ECLI:NL:GHDHA:2018:3947

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
8 mei 2018
Publicatiedatum
14 juni 2019
Zaaknummer
22-000702-17
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Rotterdam inzake openlijke geweldpleging en diefstal met geweld door een minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 8 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam van 2 februari 2017. De verdachte, geboren in 1999, is beschuldigd van openlijke geweldpleging en diefstal met geweld. De feiten vonden plaats in Rotterdam, waarbij de verdachte samen met anderen slachtoffers heeft beroofd door hen te bedreigen met een mes en fysiek geweld te gebruiken. De verdachte heeft zijn slachtoffers op slinkse wijze in de val gelokt door hen te laten geloven dat zij een afspraak met een meisje hadden. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging, waarbij hij onder andere met een knuppel en een kastdeur heeft geslagen. Daarnaast heeft hij zich tweemaal schuldig gemaakt aan diefstal met geweld. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak van een eerdere aanklacht. De verdachte is veroordeeld tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen, waarbij het hof rekening heeft gehouden met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn psychische problemen en eerdere veroordelingen. De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte aansprakelijk is gesteld voor de schade die door zijn daden is veroorzaakt.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000702-17
Parketnummers: 10-701171-16, 10-690325-15 (gev.) en
10-691000-15 (TUL)
Datum uitspraak: 8 mei 2018
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 2 februari 2017 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1999,
[BRP-adres],
thans gedetineerd in Rijksinrichting.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 11 januari 2018 en 24 april 2018.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1 ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 2 primair, impliciet subsidiair, 3, 4 en 5 primair ten laste gelegde veroordeeld tot de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen. Voorts is een beslissing genomen op de vordering van de benadeelde partij, de vordering tot tenuitvoerlegging van de onder parketnummer 10-691000-15 voorwaardelijk aan de verdachte opgelegde straf en ten aanzien van het beslag, een en ander zoals omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
De verdachte is in eerste aanleg vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 1 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is namens de verdachte onbeperkt ingesteld en dus mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – voor zover thans nog aan de orde - ten laste gelegd dat:
2 primair:
hij op of omstreeks 31 december 2015 te Rotterdam (een) goed(eren), te weten
- OV-kaart op naam [BENADEELDE PARTIJ 1] [kaartnummer: [x] en/of
- Arabisch paspoort op naam van [benadeelde partij 2] en/of
- ABN-AMRO spaarpas op naam van [benadeelde partij 3] [bankrek.nr. [x]] en/of
- ABN-AMRO bankpas op naam van [BENADEELDE PARTIJ 4] [bankrek.nr. [x]] en/of
- Verblijfsdocument op naam van [benadeelde partij 5] [nr. [x]]
- Ov-kaart op naam van [benadeelde partij 6] [kaartnummer: [x]]
- ID-kaart op naam van [benadeelde partij 7] [idk. [x]]
heeft verworven en/of heeft voorhanden gehad, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dat goed/die goederen wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf, namelijk door diefstal, althans door enig (ander) misdrijf, verkregen goed(eren) betrof;
2 subsidiair:
hij op of omstreeks 31 december 2015 te Rotterdam opzettelijk
- een OV-kaart op naam [BENADEELDE PARTIJ 1] [kaartnummer: [x]] en/of
- een Arabisch paspoort op naam van [benadeelde partij 2] en/of
- een ABN-AMRO spaarpas op naam van [benadeelde partij 3] [bankrek.nr. [x]] en/of
- een ABN-AMRO bankpas op naam van [BENADEELDE PARTIJ 4] [bankrek.nr. [x]] en/of
- een Verblijfsdocument op naam van [benadeelde partij 5] [nr. [x]] en/of
- een Ov-kaart op naam van [benadeelde partij 6] [kaartnummer: [x]] en/of
- een ID-kaart op naam van [benadeelde partij 7] [idk. [x]],
geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 3] en/of [benadeelde partij 4] en/of [benadeelde partij 5] en/of [benadeelde partij 6] en/of [benadeelde partij 7, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welke goederen verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten door vinding, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
3:
(zaak: Korte stop)
hij op of omstreeks 17 mei 2016 te Rotterdam, op of aan de openbare weg, Spoorweghaven,
openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde partij 8], welk geweld bestond uit het
- achtervolgen van die [benadeelde partij 8] en/of
- ( vervolgens) zich opdringen aan en/of insluiten van die [benadeelde partij 8] en/of
- ( dreigend) tonen en/of voorhouden van een mes aan die [benadeelde partij 8] en/of
- ( met kracht) slaan/stompen op/tegen het hoofd/gezicht en/of het lichaam van die [benadeelde partij 8] en/of
