ECLI:NL:GHDHA:2018:624

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
10 april 2018
Publicatiedatum
30 maart 2018
Zaaknummer
200.217.368/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Intellectueel-eigendomsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incidenten tot zekerheidstelling en voeging in een civiele procedure inzake intellectuele eigendom

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag diende, zijn twee incidenten aan de orde: een incident tot zekerheidstelling en een incident tot voeging. De zaak betreft een hoger beroep van Top Logistics tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag, waarin MHCS c.s. als eiseressen optraden. Top Logistics heeft zich in hoger beroep gewend tot het hof na een kort geding dat op 10 april 2017 werd gewezen. In het incident tot voeging heeft JMN c.s. verzocht zich te mogen voegen aan de zijde van Top Logistics, terwijl MHCS c.s. zich verzet tegen deze voeging. Het hof heeft vastgesteld dat JMN en Delicasea statutair in Nederland zijn gevestigd, waardoor er geen grond is voor een bevel tot zekerheidstelling voor proceskosten. Het hof heeft de vordering tot zekerheidstelling van MHCS c.s. afgewezen, omdat JMN c.s. niet als lege vennootschappen kunnen worden aangemerkt die misbruik van recht maken door zich te voegen in de procedure. Het hof heeft vervolgens geoordeeld dat JMN c.s. wel degelijk een belang heeft bij voeging, omdat zij vrezen dat vertrouwelijke informatie in handen van MHCS c.s. kan komen. Het hof heeft de vordering tot voeging van JMN c.s. toegewezen en MHCS c.s. veroordeeld in de proceskosten van beide incidenten. De hoofdzaak is verwezen naar de rol voor het nemen van een memorie van grieven door Top Logistics en een memorie gevoegde partij door JMN c.s.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
zaaknummer : 200.217.368/01
zaak-/rolnummer rechtbank : C/09/524947/ KG ZA 17-39

Arrest van 10 april 2018

in het incident tot voeging ex art. 217 Rv (en het daarin door MHCS c.s. opgeworpen incident tot zekerheidstelling), opgeworpen door
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
JMN B.V.,
gevestigd te Leiden,
hierna te noemen: JMN,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DELICASEA B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: Delicasea,
eiseressen in het incident tot voeging,
verweersters in het incident tot zekerheidstelling,
hierna gezamenlijk te noemen: JMN c.s.,
advocaat: mr. J.A. Dullaert te Naaldwijk,
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TOP LOGISTICS B.V.,
gevestigd te Spijkenisse,
hierna te noemen: Top Logistics,
appellante,
verweerster in het incident tot voeging,
advocaat: mr. M. Tsoutsanis te Delft,
tegen
1. de vennootschap naar Frans recht
SOCIÉTÉ EN COMMANDITE SIMPLE MHCS,
gevestigd te Epernay, Frankrijk,
hierna te noemen: MHCS,
2. de vennootschap naar Frans recht
SOCIÉTÉ JAS HENNESSY & CO.,
gevestigd te Cognac, Frankrijk,
hierna te noemen: Hennessy,
3. de vennootschap naar Pools recht
POLMOS ZYRARDOW SP. ZO. O.,
gevestigd te Zyrardow, Polen,
hierna te noemen: Polmos Zyrardow,
4. de vennootschap naar het recht van het Verenigd Koninkrijk
MACDONALD & MUIR LIMITED,
gevestigd te Edinburgh, Verenigd Koninkrijk,
hierna te noemen: MacDonald,
geïntimeerden,
verweersters in het incident tot voeging,
eiseressen in het incident tot zekerheidstelling,
hierna gezamenlijk te noemen: MHCS c.s.,
advocaat: mr. N.W. Mulder te Amsterdam.

