ECLI:NL:GHDHA:2018:561

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
27 maart 2018
Publicatiedatum
26 maart 2018
Zaaknummer
22-004815-15
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voormalig directeur woningbouwcoöperatie voor valsheid in geschrift en belastingfraude

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 27 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte, een voormalig directeur van een woningbouwcoöperatie, werd beschuldigd van valsheid in geschrift en belastingfraude. De tenlastelegging omvatte het opmaken van valse facturen en het opzettelijk indienen van onjuiste belastingaangiften, waardoor te weinig belasting werd geheven. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedragingen en dat de feiten meermalen zijn gepleegd. Het Openbaar Ministerie werd deels niet-ontvankelijk verklaard wegens verjaring van het recht op strafvervolging voor een van de feiten. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 210 uren, subsidiair 105 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest. Het hof overwoog dat de ernst van de feiten en de impact op de verdachte, evenals de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure, in de strafmaat zijn meegenomen. De verdachte had eerder geen strafblad en had de verschuldigde belasting voldaan, wat ook in de overwegingen is meegenomen.

Uitspraak

Rolnummer: 22-004815-15
Parketnummer: 10-765051-05
Datum uitspraak: 27 maart 2018
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 14 oktober 2015 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1954,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzittingen in hoger beroep van dit hof op
4 april 2017 en 13 maart 2018.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
[bedrijf 1],
op één of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 4 januari 2001 tot en met 3 oktober 2005, te Rotterdam en/of te Hoek van Holland en/of (elders) in Nederland, meermalen althans eenmaal, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
één of meer factu(u)r(en) op naam van [bedrijf 1] (D/047 en D/48), - (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - (telkens) valselijk heeft opgemaakt en/of valselijk heeft doen opmaken en/of heeft vervalst en/of heeft doen vervalsen, immers heeft/hebben [bedrijf 1] en/of haar mededader(s) (telkens) valselijk - immers opzettelijk in strijd met de waarheid - op na te noemen factu(u)r(en) werkzaamheden en/of diensten(en) en/of inspanningen vermeld en/of doen vermelden die in werkelijkheid
* niet en/of niet tot de op die factu(u)r(en) vermelde omvang en/of
* niet en/of niet tot de op die factu(u)r(en) vermelde omvang door de op die factu(u)r(en) vermelde afzender
verricht waren:
(het betreft de volgende facturen)
1) een factuur gedateerd 4 januari 2001 van [bedrijf 1] managementtraining en -ondersteuning met factuurnummer 03.003 gericht aan [bedrijf 2] met daarop de (zakelijk weergegeven) aantekeningen/gegevens: "Betreft: Declaratie betreffende onroerend goed advies Volgens afspraak brengen wij hierbij in rekening:
- advieswerkzaamheden ten behoeve van onroerend goed portefeuilles Eur. 67.000,00
- diverse reis- en verblijfskosten Eur 445,00
- BTW 19% Eur 12.814,55
Totaal Eur. 80.259,55"(D/047)
en/of
2) een factuur gedateerd 18 maart 2003 van [bedrijf 1] met factuurnummer 03.005 gericht aan [bedrijf 2] met daarop de (zakelijk weergegeven) aantekeningen/gegevens: "Betreft : Declaratie betreffende onroerend goed advies Volgens afspraak brengen wij hierbij in rekening:
- Advieswerkzaamheden ten behoeve van onroerend goed portefeuilles Eur. 105.000,00,
- Diverse reis- en verblijfskosten Eur. 752,00
- BTW 19% Eur. 20.093
Totaal Eur. 125.845,00"(D/048)
zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door één of meer anderen te doen gebruiken, tot welk(e) feit(en) hij, verdachte, tezamen en in vereniging, althans alleen, opdracht heeft gegeven en/of aan welke verboden gedraging(en) hij, verdachte, tezamen en in vereniging, althans alleen, feitelijke leiding heeft gegeven;
2.