- ( met kracht) slaan met een kastdeur op/tegen het hoofd/gezicht van die [benadeelde partij 8] en/of en/of
- ( met kracht) slaan met een of meer knuppels op/tegen een arm, althans het lichaam van die [benadeelde partij 8];
4:
(zaak: Werper)
hij op of omstreeks 20 mei 2016 te Rotterdam op of nabij de openbare weg, de Stoomtramweg, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een paspoort en/of een Apple I-phone 4 en/of een ring en/of een legitimatiebwijs en/of geld en/of pasjes en/of een goudkleurige ketting en/of parfum, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 9], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [benadeelde partij 9], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het
- beetpakken van die [benadeelde partij 9] en/of
- meenemen naar een steegje en/of
- een mes tonen en/of houden tegen een been van die [benadeelde partij 9] en/of
- die [benadeelde partij 9] toevoegen: "Moet ik hem doodmaken?", althans woorden van een dergeljke dreigende aard of strekking;
5 primair:
(zaak: Lodewijk Pincoff)
hij op of omstreeks 04 juni 2016 te Rotterdam op of aan de openbare weg, het Lodewijk Pincoffsplein, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een jas en/of mobiele telefoon (merk Apple, type Iphone) en/of geld (400 euro) en/of autosleutels en/of een of meer passen, in elk geval enig(e) goed(eren) en/of een geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 10], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [benadeelde partij 10], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het
- zich opdringen aan die [benadeelde partij 10] en/of
- ( met kracht) beetpakken/vastpakken van die [benadeelde partij 10] en/of
- duwen/drukken van een mes tegen/op de keel/hals van die [benadeelde partij 10] en/of
- ( daarbij) die [benadeelde partij 10] dwingen/gebieden om mee te lopen en/of
- duwen/drukken van die [benadeelde partij 10] tegen een muur en/of
- aftasten/doorzoeken van een of meer zakken van die [benadeelde partij 10] en/of
- uittrekken van de jas van die [benadeelde partij 10] en/of
- ( daarbij) aan die [benadeelde partij 10] (dreigend) mededelen -zakelijk weergegeven- dat hij mee moest lopen en/of dat er niet zou gebeuren als hij zou meewerken, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
5 subsidiair:
[medeverdachte 1]] en/of [medeverdachte 2]] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 6] op of omstreeks 04 juni 2016 te Rotterdam op of aan de openbare weg, het Lodewijk Pincoffsplein, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft/hebben weggenomen een jas en/of mobiele telefoon (merk Apple, type Iphone) en/of geld (400 euro) en/of autosleutels en/of een of meer passen, in elk geval enig(e) goed(eren) en/of een geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 10], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of die mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [benadeelde partij 10], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het
- zich opdringen aan die [benadeelde partij 10] en/of
- ( met kracht) beetpakken/vastpakken van die [benadeelde partij 10] en/of
- duwen/drukken van een mes tegen/op de keel/hals van die [benadeelde partij 10] en/of
- ( daarbij) die [benadeelde partij 10] dwingen/gebieden om mee te lopen en/of
- duwen/drukken van die [benadeelde partij 10] tegen een muur en/of
- aftasten/doorzoeken van een of meer zakken van die [benadeelde partij 10] en/of
- uittrekken van de jas van die [benadeelde partij 10] en/of
- ( daarbij) aan die [benadeelde partij 10] (dreigend) mededelen
-zakelijk weergegeven- dat hij mee moest lopen en/of dat er niet zou gebeuren als hij zou meewerken, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking,
terwijl verdachte in of omstreeks de periode 13 mei 2016 tot en met 04 juni 2016 te Rotterdam opzettelijk [medeverdachte 1] heeft uitgelokt tot het deelnemen aan dat feit door giften en/of misbruik van gezag en/of geweld en/of bedreiging en/of door het verschaffen van gelegenheid of middelen of inlichtingen, immers heeft verdachte die [medeverdachte 1] -zakelijk weergegeven-
- gevraagd om te kijken wie van haar mensen geld heeft of goud, zodat hij ze kan nakke en ze samen leuke dingen kunnen doen en/of
- gevraagd om die mensen zoet te maken en dingen te vragen zodat ze denken dat ze van geld houdt en/of
- geïnstrueerd: "Zeg: we gaan dit hotel doen of Parijs" en/of "gooi de gekste leugens en/of "verwijder nooit berichten want dan weet je misschien niet meer wat je tegen iemand hebt gezegd" en/of "ik heb mijn mannen ingelicht" en/of
- beloofd: "misschien kunnen we over twee weken een weekendje weg".
Verzoek om aanhouding van de zaak
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman bij pleidooi het hof verzocht de behandeling van de zaak aan te houden, zodat de verdachte in de gelegenheid kan worden gesteld mee te werken aan een psychiatrisch en psychologisch onderzoek Pro Justitia.
Het hof overweegt ten aanzien van dit aanhoudingsverzoek als volgt.