Het verloop van het geding

1. Bij exploten van 8 mei 2017 is Top Logistics in hoger beroep gekomen van het vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag, team handel, van 10 april 2017, gewezen tussen enerzijds MHCS c.s. als eiseressen en anderzijds Top Logistics, de vennootschap naar vreemd recht Simizy S.a.r.l., gevestigd te Bordeaux, Frankijk, en de vennootschap naar vreemd recht Castillion International Limited, gevestigd te Manchester, Verenigd Koninkrijk, als gedaagden. [1]
2. Bij incidentele memorie houdende verzoek tot voeging ex art. 217 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) heeft JMN c.s. gevorderd toe te staan zich te voegen aan de zijde van Top Logistics in de procedure tussen Top Logistics en MHCS c.s., met veroordeling van MHCS c.s. in de kosten van het incident.
3. Top Logistics heeft zich vervolgens gerefereerd aan het oordeel van het hof over voeging.
4. Bij memorie van 5 september 2017 heeft MHCS c.s. gereageerd. In de eerste plaats heeft zij in het voegingsincident een incident opgeworpen strekkende tot zekerheidstelling door JMN c.s., met het verzoek (i) eerst over de zekerheidstelling te oordelen alvorens over het voegingsincident te oordelen, en (ii) de zekerheidstelling als voorwaarde te stellen voor voortgang van het voegingsincident en de hoofdprocedure, een en ander met veroordeling van JMN c.s. in de kosten van het incident tot zekerheidstelling. In de tweede plaats heeft zij in het voegingsincident geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek tot voeging, met veroordeling van JMN c.s. in de kosten van het voegingsincident.
5. Bij memorie van antwoord in het incident tot zekerheidstelling heeft JMN c.s. geconcludeerd tot afwijzing van de incidentele vordering tot zekerheidstelling, met veroordeling van MHCS c.s. in de kosten van het incident tot zekerheidstelling.
6. Vervolgens hebben partijen op 8 maart 2018 de incidenten laten bepleiten, JMN c.s. door mr. J.A. Jacobi, advocaat te Amsterdam, Top Logistics door mr. H.J. Deinum, advocaat te Delft, en MHCS c.s. door mrs. K.A. van Voorst en L. van Leeuwen, advocaten te Amsterdam, allen aan de hand van overgelegde pleitnotities. Voorafgaand aan de pleitzitting hebben partijen nadere stukken overgelegd, die in het proces-verbaal van de zitting zijn gespecificeerd. Tijdens de zitting is namens partijen eerst gepleit in het incident tot zekerheidstelling; daarna heeft het hof, na schorsing voor beraadslaging, meegedeeld de vordering tot zekerheidstelling te zullen afwijzen; vervolgens is namens partijen gepleit in het voegingsincident. Na afloop van de zitting hebben partijen arrest gevraagd in beide incidenten.

Beoordeling van de incidentele vordering tot zekerheidstelling

