De Rechtbank
3. De Rechtbank heeft overwogen:
Beoordeling van het geschil
12. Ingevolge artikel 36, eerste lid van de IW 1990 is hoofdelijk aansprakelijk voor de omzetbelasting verschuldigd door een rechtspersoonlijkheid bezittend lichaam in de zin van de Algemene wet inzake rijksbelastingen dat volledig rechtsbevoegd is, voor zover het aan de heffing van vennootschapsbelasting is onderworpen: ieder van de bestuurders overeenkomstig het bepaalde in de volgende leden.
Ingevolge het tweede lid van artikel 36 van de IW 1990 is het lichaam als bedoeld in het eerste lid verplicht om onverwijld nadat gebleken is dat het niet tot betaling van omzetbelasting, in staat is, daarvan mededeling te doen aan de ontvanger en, indien de ontvanger dit verlangt, nadere inlichtingen te verstrekken en stukken over te leggen. Elke bestuurder is voorts bevoegd om namens het lichaam aan deze verplichting te voldoen. Ingevolge het derde lid van artikel 36 van de IW 1990 is, indien het lichaam op juiste wijze aan zijn in het tweede lid bedoelde verplichting heeft voldaan, een bestuurder aansprakelijk indien aannemelijk is, dat het niet betalen van de belastingschuld het gevolg is van aan hem te wijten kennelijk onbehoorlijk bestuur in de periode van drie jaren, voorafgaande aan het tijdstip van de mededeling.
Ingevolge het vierde lid van artikel 36 van de IW 1990 is, indien het lichaam niet of niet op juiste wijze aan zijn in het tweede lid bedoelde verplichting heeft voldaan, een bestuurder op de voet van het bepaalde in het derde lid aansprakelijk, met dien verstande dat wordt vermoed dat de niet betaling aan hem is te wijten en dat de periode van drie jaren wordt geacht in te gaan op het tijdstip waarop het lichaam in gebreke is. Tot de weerlegging van het vermoeden wordt slechts toegelaten de bestuurder die aannemelijk maakt dat het niet aan hem is te wijten dat het lichaam niet aan zijn in het tweede lid bedoelde verplichting heeft voldaan.
13. Bij het beoordelen van het geschil overweegt de rechtbank het volgende. Uit het controlerapport volgt dat de naheffingsaanslagen berusten op de bevindingen in het rapport waarbij de verschuldigde maar niet betaalde omzetbelasting is uitgesplitst naar de volgende onderdelen:
- geconstateerde aansluitingsverschillen (€ 61.979);
- omzetcorrectie 2013 (€ 31.116);
- niet aangegeven omzet (€ 5.534);
- correcties voorbelasting (€ 19.962);
- voorbelasting (€ 9.147).
14. In het rapport is onder punt 3.2.1 de volgende opstelling vermeld:
“Na verwerking nieuwe audit file 2012
Jaar
Te weinig Versch. BTW Aangegeven
Te veel
voorbelasting aangegeven
Totaal verschil
Niet uitbetaalde teruggaaf
verzoeken
Per saldo na te heffen
2010
22.561
-16.28
6.281
6.281
2011
23.923
-366
23.557
944
22.613
2012
29.11
4.939
34.049
964
33.085
63.887
1.908
61.979”
[De Ontvanger] heeft daarover desgevraagd ter zitting verklaard zich op het standpunt te stellen dat de naheffingsaanslagen, voor zover die betrekking hebben op de aansluitingsverschillen, terecht zijn opgelegd omdat op facturen van de coöp omzetbelasting is vermeld en deze belasting op grond van artikel 37 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB) verschuldigd is. De rechtbank volgt dit standpunt van [de Ontvanger] niet en overweegt daartoe het volgende. Bij de beantwoording van de vraag of de coöp de belasting verschuldigd is geworden is van belang om te onderscheiden of de coöp voor zichzelf of als een agent optrad. Een agent is zelf geen partij bij de transacties tussen de leden en derden, maar verzorgt slechts de facturering namens de leden. Ook kan het zijn dat de coöp op eigen naam, maar wel voor rekening van de leden opereerde, waardoor de coöp bij wijze van fictie (artikel 4, lid 4, van de Wet OB) geacht moet worden de prestaties te hebben ingekocht en doorverkocht. Weliswaar wordt op de door de coöp opgestelde facturen op enigerlei wijze melding gemaakt van omzetbelasting, maar gelet op de onder 2 geciteerde bedrijfsinformatie van de coöp en de onder 3 vermelde citaten uit de toelichting, is daarmee in het onderhavige geval nog geen sprake van een situatie waarin toepassing van artikel 37 van de Wet OB aan de orde is. De vermelding op de facturen is namelijk gedaan ten behoeve van de leden van de coöp en heeft daarmee betrekking op de rechtspositie tussen de leden van de coöp en hun klanten. Dit betekent dat de coöp als agent moet worden aangemerkt. De naheffingsaanslag is in zoverre ten onrechte opgelegd.