In het dossier bevindt zich reeds een aantal rapporten en andere stukken over de persoon van de verdachte. Wanneer thans opnieuw door het hof opdracht zou worden gegeven een rapportage op te maken, zal dit – zo verwacht het hof – geen beeld van de verdachte geven dat sterk verschilt van het beeld zoals dat nu uit de beschikbare rapporten en stukken naar voren komt. Het hof had de zaak op verzoek van de verdediging eerder reeds aangehouden voor het opmaken van nadere rapportages. Dit heeft ‘slechts’ geresulteerd in een tweetal weigerrapportages. Het is – gelet op de toestand waarin de verdachte zich bevindt en zijn ambivalente houding ten opzichte van medicatie - ongewis of een herhaalde poging wel succesvol zal zijn. Daarenboven acht het hof het voor de verdachte van groter belang dat er voor hem duidelijkheid komt zodat het alsmaar voortduren van de onzekerheid over de afloop niet in negatieve zin drukt op zijn ontwikkeling en behandeling. Het opnieuw uitstellen van de inhoudelijke behandeling van deze zaak, acht het hof dan ook niet in het belang van de verdachte.
Het aanhoudingsverzoek wordt afgewezen.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd behalve ten aanzien van de in dat vonnis genomen beslissing ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat die vordering wordt afgewezen, gelet op de vordering tot oplegging van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2 primair en impliciet subsidiair en subsidiair is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3, 4 en 5 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
3:
(zaak: Korte stop)
hij op
of omstreeks17 mei 2016 te Rotterdam, op
of aande openbare weg, Spoorweghaven,
openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde partij 8], welk geweld bestond uit het
- achtervolgen van die [benadeelde partij 8] en
/of
- ( vervolgens) zich opdringen aan en/of insluiten van die [benadeelde partij 8] en
/of
- (dreigend) tonen en/of voorhouden van een mes aan die [benadeelde partij 8] en/of
- ( met kracht) slaan/stompen op/tegen
het hoofd/gezicht en/ofhet lichaam van die [benadeelde partij 8] en
/of
- ( met kracht) slaan met een kastdeur op/tegen het hoofd/gezicht van die [benadeelde partij 8] en
/of en/of
- ( met kracht) slaan met een
of meerknuppel
sop/tegen
een arm, althanshet lichaam van die [benadeelde partij 8];
4:
(zaak: Werper)
hij op
of omstreeks20 mei 2016 te Rotterdam op
of nabijde openbare weg, de Stoomtramweg, tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke
toeëigeningtoe-eigeningheeft weggenomen een paspoort en
/ofeen Apple
IphoneiPhone4 en
/ofeen ring en
/ofeen legitimatieb
ewijs en
/ofgeld en
/ofpasjes en
/ofeen goudkleurige ketting en
/ofparfum,
geheel of ten deletoebehorende aan [benadeelde partij 9],
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),welke diefstal werd voorafgegaan en
/ofvergezeld
en/of gevolgdvan geweld en
/ofbedreiging met geweld tegen die [benadeelde partij 9], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en
/ofgemakkelijk te maken
en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en
/ofwelke bedreiging met geweld bestond(en) uit het
- beetpakken van die [benadeelde partij 9] en
/of
- meenemen naar een steegje en
/of
- een mes
tonen en/ofhouden tegen een been van die [benadeelde partij 9] en
/of
- die [benadeelde partij 9] toevoegen: "Moet ik hem doodmaken?"
, althans woorden van een dergeljke dreigende aard of strekking;
5 primair:
(zaak: Lodewijk Pincoff)
hij op
of omstreeks04 juni 2016 te Rotterdam op of aan de openbare weg, het Lodewijk Pincoffsplein, tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen,
althans alleen,met het oogmerk van wederrechtelijke
toeëigeningtoe-eigeningheeft weggenomen een jas en
/ofmobiele telefoon (merk Apple, type
IphoneiPhone) en
/ofgeld (400 euro) en
/ofautosleutels en
/of een of meerpassen,
in elk geval enig(e) goed(eren) en/of een geldbedrag, geheel of ten deletoebehorende aan [benadeelde partij 10],
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),welke diefstal werd voorafgegaan en
/ofvergezeld
en/of gevolgdvan geweld en
/ofbedreiging met geweld tegen die [benadeelde partij 10], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en
/ofgemakkelijk te maken
en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en
/ofwelke bedreiging met geweld bestond(en) uit het
- zich opdringen aan die [benadeelde partij 10] en
/of
- ( met kracht) beetpakken/vastpakken van die [benadeelde partij 10] en
/of
- duwen/drukken van een mes tegen/op de keel/hals van die [benadeelde partij 10] en
/of
- ( daarbij) die [benadeelde partij 10] dwingen/gebieden om mee te lopen en
/of
- duwen/drukken van die [benadeelde partij 10] tegen een muur en
/of
- aftasten/doorzoeken van een of meer zakken van die [benadeelde partij 10] en
/of
- uittrekken van de jas van die [benadeelde partij 10] en
/of
- ( daarbij) aan die [benadeelde partij 10] (dreigend) mededelen -zakelijk weergegeven- dat hij mee moest lopen en/of dat er niet
szou gebeuren als hij zou meewerken, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Onderzoek aan de telefoon van de verdachte
Standpunt van de verdediging
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman zich ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde op het standpunt gesteld dat – zakelijk weergegeven – het onderzoek dat de politie heeft verricht aan de smartphone van de verdachte onrechtmatig heeft plaatsgevonden. Immers, de smartphone van de verdachte is in beslag genomen bij zijn aanhouding voor het onder 5 ten laste gelegde feit. Op enig moment heeft de rechter ten aanzien van dit feit beslist dat er geen ernstige bezwaren (meer) waren om de voorlopige hechtenis van de verdachte nog langer te bevelen. Vervolgens gebeurt er niets. Pas drie maanden later heeft de politie het betreffende onderzoek aan de smartphone alsnog verricht. Nu de rechter reeds had geoordeeld dat er geen sprake was van ernstige bezwaren, is het onderzoek aan de smartphone onrechtmatig geweest en dient het resultaat van dat onderzoek van het bewijs te worden uitgesloten. Daar is recente jurisprudentie over. Na bewijsuitsluiting dient de verdachte bij gebrek aan wettig en overtuigend bewijs te worden vrijgesproken van dit feit.