7. MHCS c.s. vordert, onder verwijzing naar art. 208 Rv en art. 6:51 BW, een zekerheidstelling door JMN c.s. van (i) EUR 3.000,- voor de proceskosten ex art. 1019h Rv in het incident tot voeging, en (ii) EUR 15.000,- voor de proceskosten ex art. 1019h Rv in het hoofdgeding. MHCS c.s legt daaraan ten grondslag – kort gezegd – dat JMN en Delicasea lege vennootschappen zijn zonder handelsactiviteiten, dat zij dus geen verhaal zullen bieden ingeval zij worden veroordeeld in de proceskosten ex art. 1019h Rv in het voegingsincident en de hoofdprocedure; in die omstandigheden is (het veroorzaken van kosten door) voeging misbruik van recht, aldus MHCS c.s.
8. De zekerheidstelling voor proceskosten (cautio iudicatum solvi) is geregeld in art. 224 Rv. Op grond van art. 353 lid 1 Rv is deze bepaling, met inachtneming van hetgeen in het tweede lid is bepaald, ook van toepassing op de procedure in hoger beroep.
9. Art. 224 Rv biedt de mogelijkheid om een partij die bij de Nederlandse rechter een vordering instelt of zich voegt of tussenkomt in een geding alhier, te verplichten zekerheid te stellen voor de proceskosten, mits deze partij geen woonplaats of gewone verblijfplaats heeft in Nederland en geen van de uitzonderingen genoemd in lid 2 zich voordoet. Waar het volgens de wetgever bij deze regeling om gaat is ‘
dat de gedaagde een middel heeft om te voorkomen dat hij blijft zitten met een proceskostenveroordeling van de eiser die niet ten uitvoer kan worden gelegd omdat de eiser zich niet bevindt in Nederland, of een ander land waar een Nederlandse rechterlijke uitspraak kan worden geëxecuteerd. [2]
10. Tussen partijen is niet in geschil dat JMN en Delicasea statutair zijn gevestigd in Leiden respectievelijk Amsterdam. Gelet op art. 1:10 lid 2 BW hebben zij dus woonplaats in Nederland. Reeds daarom is er geen plaats voor een bevel tot zekerheidstelling voor de proceskosten op de voet van art. 224 jo. 353 Rv.
11. De vraag is of art. 224 Rv eraan in de weg staat dat in andere gevallen dan waarop die bepaling het oog heeft, zekerheid voor proceskosten wordt gevorderd bij wege van voorlopige voorziening als bedoeld in art. 223 Rv. Het antwoord op deze vraag kan in het midden blijven nu MHCS c.s. geen voorlopige voorziening als bedoeld in deze bepaling heeft gevorderd.
12. Voor zover MHCS c.s. betoogt dat (zekerheidstelling op haar plaats is omdat) JMN c.s. misbruik van recht maakt door zich als lege vennootschap te voegen in een procedure, heeft zij deze stelling naar het oordeel van het hof onvoldoende onderbouwd. Het enkele feit dat JMN en Delicasea lege vennootschappen (binnen een concern, te weten de Van Caem Klerks groep) zijn die al jaren geen handelsactiviteiten ontplooien (hetgeen zij overigens lijken te betwisten), brengt – mede gelet op het zwaarwegende recht op toegang tot de rechter zoals neergelegd in art. 6 EVRM – op zichzelf niet mee dat zij misbruik van recht maken door zich in een procedure te voegen.
13. Het hof zal de vordering van MHCS c.s. tot zekerheidstelling afwijzen.

