Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Arrest van 27 maart 2018
[naam] ,
[naam] ,
[naam],
[naam] ,
[naam],
[naam],
[naam],
[naam],
[naam] ,
[naam],
[naam],
[naam],
[naam],
[naam],
[naam],
[naam],
[naam],
[naam],
[naam] ,
[naam],
[naam] ,
[naam],
[naam],
[naam], pro se,
[naam], optredende in haar hoedanigheid van moeder en
[naam], optredende in haar hoedanigheid van moeder en
[naam],
[naam],
[naam],
[naam],
[naam],
[naam],
[naam],
[naam],
[naam],
[naam],
[naam],
[naam],
[naam],
[naam],
[naam],
[naam],
[naam],
[naam],
[naam],
[naam],
[naam],
[naam],
[naam],
[naam], pro se,
[naam], optredende in haar hoedanigheid van moeder en wettelijk
De Nationale Politie, Regionale Eenheid Den Haag,
Het geding
Beoordeling van het hoger beroep
op te nemen. [X] is
.PHM was niet op de hoogte van deze verlenging van de IBS. De IBS is na vijftien dagen beëindigd. Daarna bleef [X] onder vrijwillige ambulante behandeling van Rivierduinen.
In de periode 2006-2008 zijn aantekeningen in het dossier van Rivierduinen te vinden dat er sprake was van dreigen met zichzelf iets aan te doen met een vuurwapen. In 2006 leidde dit tot een gedwongen opname. Daarna waren er enkele dreigingen waarop afspraken werden gemaakt rond eventuele crisisinterventie die vervolgens niet heeft plaatsgevonden. Er was in deze periode sprake van medicamenteuze behandeling en min of meer regelmatig contact met de GGZ-hulpverleners. In oktober 2008 hebben de ouders hun zorgen geuit over de aanvraag van hun zoon van een wapenverlof. "
moetingevolge art. 7 WWM het verlof worden geweigerd indien er reden is om te vrezen dat aan de aanvrager het onder zich hebben van vuurwapens niet kan worden toevertrouwd of er reden is te vrezen dat er door de aanvrager misbruik zal worden gemaakt van de wapens. Degene die om verlof vraagt, vraagt om een grote mate van vertrouwen. Indien hem een vergunning wordt verleend komt hij in een bijzondere positie te verkeren ten opzichte van zijn medeburgers aan wie het bezit van vuurwapens verboden is. Wanneer er vrees voor misbruik van die wapens is, dan zal, zelfs indien er een redelijk belang is bij het bezit ervan, toch geen verlof worden gegeven. De korpschef, het hoofd van de plaatselijke politie dat in deze het bestuursorgaan is, heeft daarbij geen beleidsvrijheid. Bij genoemde vrees mag hij geen verlof verlenen, maar
moethij dat weigeren.
uit zichzelfde politie te informeren staat niet aan dat oordeel in de weg.
moetworden geweigerd (niet mag worden verlengd), indien er reden is om te vrezen dat aan de aanvrager het voorhanden hebben van een vuurwapen niet kan worden toevertrouwd of wanneer er vrees is voor misbruik van het wapen, welke reden er al is bij geringe twijfel. Ook die – materiële – norm is geschonden.
legalevuurwapenbezit teruggrijpt op de Vuurwapenwet 1919. Dat de Vuurwapenwet 1919 in 2008 was vervallen, zoals PHM aanvoert, doet dan ook niet ter zake. Vóór inwerkingtreding van de Vuurwapenwet 1919 was het alleen verboden om vuurwapens bij de hand te hebben wanneer men zich op de openbare weg begaf. Met de inwerkingtreding van de Vuurwapenwet 1919 werd het ook verboden om in andere situaties een vuurwapen voorhanden te hebben. Doel van de wet was “
de gevaren, welke uit de onbelemmerde verspreiding van wapenen onder de bevolking voorvloeien, te keeren” en “
rustige burgers te beschermen tegen gevaren.”
Ook als er geen quaestie was van revolutionnaire woelingen en gewapende aanslagen (…) dan zou er toch reden zijn om op het stuk van de vuurwapenen een regeling in het leven te roepen. (…) in het algemeen wenschelijk is, in het belang van de veiligheid, dat geen personen wapenen in handen hebben die ze niet mogen hebben” (Handelingen Tweede Kamer 1918-1919, pg. 2339), volgt echter dat een algemener veiligheidsdoel is beoogd.
wapengebruik de rechtsorde in hoge mate aantast. Moord en doodslag, berovingen, gijzelingen en ontvoeringen plegen met behulp van wapens te worden gepleegd.” (Kamerstukken II 1984-1985, Nota naar aanleiding van het eindverslag, 14 413, nr. 9 pg. 2). “
Wapenbezit is (…) een gevaarzettingsdelict. Dit betekent dat zonder dat een schadelijk gevolg is ingetreden, dus zonder dat er een concreet slachtoffer aanwijsbaar is, er al sprake is van strafbaarheid. Gevaarzettingsdelicten vinden hun grond in de omvang van de schade die zou ontstaan als het gevaar zich zou verwezenlijken. (…) Toegespitst op de onderhavige materie betekent dit dat zolang het wapen niet voor andere strafbare feiten wordt gebruikt, er geen slachtoffers zijn.” (Kamerstukken II 1984-1985, 14 413, nr. 9, pg. 5)
specifiekdoel wordt nagestreefd met de weigeringsgronden van art. 7, lid 1, aanhef en onder b en c, WWM voor een wapenverlof, moet eveneens worden teruggegrepen op de voorganger van de WWM, de Vuurwapenwet 1919.
misdadigers, zieken van geest en kinderen” zich op legale wijze van een vuurwapen zouden kunnen voorzien en daarmee een misdrijf of zelfmoord zouden kunnen plegen. Van belang werd geacht een wet te maken “
opdat geen personen met wapenen rondloopen, aan wie zij niet zijn toevertrouwd”. De bedoelde machtiging kon dan ook alleen worden verleend indien een redelijk belang dat vorderde en misbruik van de machtiging of het wapen niet viel te vrezen. “
Hier komt de persoonlijkheid van den aanvrager in het geding, waaromtrent de politie zich zal hebben te vergewissen”.
vrijwel perfect” genoemd (Kamerstukken II 1976-1977, 14 413, nrs 1-3, pg. 20). Aangenomen moet dan ook worden dat de wetgever beoogd heeft in zoverre de regeling van het legale bezit van wapens uit de Vuurwapenwet 1919 inhoudelijk ongewijzigd voort te zetten met onder meer het verbod van art. 26 WWM en de weigeringsgronden van art. 7, lid 1, WWM die (net als in de Vuurwapenwet 1919 het geval was) zien op het vereiste van een redelijk belang en de vrees voor misbruik van het wapen.