Standpunt van de advocaat-generaal
In reactie op het standpunt van de raadsman heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat de raadsman doelt op het zogeheten smartphone-arrest. Deze feiten dateren van voor die uitspraak. Voorts is er geen sprake van onrechtmatig onderzoek aan de smartphone. Het onderzoek heeft immers plaatsgevonden in opdracht van de officier van justitie en bij dat onderzoek is – gelet op de omstandigheden van het geval – geen onrechtmatige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte. Subsidiair heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat – indien het hof van oordeel is dat sprake is van een vormverzuim – het vormverzuim niet hoeft te leiden tot bewijsuitsluiting van het met dat vormverzuim verkregen bewijs.
Oordeel van het hof
Aangezien de raadsman tevens gewezen heeft op het smartphone-arrest en de advocaat-generaal het verweer ook zo heeft begrepen, vat het hof het verweer van de raadsman aldus op, dat hij de wettelijke grondslag van dat onderzoek aan de smartphone in zijn algemeenheid betwist en de onrechtmatigheid van dat onderzoek bepleit.
De Hoge Raad heeft in het arrest van 4 april 2017 (ECLI:NL:HR:2017:584) het toetsingskader uiteengezet voor het doen van onderzoek aan een smartphone door de politie. In dit arrest wordt overwogen dat “
voor de waarheidsvinding onderzoek mag worden gedaan aan inbeslaggenomen voorwerpen teneinde gegevens voor het strafrechtelijk onderzoek ter beschikking te krijgen. In computers opgeslagen of beschikbare gegevens zijn daarvan niet uitgezonderd. Dat geldt ook voor in andere inbeslaggenomen elektronische gegevensdragers en geautomatiseerde werken, waaronder smartphones, opgeslagen of beschikbare gegevens. De wettelijke basis voor dat onderzoek door opsporingsambtenaren is gelegen in het samenstel van de bepalingen waarop de bevoegdheid tot inbeslagneming is gebaseerd. Voor het doen van onderzoek door een opsporingsambtenaar aan inbeslaggenomen elektronische gegevensdragers en geautomatiseerde werken teneinde de beschikking te krijgen over daarin opgeslagen of beschikbare gegevens vereist de wet geen voorafgaande rechterlijke toetsing of tussenkomst van de officier van justitie. Indien de met het onderzoek samenhangende inbreuk op de persoonlijke levenssfeer als beperkt kan worden beschouwd, biedt de algemene bevoegdheid van opsporingsambtenaren, neergelegd in art. 94, in verbinding met art. 95 en 96 Sv, daarvoor voldoende legitimatie. Dit zal het geval kunnen zijn indien het onderzoek slechts bestaat uit het raadplegen van een gering aantal bepaalde op de elektronische gegevensdrager of in het geautomatiseerde werk opgeslagen of beschikbare gegevens. Indien dat onderzoek zo verstrekkend is dat een min of meer compleet beeld is verkregen van bepaalde aspecten van het persoonlijk leven van de gebruiker van de gegevensdrager of het geautomatiseerde werk, kan dat onderzoek jegens hem onrechtmatig zijn. Daarvan zal in het bijzonder sprake kunnen zijn wanneer het gaat om onderzoek van alle in de elektronische gegevensdrager of het geautomatiseerde werk opgeslagen of beschikbare gegevens met gebruikmaking van technische hulpmiddelen.
Voor zover de raadsman bedoeld heeft om te betogen dat geen onderzoek meer aan de in beslag genomen smartphone mocht worden gedaan nadat de rechter met betrekking tot de voorlopige hechtenis van de verdachte (ten aanzien van een ander feit) had beslist dat er geen sprake was van ernstige bezwaren, vindt dat standpunt geen steun in het recht. De smartphone is door de politie strafvorderlijk in beslag genomen. Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de officier van justitie onweersproken gesteld dat hij in de zomer van 2016 de opdracht heeft gegeven om nader onderzoek te doen naar de gegevens in de smartphone van de verdachte. Het hof oordeelt dat de verdenking van een straatroof in het onder 5 ten laste gelegde feit, tezamen met de ter terechtzitting in eerste aanleg gegeven toelichting van de officier van justitie voldoende grond is voor toepassing van de algemene bevoegdheid van opsporingsambtenaren, neergelegd in artikel 94, in verbinding met artikelen 95 en 96 van het Wetboek van Strafvordering.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of de officier van justitie de opdracht tot onderzoek aan de smartphone kon geven, zonder dat sprake was van een voorafgaande rechterlijke toetsing. Slechts voor zover sprake is geweest van onderzoek aan de smartphone dat zo verstrekkend was dat een min of meer compleet beeld is verkregen van bepaalde aspecten van het persoonlijk leven van de verdachte, volgt uit genoemd arrest dat de rechter-commissaris deze bevoegdheidstoepassing had moeten toetsen, bij gebreke waarvan de uitoefening van de bevoegdheid onrechtmatig kan zijn.