Beoordeling van de incidentele vordering tot voeging

14. JMN c.s. vordert zich te mogen voegen in het geding tussen Top Logistics en MHCS c.s. MHCS c.s. concludeert tot afwijzing van het verzoek tot voeging. Top Logistics refereert zich aan het oordeel van het hof.
15. Ieder die een belang heeft bij een tussen andere partijen aanhangig geding, kan ingevolge art. 217 Rv vorderen zich daarin te mogen voegen. Voor het aannemen van een zodanig belang is voldoende dat de partij die voeging vordert, nadelige gevolgen kan ondervinden van een uitkomst van de procedure die ongunstig is voor de partij aan wier zijde zij zich voegt. Onder nadelige gevolgen zijn in dit verband te verstaan de feitelijke of juridische gevolgen die de toe- dan wel afwijzing van de in die procedure ingestelde vordering of het gezag van gewijsde van in de uitspraak in die procedure gegeven eindbeslissingen zal kunnen hebben voor degene die de voeging vordert. [3]
16. JMN c.s. stelt dat haar belang bij voeging is (i) te voorkomen dat bedrijfsvertrouwelijke en concurrentiegevoelige informatie bij MHCS c.s. terecht kan komen als gevolg van een exhibitiebevel aan Top Logistics en door MHCS c.s. tegen haar gebruikt kan worden, en (ii) te voorkomen dat Top Logistics en derden enig regres zullen zoeken op JMN c.s.
17. MHCS c.s. betwist dat JMN c.s. een belang bij voeging heeft.
18. Wat betreft het onder (i) genoemde belang stelt het hof voorop dat de toewijzing van de exhibitievordering door de voorzieningenrechter nadelige gevolgen kan hebben voor JMN c.s. Daardoor kan immers bedrijfsvertrouwelijke en concurrentiegevoelige informatie van JMN c.s. in handen komen van MHCS c.s.
MHCS c.s. heeft in haar memorie van 5 september 2017 weliswaar betwist dat er informatie over JMN c.s. zal zitten tussen de door Top Logistics te verstrekken informatie, maar ter zitting is namens MHCS c.s. meegedeeld dat Top Logistics ondertussen krachtens het exhibitiebevel informatie aan haar heeft verstrekt en dat daar informatie over JMN c.s. tussen zou kunnen zitten. Het is dus niet uitgesloten dat er informatie over JMN c.s. in handen van MHCS c.s. komt.
Dat die informatie (over bijvoorbeeld afnemers en leveranciers, dus betreffende de handelsketen van JMN c.s.) een bedrijfsvertrouwelijk en concurrentiegevoelig karakter heeft, is door MHCS c.s. niet (voldoende gemotiveerd) betwist.
JMN c.s. stelt dat MHCS c.s. deze informatie tegen haar kan gebruiken: MHCS c.s. kan die informatie zowel in rechte tegen JMN c.s. gebruiken als buiten rechte tegen de handelspartners van JMN c.s., die zij dan kan opsporen en onder druk kan zetten; dat schaadt de handel en reputatie van JMN c.s., terwijl ook denkbaar is dat deze handelspartners op JMN c.s. verhaal gaan halen.
MHCS c.s. heeft niet betwist dat zij deze informatie tegen JMN c.s. in rechte zal (kunnen) gebruiken, en heeft onvoldoende gemotiveerd betwist dat zij deze informatie buiten rechte tegen (de handelspartners van) JMN c.s. zal (kunnen) gebruiken. Aangenomen moet dus worden dat MHCS c.s. door de toewijzing van de exhibitievordering bedrijfsvertrouwelijke en concurrentiegevoelige informatie van JMN c.s. in handen kan krijgen en die tegen JMN c.s. kan gebruiken.
19. De toewijzing van de exhibitievordering door de voorzieningenrechter kan dus nadelige gevolgen hebben voor JMN c.s. Dat geldt dus ook voor een bekrachtiging daarvan in hoger beroep. Uitgangspunt is dus dat JMN c.s. een belang heeft bij voeging.
20. Vervolgens rijst evenwel de vraag of JMN c.s. nog een belang heeft nu Top Logistics ondertussen, naar MHCS c.s. onbetwist stelt, aan het exhibitiebevel heeft voldaan. MHCS c.s. stelt dat JMN c.s. (mede) daarom geen belang (meer) heeft: de exhibitie is al geschied. Volgens JMN c.s. snijdt deze redenering geen hout: volgens haar geldt minst genomen dat zolang het exhibitiebevel niet is vernietigd, MHCS c.s. daaruit ontvangen informatie in rechte tegen haar zal gebruiken, en dat zij dus een belang bij voeging heeft.
Naar het oordeel van het hof kan deze vraag evenwel in het midden blijven gelet op hetgeen hierna wordt overwogen.
21. JMN c.s. stelt dat aannemelijk is dat MHCS c.s. incidenteel hoger beroep zal instellen tegen het bestreden vonnis voor zover haar exhibitievordering gedeeltelijk is afgewezen en dat zij hoogstwaarschijnlijk het ruimere exhibitiebevel zal vorderen dat zij in de inleidende dagvaarding vorderde, waarbij zij in het petitum onder VI afschrift vorderde van bescheiden vanaf 29 september 2005. Dit is door MHCS niet betwist. In dit kort geding moet dus voorshands worden aangenomen dat MHCS c.s. een dergelijk incidenteel hoger beroep zal instellen.
22. Dat betekent dat het, waar een ruimere exhibitievordering aan de orde is dan door de voorzieningenrechter is toegewezen, in hoger beroep ook zal gaan om de exhibitie van (nog) niet door Top Logistics aan MHCS c.s. verstrekte bedrijfsvertrouwelijke en concurrentiegevoelige informatie; in zoverre dreigt de exhibitie nog. Daarmee is de hiervoor in 20 aangesneden vraag beantwoord: hier ligt geen beletsel voor het aannemen van belang bij voeging.
23. Uit het voorgaande volgt dat JMN c.s., gelet op het hiervoor in 16 genoemde belang (i), een belang heeft bij voeging. Of belang (ii) een belang bij voeging vormt, behoeft dus geen behandeling.
24. De vordering van JMN c.s. is dus toewijsbaar. De eisen van een goede procesorde staan daaraan naar het oordeel van het hof ook niet in de weg.