hij,
- op of omstreeks 18 januari 2002 (aangifte 2000) (D/300) en/of
- 3 januari 2003 (aangifte 2001) (D/301) en/of
- 4 oktober 2004 (aangifte 2003) (D/303a)),
in elk geval op of omstreeks één of meer tijdstip(pen) in de periode van 2001 tot en met 2004, te Rotterdam en/of te Heerlen en/of te Hoek van Holland en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
(telkens) opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een aangifte inkomstenbelasting (ten name van [verdachte]) over de jaren/het jaar 2000 en/of 2001 en/of 2003 onjuist en/of onvolledig heeft gedaan en/of heeft doen doen,
immers heeft/hebben hij en/of zijn mededader(s) (telkens) opzettelijk op één of meer naar/bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te Rotterdam en/of te Heerlen en/of (elders) in Nederland ingeleverde/ingezonden aangiftebiljet(ten) inkomstenbelasting over bedoelde periode(n) (telkens):
- geen dan wel een te laag bedrag aan "inkomsten uit andere arbeid" en/of "belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden" en/of "inkomsten uit werkzaamheden die (u) niet in dienstbetrekking heeft/zijn verricht" opgegeven en/of doen opgeven en/of
- een te laag belastbaar inkomen opgegeven en/of doen opgeven en/of
- rente en/of ontvangsten op en/of de waarde van/hoogte van het saldo op (een) Zwitserse bankrekening(en) (genummerd: [bankrekeningnummer 1]) niet opgegeven en/of doen opgeven en/of
- niet het (gedeeltelijk aan hem, verdachte, toebehorende) saldo van (een) bankrekening(en), in elk geval de bankrekening met rekeningnummer [bankrekeningnummer 2] (op naam van zijn zoon [zoon verdachte]) (over het jaar 2001) opgegeven en/of doen opgeven,
terwijl die/dat feit(en) er (telkens) toe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven;
3.
hij, op één of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 juni 2000 tot en met 31 december 2005 te Rotterdam en/of Middelaar en/of (elders) in Nederland en/of Willemstad en/of Curacao en/of (elders) op de Nederlandse Antillen, tezamen en in vereniging met één en/of (een) ander(en), althans alleen,
(telkens) anders dan als ambtenaar, immers als directeur werkzaam zijnde in dienstbetrekking bij [stichting] en/of optredende als lasthebber van [stichting],
(telkens) naar aanleiding van hetgeen hij in zijn dienstbetrekking en/of bij de uitvoering van zijn last heeft gedaan en/of nagelaten dan wel zal doen en/of nalaten,
één of meer na te noemen gift(en) en/of (een) belofte(n) aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s), namelijk (telkens) geheel of gedeeltelijk de volgende geldbedragen:
1) fl. 1.144.113,- van/via [bedrijf 3](D/158), althans fl. 368.023,- van ([bedrijf 3] via) [bedrijf 4] (D/148a) (AH/70) en/of
2) fl. 800.000,- van/via [bedrijf 5] (D/454), althans fl. 169.750,- van ([bedrijf 5] via) [bedrijf 4](D/155) (AH/71) en/of
3) fl. 600.000,- van/via [bedrijf 6](D/155), althans fl. 194.000,- van ([bedrijf 6] via) [bedrijf 4] (D/156) (AH/72) en/of fl. 600.000,- van/via [bedrijf 6] (AH 89 pagina 2), althans fl. 74.000,- (D/277) en/of fl. 23.000,-(AH/89 p.2) van ([bedrijf 6] via) [bedrijf 4](AH/72) en/of
4) fl. 187.500,- van/via [bedrijf 7] (D/280), althans fl. 60.250,- van ([bedrijf 7] via) [bedrijf 4] (D/287) (AH/76) en/of fl. 975.315,- van/via [bedrijf 7] (D/271), althans SFR 72.000,- (D/283) en/of fl. 207.180,70 (D/282) van ([bedrijf 7] via) [bedrijf 4] (AH/76) en/of fl. 84.000,- van/via [bedrijf 7](D/272), althans fl. 29.266,- van ([bedrijf 7] via) [bedrijf 4] (AH/76) en/of
5) 260.677 euro van/via [bedrijf 8] (D/095),(D/003), (D/231) althans 74.000 euro van ([bedrijf 8] via) [bedrijf 9] (D/402) (AH/77) en/of
6) 326.231,21 van/via [bedrijf 7] (D/275, D/407), althans 108.743 euro van ([bedrijf 7] via) [bedrijf 4] (D/404, D/449) (AH/78) en/of
7) 500.000 euro van/via [bedrijf 10] (D/248),