Over de reikwijdte van het onderzoek aan de smartphone is het volgende bekend.
Verbalisant Van Kan heeft de data van de smartphone veiliggesteld. Zijn proces-verbaal vermeldt: “
Met gebruikmaking van de daartoe bestemde soft- en hardware werden door mij de in het toestel aanwezige gegevens uitgelezen. De inbeslaggenomen onderzochte GSM-telefoon is na het onderzoek weer aan de verzoeker [verbalisant], overgedragen. Gezien de grote hoeveelheid data zijn deze gegevens digitaal opgeslagen. De digitale opgeslagen data zijn aan de verzoeker, [verbalisant], overgedragen” (zie proces-verbaal onderzoek GSM, met nummer [x], pagina 60 e.v. in dossier Werper).
Vervolgens heeft verbalisant [verbalisant] onderzoek aan de smartphone gedaan, bestaande uit het raadplegen van de smartphone (contacten), van diverse afbeeldingen, video’s, sms-berichten, WhatsAppgesprekken en andere gegevens, een en ander zoals beschreven in het proces-verbaal van bevindingen, met nummer PL1700-2016181927-116, pagina 64 e.v. in dossier Werper en het proces-verbaal van bevindingen, met nummer PL1700-2016164915-25, pagina 111 in dossier Werper. Onderdeel van het onderzoek betreft onder meer het raadplegen van het WhatsAppverkeer tussen de verdachte en verdachte [medeverdachte 1] in de periode tussen 13 mei 2016 en 4 juni 2016. Deze communicatie betreft vermoedelijk meer dan 1000 pagina’s indien deze zou worden uitgeprint. Verbalisant [verbalisant] heeft daaruit een selectie gemaakt.
Het hof stelt vast dat het onderzoek aan de smartphone weliswaar aanzienlijk was maar dat daardoor slechts ten dele inzicht is verkregen in bepaalde aspecten van het persoonlijk leven van de verdachte. Voor het onderzoek zijn contacten, oproepgeschiedenis, berichten en foto’s die zich in de smartphone bevonden, geraadpleegd. Als het gaat om de ingrijpendheid van het onderzoek acht het hof in dit geval met name het berichtenverkeer van belang. De impact voor de persoonlijke levenssfeer is daarvan groter omdat een omvangrijk deel daarvan het WhatsAppverkeer tussen de verdachte en zijn (eveneens verdachte) vriendin betreft. Dat onderzoek was omvangrijk maar is blijkbaar beperkt gebleven tot de periode tussen 13 mei 2016 en 4 juni 2016; de periode die betrekking heeft op de verdenkingen. Gelet op de mate van ingrijpendheid van het onderzoek aan de smartphone acht het hof het van belang dat de opdracht voor het onderzoek in dit geval door een officier van justitie is gegeven, waarmee – bij gebreke van een wettelijk voorschrift dat hierin voorziet - is voldaan aan het uitgangspunt dat aan een zwaardere autoriteit beslissingsmacht toekomt naarmate de inbreuk op het (grond)recht groter is. Het hof is tevens van oordeel dat de officier van justitie in redelijkheid tot zijn beslissing heeft kunnen komen in welk oordeel het hof de ernst van de verdenkingen (12-jaarsfeit) heeft betrokken alsmede de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Een aan de bevoegdheidsuitoefening voorafgaande rechterlijke toets kon in dit geval onder de genoemde omstandigheden achterwege blijven nu geen sprake is van een dermate grote inbreuk op de persoonlijke levenssfeer als bedoeld in vermeld arrest van de Hoge Raad.
Het hof komt ten aanzien van het onderzoek aan de smartphone van de verdachte dan ook tot de conclusie dat geen sprake is van strijd met het in artikel 8 van het EVRM gewaarborgde recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer noch een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Het verweer wordt verworpen.
Bewijsoverweging
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde overweegt het hof als volgt.
