Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
arrest van 10 april 2018
1. [appellant 1],
2. [appellant 2],
3. [appellant 3],
[geïntimeerde],
Het geding
Beoordeling van het hoger beroep
[appellanten] executoriaal beslag gelegd op een drietal – in deze akte genoemde - schilderijen.
[appellanten] afgewezen en hen hoofdelijk in de proceskosten veroordeeld.
grieven 1en
4.2 tot en met 4.5betogen [appellanten] dat de notariële akte geen executoriale kracht heeft omdat deze niet geschikt is om te executeren. Daartoe voeren zij aan dat de akte onduidelijke begrippen kent en de akte niet voorziet in een regeling die bepaalt langs welke weg op voor partijen bindende wijze kan worden vastgesteld hoe de niet nader omschreven begrippen moeten worden geïnterpreteerd, terwijl de akte voorts tegenstrijdig is op het punt van het bedrag waarop [geïntimeerde] aanspraak zou kunnen maken bij executie.
r.o. 3.3 (Rabo/[naam 2]) geoordeeld dat aan de grosse van een authentieke akte slechts executoriale kracht toekomt met betrekking tot: (i) op het tijdstip van het verlijden van de akte reeds bestaande en in de akte omschreven vorderingen alsmede (ii) toekomstige vorderingen die hun onmiddellijke grondslag vinden in een op het tijdstip van het verlijden van de akte reeds bestaande en in de akte omschreven rechtsverhouding. In het geval de akte wel betrekking heeft op één of meer vorderingen, die aan de in de vorige alinea bedoelde vereisten voldoen, maar niet de grootte van het verschuldigd bedrag vermeldt, is de grosse van de akte niettemin voor tenuitvoerlegging vatbaar, wanneer deze de weg aangeeft langs welke op voor de schuldenaar bindende wijze de grootte van het verschuldigd bedrag kan worden vastgesteld, behoudens de mogelijkheid van tegenbewijs door de schuldenaar.
“netto-opbrengst”is niet onduidelijk. Het gaat daarbij om de verkoopprijs van een schilderij/ de schilderijen na aftrek van de voor de verkoop gemaakte kosten. Dit begrip behoeft – anders dan [appellanten] betogen - geen nadere duiding/uitleg.
die gevaren waarvoor het doen gebruikelijk is een verzekering af te sluiten”, onduidelijk is, vanwege het ontbreken van het benoemen van de gewenste dekking en dat dit aan executie van de akte in de weg staat. Immers, aangenomen mag worden dat het verzekeren tegen in ieder geval diefstal en brand te doen gebruikelijk is bij kostbare schilderijen als de onderhavige en dat de gewenste dekking de waarde betreft waarvoor de schilderijen zijn getaxeerd.
“bij inbeslagneming of eigendomsoverdracht van de schilderijen of één daarvan”.Die bepaling ziet – vanzelfsprekend – niet op inbeslagneming of eigendomsverkrijging door [geïntimeerde] zelf.
grief 1) en (ii) de overeenkomst tussen partijen, waarvan de akte een vastlegging is, vernietigbaar en vernietigd is vanwege wilsgebreken (
grief 3).
“van eigen kennis over de beweerde schulden”,maar op
“de mededelingen die [geïntimeerde] en [de broer van X] daarover gedaan hebben”. Daaraan voegen zij bij akte van 21 maart 2017 sub 10 toe dat [geïntimeerde] bij het opstellen van de akte informatie heeft achtergehouden en welbewust onjuistheden in de akte heeft doen opnemen. Het hof begrijpt de stellingen van [appellanten] aldus dat [geïntimeerde] in verband met hetgeen hij omtrent de dwaling wist of behoorde te weten, [appellanten] had behoren in te lichten (art. 6:228 lid 1 aanhef en onder b BW).
“voornoemde schuldverhoudingen opnieuw en voor alle partijen eenduidig […] vast te leggen”(considerans, onder 14). Dit tegen de achtergrond van de door [X] aan [geïntimeerde] verleende zekerheden (considerans, onder 5) en de erfopvolging na het overlijden van [X] (considerans, onder 6 tot en met 14). Bij de akte is om baat afstand gedaan van vorderingsrechten en zijn bij wege van schuldvernieuwing nieuwe en andere schuldverhoudingen tot stand gebracht. Met een dergelijke (in dit geval notarieel vastgelegde) overeenkomst wordt (onder meer) beoogd om onzekerheid of geschil over wat tussen partijen rechtens voortaan geldt te voorkomen. Dat partijen in dit geval een ander oogmerk hadden, is in dit kort geding niet aannemelijk geworden.
kennelijk alle partijenten aanzien van deze vorderingen gedwaald hebben. Dit is een beroep op wederzijdse dwaling (art. 6:228 lid 1 aanhef en onder c BW) en dat is onverenigbaar met de gestelde schending van de mededelingsplicht van [geïntimeerde]. Reeds hierom is het beroep op wederzijdse dwaling onvoldoende onderbouwd. Het beroep op wederzijdse dwaling faalt evenzeer, nu [geïntimeerde] heeft gesteld dat hij niet heeft gedwaald en [appellanten] dit onvoldoende gemotiveerd hebben weersproken.
grief 2en de
grieven 4.1 en 4.6betogen [appellanten] dat niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld of de hoofdsom opeisbaar is geworden. De voorzieningenrechter heeft volgens [appellanten] ten onrechte geoordeeld dat sprake is van het in art. 6 aanhef en onder h genoemde geval.
die gevaren waarvoor het doen gebruikelijk is een verzekering af te sluiten”, en dat mag worden aangenomen dat het verzekeren tegen in ieder geval diefstal en brand te doen gebruikelijk is. Niet is in geschil dat [appellanten] de schilderijen niet heeft verzekerd. Dat is een overtreding van art. 6 aanhef en onder h.
Grief 3luidt dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat de vordering tot vernietiging van de notariële akte is verjaard. Gelet op het oordeel van dit hof over eerder behandelde grieven is er bij behandeling van grief 3 geen belang meer.
grief 5betogen [appellanten] dat de executie vanwege hun belangen niet gerechtvaardigd is. Daartoe voeren zij aan dat een executoriale verkoop van de schilderijen tot een lagere opbrengst zal leiden dan een onderhandse en dat het dus ook in het belang van [geïntimeerde] is dat er onderhands wordt verkocht. Executie schaadt de belangen van alle betrokken partijen. De voorzieningenrechter heeft ten onrechte geoordeeld dat de erven zich op grond van art. 438 lid 5 Rv tegen executie kunnen verzetten, aldus nog steeds [appellanten].
€ 313,-- aan griffierecht en € 894,-- aan salaris advocaat (tarief I, 1 punt). De proceskostenveroordeling zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard zoals gevorderd.
Beslissing
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen kortgedingvonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, Team Handel van 29 december 2016;
- veroordeelt [appellanten] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] tot op heden begroot op € 313,-- aan griffierecht en € 894,-- aan salaris advocaat;
- verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.