Slotsom en proceskosten

In het incident tot zekerheidstelling

25. In het incident tot zekerheidstelling zal de vordering van MHCS c.s. worden afgewezen. MHCS c.s. zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van dit incident.
26. JMN c.s. maakt in dit verband aanspraak op een vergoeding van proceskosten op de voet van art. 1019h Rv à EUR 3.000,-. MHCS c.s., die ook proceskosten op de voet van art. 1019h Rv had gevorderd, heeft ter zitting, nadat het hof had meegedeeld de gevorderde zekerheidstelling te zullen afwijzen, desgevraagd laten weten dat art. 1019h Rv haars inziens niet van toepassing is op dit incident, zodat het liquidatietarief van toepassing is.
27. De vraag of het incident tot zekerheidstelling onder het bereik van art. 14 Handhavingsrichtlijn [4] , art. 1019h Rv en de Indicatietarieven in IE-zaken voor de Gerechtshoven 2017 [5] valt, kan in het midden blijven gelet op het volgende.
28. Indien zou moeten worden aangenomen dat genoemde regelingen daarop van toepassing zijn, moet een incident als het onderhavige zelfstandig worden beoordeeld voor wat betreft de indeling in één van de categorieën genoemd in de Indicatietarieven. Een incident tot zekerheidstelling is, in zijn algemeenheid en ook in dit geval, naar het oordeel van het hof een zeer eenvoudig en niet bewerkelijk incident. Dat betekent dat het in deze zaak dan valt in categorie Ia, zodat – ook indien moet worden aangenomen dat dit incident onder het bereik van genoemde regelingen valt – het liquidatietarief van toepassing is. Dat is in dit geval een redelijke en evenredige proceskostenvergoeding in de zin van art. 14 Handhavingsrichtlijn. De proceskosten in het incident tot zekerheidstelling zullen dus worden begroot aan de hand van het liquidatietarief (1 punt, tarief II; het pleidooi wordt toegerekend aan het voegingsincident). De proceskostenveroordeling zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard, zoals door JMN c.s. gevorderd.
In het incident tot voeging
29. In het incident tot voeging zal de vordering van JMN c.s. worden toegewezen. MHCS c.s. zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van dit incident.
30. JMN c.s. maakt in dit verband aanspraak op een vergoeding van proceskosten op de voet van art. 1019h Rv à EUR 3.000,-.
31. Voor het incident tot voeging geldt hetzelfde als hiervoor overwogen in 27 en 28. De proceskosten in het incident tot voeging zullen dus worden begroot aan de hand van het liquidatietarief (2 punten, tarief II). De proceskostenveroordeling zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard, zoals door JMN c.s. gevorderd. De proceskosten van Top Logistics worden begroot op nihil omdat zij in haar memorie en bij pleidooi uitsluitend naar voren heeft gebracht dat zij zich refereert aan het oordeel van het hof en dat een eventuele proceskostenveroordeling niet ten laste van haar kan komen.
In de hoofdzaak
32. De hoofdzaak zal naar de rol worden verwezen voor het nemen van een memorie van grieven door Top Logistics en een memorie gevoegde partij door JMN c.s. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

Beslissing

Het hof:
in het incident tot zekerheidstelling:
  • wijst de incidentele vordering tot zekerheidstelling van de MHCS c.s. af;
  • veroordeelt MHCS c.s. in de kosten van het door haar opgeworpen incident;
  • begroot deze kosten tot op deze uitspraak aan de zijde van JMN c.s. op € 894,- voor salaris advocaat, binnen veertien dagen na heden tegen deugdelijk bewijs van kwijting aan JMN c.s. te betalen, met bepaling dat vanaf de veertiende dag daarover de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW verschuldigd zal zijn tot aan het moment van algehele betaling;
in het incident tot voeging:
  • laat JMN c.s. toe zich te voegen aan de zijde van Top Logistics;
  • veroordeelt MHCS c.s. in de kosten van het incident;
  • begroot deze kosten tot op deze uitspraak aan de zijde van Top Logistics op nihil;
  • begroot deze kosten tot op deze uitspraak aan de zijde van JMN c.s. op € 1.788,- voor salaris advocaat, binnen veertien dagen na heden tegen deugdelijk bewijs van kwijting aan JMN c.s. te betalen, met bepaling dat vanaf de veertiende dag daarover de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW verschuldigd zal zijn tot aan het moment van algehele betaling;
in beide incidenten:
- verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad wat betreft de proceskostenveroordelingen;
in de hoofdzaak:
  • verwijst de zaak naar de rol van vier weken na heden voor het nemen van een memorie van grieven door Top Logistics en een memorie gevoegde partij door JMN c.s.;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.J. Schaafsma, P.H. Blok en C.J.J.C. van Nispen en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 april 2018 in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

2.Kamerstukken II 1999/2000, 26 855, nr. 5, p. 69.
3.HR 24 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:306,
4.Richtlijn 2004/48/EG betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten,
5.Punt 1 (Toepassingsgebied) onder c: ‘Toepassing vindt ook plaats in incidenten in de hiervoor genoemde procedures en in procedures die het vervolg zijn op de hiervoor genoemde procedures, voor zover die incidenten en procedures onder het bereik van artikel 14 van de Handhavingsrichtlijn vallen.’