Uit het onderzoek is gebleken dat aangever [benadeelde partij 9] op 20 mei 2016 omstreeks 15:50 uur door twee daders is beroofd van onder meer zijn ring, gouden ketting en paspoort (zie proces-verbaal van aangifte, met nummer PL1700-2016164915-1, pagina 1 e.v. in dossier Werper). De politie heeft geverbaliseerd dat de verdachte in het signalement past van één van de daders (zie proces-verbaal van bevindingen, met nummer PL1700-2016164915-4, pagina 10 e.v. in dossier Werper) en dat er bij de verdachte een zogeheten camouflagejas in beslag is genomen die overeenstemt met de jas die door één van de daders werd gedragen (zie proces-verbaal van bevindingen, met nummer PL1700-2016164915-16, pagina 12 e.v. in dossier Werper). Voorts blijkt uit het onderzoek aan de telefoon van de verdachte dat zich op die smartphone (pagina 66 en 97 van eerdergenoemd proces-verbaal) een foto bevindt die is genomen op 20 mei om 15:55:22 uur, waarop een gouden ketting en een ring in een hand lagen. Op de achtergrond van deze afbeelding is een voorwerp te zien gelijkend op een Nederlands paspoort. Deze foto is zeer kort na de eerste melding van de straatroof genomen; de melding vond plaats op 20 mei 2016 om 15:54 uur. Op 20 mei 2016 om 15:54:52 is vanaf de telefoon van de verdachte naar ene ‘[persoon]’ een bericht gestuurd met de tekst: ‘Er is een ketting gekante. Net net’ (zie proces-verbaal van bevindingen, met nummer PL1700-2016181927-116, pagina 64 e.v. in dossier Werper).
Gelet op voornoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, is naar het oordeel van het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte één van de twee daders is van de onder 4 ten laste gelegde beroving.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:

openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Het onder 4 en 5 primair bewezen verklaarde levert telkens op:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen maatregel
Het hof heeft de op te leggen maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Feiten
De verdachte heeft zich op de bewezenverklaarde wijze schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging, waarbij de aangever onder meer met een knuppel en een kastdeur is geslagen. Door aldus te handelen hebben de verdachte en zijn mededaders een ontoelaatbare inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, die als gevolg van het gebeurde pijn heeft ondervonden en letsel heeft opgelopen.
Daarnaast heeft de verdachte zich tweemaal samen met anderen schuldig gemaakt aan een diefstal met geweld. De verdachte lokte zijn (mannelijke) slachtoffers met hulp van zijn vriendin op slinkse wijze in de val, door hen te doen geloven dat zij een afspraak met een meisje hadden. Eenmaal op de afgesproken plaats werden de aangevers met geweld – onder meer met bedreiging met een mes – beroofd. In het eerste geval was de verdachte zelf aanwezig, in het tweede geval heeft de verdachte aan anderen opdracht gegeven tot uitvoering van de beroving.
De verdachte heeft zich kennelijk enkel laten leiden door financieel gewin, zonder er bij stil te staan dat slachtoffers van delicten als de onderhavige in de regel nog geruime tijd lijden onder de psychische gevolgen van hetgeen hen is aangedaan. De verdachte heeft er voorts blijk van gegeven geen enkel respect te hebben voor de persoonlijke eigendommen van aangevers. Daarnaast heeft hij de betrokkenen overlast, angst en financiële schade berokkend.
De drie bewezenverklaarde feiten brengen in de regel ook bij burgers die van die feiten kennisnemen gevoelens van angst en onveiligheid teweeg.
Justitiële documentatie
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 10 april 2018, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, waaronder veroordelingen in 2015 voor (ernstige) vermogensdelicten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Rapportages
Het hof heeft voor wat betreft de persoon van de verdachte onder meer acht geslagen op de inhoud van de tot het persoonsdossier van de verdachte behorende recente rapportages, zoals hieronder weergegeven:
  • het verslag over het verblijf van de verdachte in [jeugdinrichting] Marion, GZ-psycholoog, d.d. 19 april 2018;
  • het psychiatrisch onderzoek Pro Justitia, opgesteld en ondertekend door dr. R.F. Ferdinand, kinder- en jeugdpsychiater, d.d. 18 maart 2018;
  • het psychologisch onderzoek Pro Justitia, opgesteld en ondertekend door R.M.C. Hoogstraten, GZ-psycholoog, d.d. 12 maart 2018;
  • de aanvullende briefrapportage van de Raad voor de Kinderbescherming, opgesteld en ondertekend door M.M. van Tricht, raadsonderzoeker, en I.M.E. van Engelenburg, teamleider, d.d. 10 november 2017;
  • het Klinisch multidisciplinair onderzoek Pro Justitia, opgesteld en ondertekend door M. Hulshof, GZ-psycholoog, M.M. Cammeraat, aios kinder- en jeugdpsychiater, onder supervisie van N.J.M. Beuk, kinder- en jeugdpsychiater en psychiater volwassenen, d.d. 19 december 2016.
In deze stukken komt onder meer – zakelijk weergegeven - het navolgende naar voren.
Verslag [jeugdinrichting] d.d. 19 april 2018
In juni 2016 werd de verdachte geplaatst in [jeugdinrichting]. In november van dat jaar vond een observatie van de verdachte plaats waarbij een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens werd vastgesteld, te weten zwakbegaafdheid en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale trekken, en een ziekelijke stoornis in de zin van een ernstige gedragsstoornis en misbruik van cannabis. Daarnaast is er sprake van een ouder-kindrelatieprobleem.
