] c.s. extra parkeervakken heeft aangebracht. [appellant 1] c.s. bestrijdt dit oordeel en heeft ter onderbouwing van zijn stelling dat [geïntimeerde 1] c.s. de litigieuze parkeervakken (wel) heeft aangebracht een ongedateerde foto overgelegd, waaruit zou blijken dat de parkeerplaatsen middels betonblokken door hem zijn aangebracht. Verder is een foto van een envelop van de fiscus overgelegd waaruit volgens [appellant 1] c.s. kan worden afgeleid dat deze parkeerplaatsen door [geïntimeerde 1] c.s. bedrijfsmatig worden gebruikt. Volgens het hof kan in het midden blijven of [appellant 1] c.s. de litigieuze parkeervakken al dan niet heeft aangebracht, omdat de grief reeds faalt vanwege het feit dat niet valt in te zien waarom [geïntimeerde 1] c.s. zijn terrein niet voor parkeren (in parkeervakken) zou mogen (laten) gebruiken.
Grief 8
32. [appellant 1] c.s. komt met zijn laatste grief op tegen het oordeel van de rechtbank dat iedere partij in eerste aanleg zijn eigen partijkosten zal dragen. De grief faalt. Het hof zal – net als de rechtbank heeft gedaan – de proceskosten in eerste aanleg compenseren, nu partijen over en weer in het ongelijk gesteld worden.
32. Nu partijen in hoger beroep over en weer deels in het ongelijk zijn gesteld zullen ook de proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd. Beslist zal worden zoals in het dictum vermeld.
Beslissing
34. Het hof:
- bekrachtigt het bestreden vonnis, behoudens de (afgewezen) kwestie van het dichtmaken van de erfafscheiding en het herstel van de strook;
en ter zake opnieuw rechtdoende:
o veroordeelt [geïntimeerde 1] c.s. om binnen acht weken na betekening van dit arrest een ondoorzichtige erfafscheiding op de erfgrens van percelen [perceel 3] en [perceel 2] te realiseren met een hoogte van tenminste twee meter, (zoals bedoeld in r.o. 18), zulks op straffe van een dwangsom van
€ 250,-- voor iedere dag dat hij met het vorenstaande in gebreke mocht blijven, met een maximum aan te verbeuren dwangsommen van
€ 10.000,--;
o veroordeelt [geïntimeerde 1] c.s. om binnen acht weken na betekening van dit arrest het (achterstallig) onderhoud uit te voeren aan de strook, vanaf de openbare weg (zoals bedoeld in r.o. 23), zulks op straffe van een dwangsom van € 250,-- voor iedere dag dat hij met het vorenstaande in gebreke mocht blijven, met een maximum aan te verbeuren dwangsommen van € 20.000,--;
o compenseert de kosten van de procedure in hoger beroep aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt; en
o verklaart dit arrest wat de veroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.A.F. Tan-de Sonnaville, H.J.M. Burg en G.C.W. van der Feltz en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 mei 2019 in aanwezigheid van de griffier.