ECLI:NL:GHDHA:2018:997

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
30 januari 2018
Publicatiedatum
26 april 2018
Zaaknummer
22-001608-17
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging en vermindering van betalingsverplichting in ontnemingszaak na verbeurdverklaring van wederrechtelijk verkregen voordeel uit mensenhandel

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 30 januari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag van 24 maart 2017. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een veroordeelde die schuldig was bevonden aan mensenhandel. De rechtbank had de veroordeelde verplicht tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 16.893,00, ter ontneming van het door hem verkregen voordeel. De veroordeelde, geboren in Roemenië in 1980 en thans zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Het hof heeft de zaak onderzocht op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis van de rechtbank wordt bevestigd. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verbeurdverklaring van een bedrag van € 5.865,-, dat door de veroordeelde met mensenhandel was verdiend, reeds een deel van het wederrechtelijk verkregen voordeel ontnam. Hierdoor is de betalingsverplichting van de veroordeelde aan de Staat verminderd van € 16.893,00 naar € 11.028,00.

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd voor wat betreft de omvang van de betalingsverplichting en heeft in zoverre opnieuw recht gedaan. De beslissing van het hof is genomen in het belang van een rechtvaardige afhandeling van de ontnemingszaak, waarbij de verbeurdverklaring van het geldbedrag in aanmerking is genomen. Het arrest is uitgesproken in aanwezigheid van de griffier op de openbare terechtzitting.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001608-17 PO
Parketnummer: 09-827012-15
Datum uitspraak: 30 januari 2018
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 24 maart 2017 in de ontnemingszaak tegen de veroordeelde:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Roemenië) op [geboortejaar] 1980,
thans zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande.
Procesgang
Bij arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van dit gerechtshof van 30 januari 2018 is de veroordeelde, voor zover hier van belang, onder meer ter zake van het in zijn strafzaak onder 1 bewezen verklaarde, gekwalificeerd als:
mensenhandel,
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaar, met aftrek van voorarrest.
De in eerste aanleg ingediende vordering van het Openbaar Ministerie houdt in dat aan de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van in totaal € 16.893,00, ter ontneming van het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel uit het in zijn strafzaak onder 1 bewezen verklaarde feit.
De rechtbank Den Haag heeft bij vonnis van 24 maart 2017 het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vastgesteld op € 16.893,00 en ter ontneming van dat wederrechtelijk verkregen voordeel aan de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 16.893,00.
Namens de veroordeelde is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Deze beslissing is genomen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep op
16 januari 2018.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de veroordeelde naar voren is gebracht.
Vordering in hoger beroep
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Beoordeling van het vonnis
De behandeling in hoger beroep van de vordering van het Openbaar Ministerie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel heeft het hof niet gebracht tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van de eerste rechter behalve ten aanzien van het achterwege laten van het in mindering brengen van het in de strafzaak verbeurdverklaarde Nederlandse geld.
Door verbeurdverklaring van voorwerpen die kunnen worden aangemerkt als opbrengst van een strafbaar feit, kan worden bereikt dat aan een veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt ontnomen (vgl. HR 17 mei 2016, ECLI:NL:HR: 2016:874, NJ 2016/283, rov. 2.4). Door de verbeurdverklaring van het door de betrokkene met de mensenhandel verdiende en onder hem in beslaggenomen geldbedrag van in totaal € 5.865,- is dit wederrechtelijk verkregen voordeel reeds aan de betrokkene ontnomen.
Het Hof zal de vastgestelde betalingsverplichting daarom alsnog verminderen met het gehele verbeurdverklaarde geldbedrag van € 5.865,-. Uitgaande van de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel op een bedrag van € 16.893,- zal worden bepaald dat de aan de veroordeelde opgelegde verplichting tot betaling aan de staat een bedrag van € 11.028,- bedraagt.
Het vonnis waarvan beroep dient derhalve te worden vernietigd voor wat betreft de omvang van de betalingsverplichting en voor het overige te worden bevestigd.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde verplichting tot betaling aan de staat en doet in zoverre opnieuw recht.
Legt de veroordeelde de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 11.028,00 (elfduizend achtentwintig euro).
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door mr. S.A.J. van 't Hul,
mr. R.J. de Bruijn en mr. E. van Die, in bijzijn van de griffier mr. T.E.J. Bruinen.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 30 januari 2018.