15. Ter zake van deze correctie staat in het rapport het volgende vermeld:
“3.8 Belaste omzet en voorbelasting 2013
Ondanks meerdere verzoeken om de bankrekeningen en de administratie over de verstreken tijdvakken 2013 ter inzage te verstrekken is niet gereageerd.
De overzichten van de (...) bankrekening van [de coöp] (...), is door ons opgevraagd bij de bank. De overzichten zijn door ons ontvangen op 10 februari 2014.
Uit deze overzichten blijkt dat [de coöp] geld ontvangt van de opdrachtgevers van de leden van [de coöp]. (...)
De leden ontvangen van [de coöp] een lager bedrag dan de ontvangen betaling van de opdrachtgever. Op betalingen aan het lid worden de omzetbelasting en de factuurvergoeding in mindering gebracht. De factuurvergoeding wordt overgemaakt op de bankrekening van V.O.F. [B] .
(...)
Over het jaar 2013 is totaal als verschuldigde omzetbelasting aangegeven: € 13.153
Verschuldigd volgens bovenstaande opstelling
€ 44.269
Te weinig aangegeven verschuldigde omzetbelasting € 31.116
3.8.1 Correctie: meer verschuldigde omzetbelasting 2013 € 31.116”
16. Uit het onder 15 vermelde citaat maakt de rechtbank op dat de coöp bedragen heeft ontvangen van klanten van de leden en dat [de Ontvanger] aan de coöp het verwijt maakt uit die bedragen geen omzetbelasting te hebben voldaan. Dienaangaande overweegt de rechtbank het volgende. Gelet op het onder 14 vermelde oordeel dat de coöp als agent moet worden aangemerkt had de omzetbelasting door de leden voldaan moeten worden, maar niet door de coöp. De naheffingsaanslag is ook in zoverre ten onrechte aan de coöp opgelegd.
17. Met betrekking tot deze correctie staat in het rapport het volgende vermeld:
“3.6 Niet aangegeven omzet
De aangegeven omzet hoog tarief is niet volledig. De bedragen welke [de coöp] in rekening brengt aan haar leden en inhoudt op de uitbetaling aan haar leden is een vergoeding voor verleende diensten aan haar leden. Deze vergoedingen zijn ten onrechte niet in de omzetbelastingheffing betrokken.
[De coöp] factureert voor haar leden aan de afnemers. Deze facturen zijn geboekt via het debiteurenboek naar de grootboekrekening omzet en verschuldigde omzetbelasting. In deze boekingen zijn de gefactureerde bedragen van de verrichtte prestaties van de verschillende leden begrepen.
Na ontvangst van de betaling van de debiteur wordt door [de coöp] een afrekening gemaakt voor het desbetreffende lid. Op deze afrekening wordt het bruto bedrag van de factuur verminderd met de aan de debiteur in rekening gebrachte omzetbelasting minus de factuurkosten. Het saldo wordt geheel of gedeeltelijk uitbetaald of geheel of gedeeltelijk geboekt in reserveringsaccount.
(. . .)
