In deze zaak gaat het om de vraag of de naheffingsaanslagen in de kansspelbelasting, opgelegd aan een internetpokerspeler, terecht zijn vastgesteld. De belanghebbende, een ingezetene van Nederland, heeft deelgenomen aan internetpokerspelen bij buitenlandse aanbieders. De inspecteur van de Belastingdienst heeft naheffingsaanslagen opgelegd over de jaren 2006, 2007 en 2008, waarbij de bruto spelopbrengst als grondslag is genomen zonder toepassing van de kansspelbelastingvrijstelling. De rechtbank heeft het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, maar de belanghebbende is in hoger beroep gegaan.
Het Gerechtshof Den Haag heeft op 20 april 2018 uitspraak gedaan. Het Hof oordeelt dat de naheffingsaanslagen niet correct zijn vastgesteld. Het Hof concludeert dat een aanzienlijk deel van de door de belanghebbende gewonnen prijzen onder de vrijstelling van € 454 blijft en dat de inspecteur onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de opgelegde bedragen. De naheffingsaanslagen worden verlaagd naar € 50.529 voor 2006, € 37.240 voor 2007 en € 41.366 voor de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 oktober 2008. Daarnaast wordt de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende, vastgesteld op € 1.002, en moet het griffierecht van € 124 worden vergoed.
De uitspraak van de rechtbank wordt gedeeltelijk vernietigd, met uitzondering van de beslissingen over de immateriële schadevergoeding, proceskosten en griffierecht. De belanghebbende kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.