heeft aangenomen en hij dit aannemen (telkens) in strijd met de goede trouw heeft verzwegen tegenover zijn werkgever en/of lastgever.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, dat het Openbaar Ministerie ter zake van het onder 3 ten laste gelegde niet-ontvankelijk in de vervolging van de verdachte wordt verklaard en dat de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 240 uren met aftrek van voorarrest, subsidiair 92 dagen hechtenis.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie ten aanzien van feit 3
Door het Openbaar Ministerie en de verdediging is erop gewezen dat het onder 3 ten laste gelegde feit inmiddels is verjaard, zodat het Openbaar Ministerie ter zake van dit feit niet ontvankelijk in de vervolging moet worden verklaard.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt. Ingevolge artikel 70, eerste lid onder 2º van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) bedraagt de vervolgingsverjaring voor misdrijven als het ten laste gelegde feit 3 (niet ambtelijke) omkoping in de periode 1 juni 2000 tot en met 31 december 2005, zoals strafbaar gesteld in artikel 328ter (oud) van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) zes jaar. Op grond van artikel 72, tweede lid, Sr vervalt het recht tot strafvordering ten aanzien van misdrijven na een periode die gelijk is aan twee maal de voor het misdrijf geldende verjaringstermijn. In het onderhavige geval is derhalve sprake van een absolute verjaringstermijn van twaalf jaren. De verjaringstermijn in de onderhavige zaak is
- ingevolge artikel 71 Sr - aangevangen op de dag na die waarop het feit is gepleegd, te weten (uiterlijk)
1 januari 2006.
Gelet op het voorgaande is het recht tot strafvordering thans verjaard. Derhalve dient het Openbaar Ministerie, overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal, niet-ontvankelijk in de vervolging van de verdachte te worden verklaard.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
[bedrijf 1],
op één of meer tijdstip(pen) gelegenin
of omstreeksde periode van 4 januari
2003tot en met 3 oktober 2005,
te Rotterdam en/of te Hoek van Holland en/of (elders)in Nederland,
meermalen althans eenmaal, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
één of meerfactu
(u)r
(en
)op naam van [bedrijf 1]
(D/047 en D/48), -
(elk
)zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen -
(telkens)valselijk heeft opgemaakt
en/of valselijk heeft doen opmaken en/of heeft vervalst en/of heeft doen vervalsen, immers heeft
/hebben[bedrijf 1]
en/of haar mededader(s) (telkens)valselijk - immers opzettelijk in strijd met de waarheid - op na te noemen factu
(u)r
(en
)werkzaamheden
en/of diensten(en) en/of inspanningenvermeld
en/of doen vermeldendie in werkelijkheid
*niet
en/of niet tot de op die factu(u)r(en) vermelde omvang en/of
* niet en/of niet tot de op die factu(u)r(en) vermelde omvang door de op die factu(u)r(en) vermelde afzender
verricht waren:
(het betreft de volgende facturen)
1) een factuur gedateerd 4 januari 2001 van [bedrijf 1] managementtraining en -ondersteuning met factuurnummer 03.003 gericht aan [bedrijf 2] met daarop de (zakelijk weergegeven) aantekeningen/gegevens: "Betreft: Declaratie betreffende onroerend goed advies Volgens afspraak brengen wij hierbij in rekening:
- advieswerkzaamheden ten behoeve van onroerend goed portefeuilles Eur. 67.000,00
- diverse reis- en verblijfskosten Eur 445,00
- BTW 19% Eur 12.814,55
Totaal Eur. 80.259,55"
(D/047)
en
/of
2) een factuur gedateerd 18 maart 2003 van [bedrijf 1] met factuurnummer 03.005 gericht aan [bedrijf 2] met daarop de (zakelijk weergegeven) aantekeningen/gegevens: "Betreft: Declaratie betreffende onroerend goed advies Volgens afspraak brengen wij hierbij in rekening:
- Advieswerkzaamheden ten behoeve van onroerend goed portefeuilles Eur. 105.000,00,
- Diverse reis- en verblijfskosten Eur. 752,00
- BTW 19% Eur. 20.093
Totaal Eur. 125.845,00"
(D/048)
zulks
(telkens
)met het oogmerk om die
/datgeschrift
(en
)als echt en onvervalst te gebruiken
of door één of meer anderen te doen gebruiken,
tot welk(e) feit(en) hij, verdachte, tezamen en in vereniging, althans alleen, opdracht heeft gegeven en/ofaan welke verboden gedraging
(en
)hij, verdachte,
tezamen en in vereniging, althans alleen,feitelijke leiding heeft gegeven;
2.