Telling 2010 t/m 2013 € 5.534”
18. Uit het onder 17 vermelde citaat maakt de rechtbank op dat de correctie betrekking heeft op bedragen die de coöp aan de leden voor de dienstverlening in rekening heeft gebracht door inhouding op de van derden ontvangen bedragen. Aangezien het hier gaat om vergoedingen voor de dienstverlening van de coöp en niet door of namens haar leden, was de coöp over die vergoedingen omzetbelasting verschuldigd. Omdat de coöp aangifte en betaling van die omzetbelasting achterwege heeft gelaten, is de naheffingsaanslag in zoverre terecht aan de coöp opgelegd. [Belanghebbende] heeft nog gesteld dat niet duidelijk is waarop [de Ontvanger] zijn correctie baseert. De rechtbank volgt [belanghebbende] hierin niet omdat met de bevindingen van het controlerapport en hetgeen daarover door [de Ontvanger] nog is toegelicht, de correctie voldoende is onderbouwd en ook duidelijk is waar deze op is gebaseerd.
Correcties voorbelasting (in totaal € 29.109)
19. Met betrekking tot deze correcties staat in het rapport het volgende vermeld:
“3.7 Voorbelasting
3.7.1 Wettelijke grondslag Recht op aftrek van voorbelasting
Het recht op aftrek van voorbelasting is gebaseerd op artikel 15 lid 1 van de wet op de omzetbelasting.
Dit artikel luidt:
1. De in artikel 2 bedoelde belasting welke de ondernemer in aftrek brengt, is:
a. de belasting welke in het tijdvak van aangifte door andere ondernemers ter zake van door hen aan de ondernemer verrichte leveringen en verleende diensten in rekening is gebracht op een op de voorgeschreven wijze opgemaakte factuur.
3.7.2.6 Totaal correctie ontbrekende facturen
- bij veel dagafschriften ontbreken facturen geheel;
- er is voorbelasting geboekt uit kassabonnen en facturen waar geen omzetbelasting op staat;
- er is voorbelasting geboekt op facturen welke niet zijn gericht aan [de coöp].
Jaar
Omschrijving
Bedrag
2010
ontbrekende facturen/geen facturen op naam
7
2011
ontbrekende facturen/geen facturen op naam
5.948
2012
ontbrekende facturen/geen facturen op naam
7.014
Totaal
19.962
3.7.2.7 Correctie: minder voorbelasting op ontbrekende facturen etc. € 19.962
(. . .)
3.8.2 Voorbelasting 2013
Op de aangiften 2013 is voorbelasting in aftrek gebracht tot de volgende bedragen:
Jaar 2013
Bedrag
1e kw
2.944
2e kw
3.307
3e kw
475
4e kw
2.421
Totaal
9.147
Nu de administratie niet ter inzage is verstrekt stelt de Belastingdienst zich op het standpunt dat de voorbelasting niet is aangetoond en gelet op punt 3.7.1. wordt deze in aftrek gebrachte voorbelasting nageheven.
3.8.2.1 Eindbespreking 12 februari 2014
De [medebestuurder] heeft bij de eindbespreking weer niet de administratie over de verstreken tijdvakken 2013 ter inzage verstrekt. De aangegeven voorbelasting wordt door ons niet geaccepteerd.
(...)”
20. Blijkens de onder 19 vermelde citaten heeft de coöp bedragen als voorbelasting in aftrek gebracht waarvoor zij geen enkel bewijs kan leveren. In beroep is evenmin bewijs geleverd hieromtrent; maar is – ook meer algemeen - gesteld dat men niet begrijpt waarop de belastingdienst de correctie heeft gebaseerd. Deze grief wordt niet gedeeld door de rechtbank omdat met de bevindingen van het controlerapport en hetgeen daarover door [de Ontvanger] nog is aangevoerd, de correctie voldoende is onderbouwd en ook duidelijk is waar deze op is gebaseerd. De naheffingsaanslag is in zoverre terecht opgelegd.
21. Gelet op het vorenstaande wordt het beroep gegrond verklaard en wordt de aansprakelijkstelling verlaagd tot € 34.315.
22. De rechtbank vindt aanleiding [de Ontvanger] te veroordelen in de door [belanghebbende] gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501 en een wegingsfactor 1). Een kostenvergoeding voor de bezwaarfase wordt niet toegekend nu niet is gebleken dat daarom bij bezwaar is verzocht.