Wegens geweldincidenten wordt de verdachte in september 2017 ter correctie geplaatst op Forensisch Centrum [forensisch centrum]. Ook hier doen zich geweldsincidenten, zonder – naar het lijkt – aanwijsbare reden. Tijdens zijn verblijf in [forensisch centrum] neemt het afhouden van contact door de verdachte toe. In oktober 2017 wordt de verdachte overgeplaatst naar Justitieel Centrum voor Somatische Zorg (hierna: JCvSZ), omdat hij weigert te eten en drinken. Hier weigert hij contact, is verbaal agressief bij toenadering, weigert lichamelijk onderzoek en is wisselend in het accepteren van eten en drinken. De verdachte heeft op 1 november 2017 binnen het JCvSZ middels ingrijpmedicatie antipsychotica toegediend gekregen.
Nadat de verdachte weer terug was in [jeugdinrichting], is hem op 8 november 2017 opnieuw gedwongen medicatie toegediend: (kortwerkende) antipsychoticum. Het is toen – kort gezegd – een tijd redelijk met hem gegaan, maar vanaf januari 2018 is het psychiatrisch beeld weer verslechterd. Gezien de ernst van het psychiatrisch psychotisch toestandsbeeld met katatone verschijnselen is op 26 februari 2018 wederom besloten tot het toedienen van ingrijpmedicatie. Het toestandsbeeld van de verdachte verbeterde korte tijd maar al snel verslechterde dit weer, werd bewegingsarmoede waargenomen, staren en was sprake van een heel matig eetpatroon. Doordat het psychiatrisch toestandsbeeld niet verder verbeterde en juist fors verslechterde, is een procedure voor dwangbehandeling gestart. De dwangbehandeling zelf is gestart op 26 maart 2018. Sindsdien maakt de verdachte stapjes vooruit in zijn functioneren, maar het herstel is nog pril en kwetsbaar.
Psychiatrisch onderzoek Pro Justitia d.d. 18 maart 2018
De verdachte heeft niet mee willen werken aan dit onderzoek; hij heeft geweigerd in gesprek te gaan met rapporteur. De rapporteur vermeldt dat uit beschikbare informatie de indruk ontstaat dat het goed diagnosticeren van de problematiek van de verdachte en het goed in kaart brengen van zijn ontwikkeling complex is. De rapporteur vermeldt voorts dat - het dossier lezend – niet direct aanwijzingen naar voren komen die wijzen op mogelijke alternatieven voor een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel.
Psychologisch onderzoek Pro Justitia d.d. 12 maart 2018
Aan dit onderzoek heeft de verdachte evenmin willen meewerken, waarbij de rapporteur opmerkt dat de verdachte door het toestandsbeeld niet in staat lijkt te zijn om mee te werken aan enig onderzoek. Dit vermoeden is door de gedragsdeskundige van de FOBA-afdeling bevestigd.
Rapporteur vermeldt dat vanuit de beschikbare informatie een zeer zorgelijk beeld gerapporteerd wordt.
Aanvullende briefrapportage Raad voor de Kinderbescherming d.d. 10 november 2017
De verdachte heeft geweigerd om met de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: RvdK) in gesprek te gaan, hij vertelde dat hij het belang daar niet van in zag. De RvdK heeft informatie ingewonnen bij gedragsdeskundigen bij [jeugdinrichting] en Den Hey Acker.
Het hof stelt vast dat deze informatie in lijn is met de informatie die op een latere datum in voormeld verslag van [jeugdinrichting] d.d. 19 april 2018 is gegeven. De RvdK heeft geen argumenten om het eerder gegeven advies te herzien. Het hof leidt hier uit af dat het advies d.d. 12 januari 2017, waarin een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel wordt geadviseerd, wordt gehandhaafd.
Klinisch multidisciplinair onderzoek Pro Justitia d.d. 19 december 2016
De verdachte heeft aan dit onderzoek niet mee willen werken. Uit andere beschikbare informatie leiden rapporteurs af dat bij de verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis in de zin van een ernstige gedragsstoornis, die zich zonder nader ingrijpen lijkt te gaan consolideren in de persoonlijkheid, waardoor er sprake is van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale trekken. Tevens is er sprake van misbruik van cannabis en ouder-kindrelatieproblemen. Daarnaast is er sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, namelijk zwakbegaafdheid.
Al deze problematiek is reeds langdurig aanwezig en was ook aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde.
Er komt onder meer een gebrek aan ontzag voor de rechten van anderen naar voren. De verdachte heeft zeer geringe coping vaardigheden en geringe schoolprestaties, waarbij de schoolgang gestagneerd is. In het gezin wordt weinig toezicht en structuur geboden. Er wordt een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel geadviseerd. Een (ambulant) traject is in het verleden meerdere malen onvoldoende toereikend gebleken.