hij,
- op of omstreeks 18 januari 2002 (aangifte 2000)
(D/300)en
/of
- 3 januari 2003 (aangifte 2001)
(D/301)en
/of
- 4 oktober 2004 (aangifte 2003)
(D/303a)),
in elk geval op of omstreeks één of meer tijdstip(pen) in de periode van 2001 tot en met 2004, te Rotterdam en/of te Heerlen en/of te Hoek van Holland en/of (elders)in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
(telkens
)opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een aangifte inkomstenbelasting (ten name van [verdachte]) over de jaren
/het jaar2000 en
/of2001 en
/of2003 onjuist
en/of onvolledigheeft gedaan
en/of heeft doen doen,
immers heeft
/hebbenhij
en/of zijn mededader(s) (telkens
)opzettelijk op
één of meer naar/bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst
te Rotterdam en/of te Heerlen en/of (elders)in Nederland ingeleverde/ingezonden aangiftebiljet
(ten
)inkomstenbelasting over bedoelde periode
(n
) (telkens):
- geen
dan wel een te laagbedrag aan "inkomsten uit andere arbeid" en/of "belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden" en/of "inkomsten uit werkzaamheden die
(u)niet in dienstbetrekking
heeft/zijn verricht" opgegeven
en/of doen opgevenen
/of
- een te laag belastbaar inkomen opgegeven
en/of doen opgevenen
/of
- rente en
/ofontvangsten op en
/ofde waarde van/hoogte van het saldo op
(een
)Zwitserse bankrekening
(en)(genummerd: [bankrekeningnummer 1]) niet opgegeven
en/of doen opgevenen
/of
- niet het
(gedeeltelijk aan hem, verdachte, toebehorende
)saldo van
(een) bankrekening(en), in elk gevalde bankrekening met rekeningnummer [bankrekeningnummer 2] (op naam van zijn zoon [zoon verdachte]) (over het jaar 2001) opgegeven
en/of doen opgeven,
terwijl die
/datfeit
(en
)er
(telkens)toe strekte
(n
)dat te weinig belasting werd geheven.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Ten aanzien van feit 1
Ter terechtzitting is door de verdediging -overeenkomstig de door de raadsman overgelegde en in het procesdossier gevoegde pleitaantekeningen- bepleit dat de verdachte ter zake van het onder 1 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Hiertoe is aangevoerd dat de ten laste gelegde facturen niet vals zijn, nu de werkzaamheden waarop deze facturen zien daadwerkelijk zijn verricht in de vorm van – kort gezegd – coaching van [betrokkene 1]. Hiertoe had de verdachte een afspraak gemaakt met [betrokkene 2], terwijl [betrokkene 1] niet van deze afspraak op de hoogte was.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt. [betrokkene 1] heeft verklaard dat hij nooit door de verdachte is gecoacht en dat de werkzaamheden die op de facturen staan vermeld, hem niets zeggen. Daarbij merkt het hof op dat de omschrijving op de facturen, namelijk “Advieswerkzaamheden ten behoeve van onroerend goed portefeuilles” niet geheel overeen lijkt te komen met de werkzaamheden die verdachte zegt verricht te hebben. De verdachte verklaart daarover dat de begeleiding van [betrokkene 1] enerzijds bestond uit het bijspijkeren van de kennis van [betrokkene 1] op het gebied van de volkshuisvesting in zijn algemeen, projectontwikkeling en de manier waarop vastgoedportefeuilles het meest rendabel beheerd, herontwikkeld en uitgebreid kunnen worden. Anderzijds zag de begeleiding op het bemiddelen tussen [betrokkene 1] en diverse relaties met wie hij samen moest werken bij die (her)ontwikkelingen en het beheer van (commercieel) onroerend goed en woningportefeuilles (vgl. schriftelijke verklaring van de verdachte ten behoeve van het verhoor van de rechter-commissaris op 1 februari 2011 en diens verklaring ter terechtzitting in hoger beroep). Het hof acht het opmerkelijk dat, gelet op de aard en de omvang van de gedeclareerde werkzaamheden (die niet in de functie van directeur van [stichting] zouden hebben plaatsgevonden), [betrokkene 1] hiervan niets gemerkt zou hebben.
