ECLI:NL:GHDHA:2018:573

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
23 februari 2018
Publicatiedatum
28 maart 2018
Zaaknummer
22-003778-17
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal door middel van babbeltruc van pinpas en ketting uit woning van hoogbejaarde vrouw

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 23 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in 1989 en thans gedetineerd, is beschuldigd van diefstal van een pinpas en een gouden ketting uit de woning van een hoogbejaarde vrouw, gepleegd op 22 augustus 2017 te Wateringen. De diefstal vond plaats door middel van een babbeltruc, waarbij de verdachte samen met een mededader de woning binnendrongen. De verdachte werd in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, met aftrek van voorarrest, en er werd een beslissing genomen over de vordering van de benadeelde partij.

In hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord en de verdediging van de verdachte. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte samen met een ander de diefstal heeft gepleegd en dat er sprake was van een nauwe samenwerking. De verdachte heeft ontkend betrokken te zijn geweest bij de diefstal, maar het hof achtte deze verklaring niet geloofwaardig. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden en heeft de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toegewezen, inclusief immateriële schade, vanwege de bijzondere ernst van de normschending en de gevolgen voor het slachtoffer.

Het hof heeft in zijn overwegingen rekening gehouden met de kwetsbaarheid van het slachtoffer, de ernst van de feiten en de eerdere veroordelingen van de verdachte voor soortgelijke feiten. De vordering van de benadeelde partij, die een bedrag van € 1.640,00 vorderde, is toegewezen, met wettelijke rente vanaf de datum van de diefstal. Het hof heeft de verdachte ook verplicht om dit bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003778-17
Parketnummer: 09-818668-17
Datum uitspraak: 23 februari 2018
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 30 augustus 2017 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1989,
[adres]
thans gedetineerd in PI Utrecht - HvB locatie Nieuwegein te Nieuwegein.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 9 februari 2018.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met aftrek van voorarrest. Voorts is een beslissing genomen omtrent de vordering van de benadeelde partij.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 22 augustus 2017 te Wateringen, gemeente Westland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in/uit een woning, gelegen op of aan de [adres] met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een bankpas en/of een ketting en/of een of meer ander(e) goed(eren), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders;
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks22 augustus 2017 te Wateringen, gemeente Westland, tezamen en in vereniging met een
of meerander
en, althans alleen,
in/uit een woning, gelegen
op ofaan de [adres] met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een bankpas en
/ofeen ketting
en/of een of meer ander(e) goed(eren), in elk geval enig goed, geheel of ten deletoebehorende aan [benadeelde partij]
, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders;.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
Door en namens de verdachte is betoogd dat hij ten tijde van het ten laste gelegde weliswaar aanwezig was in de buurt van de plaats delict, maar hij heeft ontkend dat hij betrokken was bij de betreffende diefstal. De verdediging heeft voorts nog aangevoerd dat het medeplegen van de diefstal niet kan worden bewezen.
Het hof verwerpt deze verweren en overweegt daartoe als volgt.
Het hof stelt vast dat uit de woning van de hoogbejaarde aangeefster een bankpas en een gouden ketting zijn weggenomen door twee mannen, die de woning zijn binnengekomen door middel van een babbeltruc. Een van de mannen voerde het woord en ging met de aangeefster naar de keuken om naar de leidingen te kijken en de andere man bleef in de woonkamer en de keuken. Een van de twee mannen die bij de aangeefster in de woning zijn geweest droeg handschoenen.
Uit de wijze waarop de diefstal plaatsvond, zoals hiervoor vastgesteld, blijkt van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de beide verdachten zodat sprake is van medeplegen.
Kort voor het feit heeft de verdachte zijn auto geparkeerd in de buurt van de woning van de aangeefster. De bijrijder is uitgestapt en in de richting van de woning van de aangeefster gelopen. Hij is over het stenen muurtje van de tuin van de aangeefster gestapt. Korte tijd later klom deze man weer terug. Bij het zien van een getuige waarschuwde de man de andere man (het hof begrijpt: de verdachte), die uit de richting van de flat kwam lopen. De verdachte is bij een spiegelconfrontatie herkend als een van de mannen.
De verdachte is kort na de diefstal in de directe omgeving van die woning door de politie aangetroffen in de buurt van zijn auto. Onder deze auto werden kort daarna twee handschoenen aangetroffen.
De verdachte heeft voor zijn aanwezigheid in Wateringen als verklaring gegeven dat hij daar was omdat hij een vriend van vroeger daar naartoe had gebracht. Deze vriend had een afspraak met een meisje. Van deze vriend, ene [naam], kon de verdachte verder geen gegevens verstrekken, omdat hem naar eigen zeggen niets bekend was over [naam]. Deze uiterst vage, niet verifieerbare verklaring acht het hof gelet op het voorgaande niet geloofwaardig. Het hof stelt die verklaring daarom terzijde.
Gelet op al het voorgaande acht het hof dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte (samen met een ander) de bankpas en halsketting uit de woning van de aangeefster heeft gestolen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:

diefstal door twee of meer verenigde personen.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan het wegnemen van een pinpas en een ketting uit de woning van een hoogbejaarde vrouw door middel van een doortrapte babbeltruc. Door zijn handelen heeft hij het vertrouwen in de medemens en het gevoel van veiligheid dat eenieder in en rond zijn huis probeert te waarborgen bij aangeefster geschaad. Dat geldt zeker voor bejaarde mensen die extra kwetsbaar zijn voor manipulatie zoals hier door de verdachte en zijn medeverdachte ten toon is gespreid.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 25 januari 2018, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van veelal soortgelijke feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding van [benadeelde partij]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde, tot een bedrag van € 1.640,00, te vermeerderen met de wettelijke rente, bestaande uit € 1.290 materiële schade en € 350,- immateriële schade.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van € 1.640,00, met rente.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf
22 augustus 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof is voorts van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder bewezen verklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot het gevorderde bedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 22 augustus 2017 tot aan de dag der algehele voldoening. Het hof overweegt hiertoe nog als volgt.
Het slachtoffer heeft geen medische informatie aan haar vordering van het smartengeld ten grondslag gelegd, zodat niet duidelijk is of naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel als gevolg van het bewezenverklaarde feit is of had kunnen worden vastgesteld. Het hof acht echter in de onderhavige zaak termen aanwezig voor vergoeding van immateriële schade, in verband met de bijzondere ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer.
Daartoe neemt het hof in aanmerking dat het gaat om een hoogbejaard, kwetsbaar slachtoffer die door middel van een zogenoemde babbeltruc door twee mannen onder druk is gezet om toegang tot haar woning te verlenen en die blijkens de onderbouwing van de vordering sindsdien lijdt aan angstaanvallen, die zich onder andere uiten in het zich afzonderen van de rest van de familie en in het dichtdraaien van de voordeurgrendels. Zij durft de schuifpui niet meer open te zetten, waardoor zij geen gebruik meer kan maken van haar terras. Zij heeft voorts haar woongenot verloren, aldus de verdere onderbouwing van de vordering.
Het vorenstaande brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer[benadeelde partij]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 1.640,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag met rente aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij] .
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.640,00 (duizend zeshonderdveertig euro) bestaande uit € 1.290,00 (duizend tweehonderdnegentig euro) materiële schade en€ 350,00 (driehonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 22 augustus 2017.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, [benadeelde partij] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.640,00 (duizend zeshonderdveertig euro) bestaande uit € 1.290,00 (duizend tweehonderdnegentig euro) materiële schade en € 350,00 (driehonderdvijftig euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
26 (zesentwintig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 22 augustus 2017.
Dit arrest is gewezen door mr. J.M. van de Poll, mr. C.J. van der Wilt en mr. B.P. de Boer,
in bijzijn van de griffier mr. W. Jansen.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 23 februari 2018.
Mr. B.P. de Boer en mr. W. Jansen zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.