Advies Raad voor de Kinderbescherming ter terechtzitting in hoger beroep
Ter terechtzitting in hoger beroep op 24 april 2018 heeft L. van der Veen namens de RvdK de oplegging van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel geadviseerd. Zij heeft ter onderbouwing van dit advies medegedeeld dat de ernst van de problematiek en de zorgen die er zijn over het geestelijk welzijn van de verdachte maken dat de noodzaak tot behandeling van de verdachte onverminderd aanwezig is. De verdachte heeft weinig ziektebesef en gelet op de geschiedenis van behandelingen in andere kaders, is de RvdK van mening dat er thans geen alternatieven meer zijn en dat behandeling van de verdachte slechts in het kader van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel kan plaatsvinden.
Overwegingen van het hof
Het hof is van oordeel dat artikel 77s, tweede lid, op de voet van het vijfde lid van dat artikel buiten toepassing kan blijven omdat de verdachte heeft geweigerd medewerking te verlenen aan het onderzoek. Daaraan doet niet af dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft aangeboden om alsnog medewerking te verlenen aan de totstandkoming van rapportages om redenen als vermeld bij de afwijzing van het verzoek om aanhouding van de zaak.
Het hof neemt de conclusies van de gedragsdeskundigen die in hoger beroep onderzoek hebben gedaan naar de persoon van de verdachte over.
Niet alleen in de rapportages die zijn uitgebracht bij het onderzoek in hoger beroep, maar ook in de eerder uitgebrachte rapporten, is tot vergelijkbare conclusies gekomen en houdt het advies in dat aan de verdachte de onvoorwaardelijke PIJ-maatregel moet worden opgelegd.
Gelet op die conclusies komt het hof, met de advocaat-generaal, tot het oordeel dat het onvoorwaardelijk opleggen van de PIJ-maatregel noodzakelijk is, gelet op de gebleken problematiek bij de verdachte en de gebleken noodzaak de verdachte in een residentieel kader te behandelen. Een mogelijkheid om de verdachte in een ambulant kader te behandelen is tijdens eerdere hulpverleningstrajecten niet of onvoldoende gebleken.
Aan de in artikel 77s, eerste lid, onder a, b en c, van het Wetboek van Strafrecht cumulatief gestelde voorwaarden is voldaan, aangezien de bewezenverklaarde feiten misdrijven betreffen waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van goederen of personen het opleggen van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen eist en de maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte.
Het hof legt de PIJ-maatregel op ter zake van de bewezen verklaarde misdrijven, die zijn gericht tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, terwijl bij de verdachte ten tijde van die ten laste gelegde feiten een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond; de maatregel is ingevolge artikel 77t tweede en derde lid van het Wetboek van Strafrecht verlengbaar.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat op de bewezenverklaarde feiten niet anders kan worden gereageerd dan met een geheel onvoorwaardelijke maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij 10]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 10] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 5 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 4.323,95.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot het in eerste aanleg toegewezen bedrag van € 1.900,00.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte deels betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van € 400,00 materiële schade is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg is van het onder 5 primair bewezen verklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag hoofdelijk worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 4 juni 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof is voorts van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 5 primair bewezen verklaarde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor hoofdelijke toewijzing tot een bedrag van € 1.000,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 4 juni 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer[benadeelde partij 10]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 1.400,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 10].
Vordering tenuitvoerlegging
Bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam van 3 april 2015, gewezen onder parketnummer 10-691000-15, is de verdachte veroordeeld tot 30 dagen jeugddetentie, met bevel dat die jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep in afwijking van de in eerste aanleg ingediende vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet ten uitvoer gelegde straf gevorderd dat die vordering wordt afgewezen.
In hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers de in de onderhavige strafzaak bewezen verklaarde feiten begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken.
Naar het oordeel van het hof zijn er, gelet op de hieronder vermelde oplegging van een maatregel, evenwel geen termen aanwezig voor toewijzing van die vordering.
De vordering zal dan ook worden afgewezen.
Beslag
Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten het op de beslaglijst onder 1 vermelde goed (zijnde: 80 euro) dient te worden teruggegeven aan de verdachte.
Het hof zal de teruggave dan ook gelasten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77h, 77s, 141 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 primair en impliciet subsidiair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 3, 4 en 5 primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 3, 4 en 5 primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Gelast de plaatsing van de verdachte in een inrichting voor jeugdigen.

Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
het op de beslaglijst onder 1 vermelde goed (zijnde: 80 euro).

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 10]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 10] ter zake van het onder 5 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.400,00 (duizend vierhonderd euro) bestaande uit € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade en € 400,00 (vierhonderd euro) materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 10], ter zake van het onder 5 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.400,00 (duizend vierhonderd euro) bestaande uit € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade en € 400,00 (vierhonderd euro) materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
24 (vierentwintig) dagen jeugddetentie, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die jeugddetentie de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededaders aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 4 juni 2016.
Wijst afde vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Rotterdam van 22 augustus 2016, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam van 3 april 2015, gewezen onder parketnummer 10-691000-15, voorwaardelijk opgelegde 30 dagen jeugddetentie.
Dit arrest is gewezen door mr. C.P.E.M. Fonteijn-Van der Meulen, mr. J.A.C. Bartels en mr. R.J. de Bruijn, in bijzijn van de griffier mr. M.T. Sluis.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 8 mei 2018.