Voorts merkt het hof op dat [betrokkene 2] weliswaar verklaart dat hij met de verdachte gesproken heeft over begeleiding van [betrokkene 1], maar uit die verklaringen (d.d. 11 december 2008 en 20 november 2013) blijkt evenwel niet dat er concrete afspraken zijn gemaakt over onder andere de wijze waarop dit zou gebeuren en omtrent de facturering en de betaling ervan. Uit de verklaringen van de andere getuigen, waar de verdediging naar verwijst, acht het hof eveneens onvoldoende concreet blijken van de gestelde begeleiding met een omvang zoals uit de gefactureerde bedragen zou volgen.
Voorts bevat het dossier geen stukken waaruit de gestelde afspraak tussen de verdachte en [betrokkene 2] of de (omvang van de) daadwerkelijk verrichtte werkzaamheden blijken. Dit terwijl het gaat om facturen van aanzienlijke omvang en –derhalve- om een groot aantal uren die de verdachte, naast zijn (fulltime) baan als directeur van [stichting], besteed zou hebben aan het begeleiden van [betrokkene 1]. De lijst met data die de verdediging ter gelegenheid van het verhoor van [betrokkene 1] bij de rechter-commissaris op 5 februari 2008 heeft ingebracht acht het hof in dit kader onvoldoende.
Gelet op het voorgaande acht het hof niet aannemelijk geworden dat de werkzaamheden die volgens de verdachte ten grondslag liggen aan de ten laste gelegde facturen daadwerkelijk zijn verricht. Het verweer wordt dan ook verworpen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, terwijl de verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich op de bewezenverklaarde wijze schuldig gemaakt aan het plegen van valsheid in geschrift ten aanzien van twee facturen. Het vertrouwen dat men in het maatschappelijk verkeer in geschriften als de onderhavige moet kunnen hebben is hierdoor ernstig geschaad. Voorts heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan belastingfraude. Het vertrouwen in de aangevende burger, waarop ons belastingstelsel is gebaseerd, is door deze handelwijze beschaamd. De verdachte was bij zijn handelen slechts uit op eigen financieel gewin, hetgeen het hof de verdachte aanrekent.
Het hof neemt bij de op te leggen straf in aanmerking de ouderdom van de bewezenverklaarde feiten en de grote impact die de strafrechtelijke vervolging voor de verdachte heeft gehad, onder andere in de vorm van negatieve publiciteit in de media en op het internet. Voorts heeft het hof gelet op het feit dat de verdachte de verschuldigde belasting (met verhogende boetes) heeft voldaan.
Het hof heeft ook acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d.
21 februari 2018, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat in beginsel een geheel onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van 240 uren een passende en geboden reactie vormt.
Het hof stelt evenwel vast dat de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. In de eerste plaats heeft de berechting in eerste aanleg niet plaatsgevonden binnen twee jaren, gelet op het feit dat op 3 oktober 2005 aan de verdachte is medegedeeld dat hij als verdachte werd aangemerkt en het eindvonnis op 14 oktober 2015 – te weten bijna 10 jaren later - is gewezen. Het hof overweegt ten aanzien van deze overschrijding dat de complexiteit van de zaak, alsmede de wijze van procederen van de verdediging aan deze (aanzienlijke) overschrijding hebben bijgedragen.
Daarnaast heeft de berechting in hoger beroep niet plaatsgevonden binnen twee jaren, gelet op het feit dat op 28 oktober 2015 namens de verdachte hoger beroep is ingesteld en het eindarrest op 27 maart 2018 – te weten circa 2 jaren en 5 maanden later – is gewezen. Het hof heeft ook gelet op de duur van de procedure als geheel.
Het hof zal de overschrijdingen verdisconteren in de strafmaat in die zin, dat in plaats van de overwogen taakstraf van 240 uren, een taakstraf van na te melden duur zal worden opgelegd.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 57 en 225 van het Wetboek van Strafrecht en artikelen 68 en 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart het Openbaar Ministerie ter zake van het onder 3 ten laste gelegde niet-ontvankelijk in zijn strafvervolging.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
210 (tweehonderdtien) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
105 (honderdvijf) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door J.M. Reinking, mr. E. van Die en mr. E.C. van Veen, in bijzijn van de griffier
mr. J. van der Vegte.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 27 maart 2018.