ECLI:NL:GHDHA:2018:3851

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
18 december 2018
Publicatiedatum
18 februari 2019
Zaaknummer
200.240.525/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding inzake afwikkeling eenvoudige gemeenschap en gemeenschappelijke woning

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door de man tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam. De man en de vrouw waren gehuwd op huwelijkse voorwaarden en zijn in 2015 gescheiden. Er bestond een eenvoudige gemeenschap met betrekking tot de echtelijke woning en een beperkte gemeenschap van inboedel. De vrouw bleef in de woning wonen op basis van een eerdere beslissing van de rechtbank. De voorzieningenrechter had in een eerder vonnis van 3 maart 2016 de woning aan de man toegedeeld, onder de voorwaarde dat de vrouw werd ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire leningen. De man stelde dat de woning zijn eigendom was, maar de vrouw betwistte dit. De man had beslag gelegd op een bedrag van € 98.339,50 dat hij bij de notaris had gestort.

In het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van de man afgewezen, waaronder de ontruiming van de woning door de vrouw. De man vorderde in hoger beroep vernietiging van het bestreden vonnis en toewijzing van zijn vorderingen. De vrouw concludeerde tot niet-ontvankelijkverklaring van de man in zijn hoger beroep. Het hof heeft vastgesteld dat het bestreden vonnis zijn betekenis heeft verloren door een later vonnis in kort geding van 25 september 2018, waarin ook over de woning en de inboedel was beslist. Hierdoor had de man geen belang meer bij zijn hoger beroep.

Het hof heeft de vorderingen van de man in hoger beroep afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten. De vrouw had geen grief gericht tegen de compensatie van proceskosten in eerste aanleg, waardoor haar vordering in dat opzicht werd afgewezen. Het hof heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de proceskosten aan de zijde van de vrouw begroot op € 3.540,-.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.240.525/01
Zaaknummer rechtbank : C/10/544224 / KG ZA 18-133

arrest van 18 december 2018 (bij vervroeging)

inzake

[de man]

wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. M. Sweerts te Rotterdam,
tegen

[de vrouw] ,

wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. J.J.S. Hennephof te 's-Gravenhage.

Het geding

Bij exploot van 14 mei 2018 is de man in hoger beroep gekomen van een door de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam, locatie Rotterdam tussen partijen gewezen vonnis van 18 april 2018, hierna: het bestreden vonnis.
Bij memorie van grieven met producties heeft de man vijf grieven aangevoerd.
Bij memorie van antwoord met producties heeft de vrouw de grieven bestreden.
De vrouw heeft bij H12 formulier van 27 september 2018, ingekomen op 28 september 2018 nog een productie overgelegd. Deze wordt geacht bij akte, genomen op 28 november 2018, te zijn ingediend.
Op 27 november 2018 heeft de advocaat van de vrouw een brief met bijgevoegd twee producties ingediend. Eveneens op 27 november 2018 is van de zijde van de man een brief van 27 november 2018 ingekomen, waarbij drie producties zijn overgelegd. Beide worden geacht bij akte, genomen ter zitting van 28 november 2018, te zijn overgelegd.
De man heeft pleidooi gevraagd.
Vervolgens hebben partijen op 28 november 2018 de zaak doen bepleiten, de man door mr. M. Sweerts, advocaat te Rotterdam, en de vrouw door mr. J.J.S. Hennephof, advocaat te
's-Gravenhage, beiden aan de hand van overgelegde pleitnotities.
Partijen gaan ermee akkoord dat het hof arrest zal wijzen op basis van het ter gelegenheid van het pleidooi door de man overgelegde procesdossier.

Beoordeling van het hoger beroep

1. Het gaat in deze zaak om het volgende. Partijen, die op huwelijkse voorwaarden gehuwd waren, zijn [in] 2015 van de echt gescheiden. Tussen hen bestond een eenvoudige gemeenschap, bestaande uit de echtelijke woning (hierna: de woning). Verder bestond tussen de echtgenoten een beperkte gemeenschap van inboedel. De vrouw is in de echtelijke woning blijven wonen, aanvankelijk op grond van een beslissing van de rechtbank waarbij zij gedurende zes maanden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand het voortgezet gebruik van de woning kreeg toegewezen. Bij beschikking van 3 maart 2016 heeft de rechtbank Rotterdam deze woning aan de man toegedeeld, onder de voorwaarde dat de vrouw wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid ter zake van de op de echtelijke woning rustende hypothecaire leningen, waarbij de vordering van de vrouw op de man uit hoofde van overbedeling is vastgesteld op een bedrag van € 98.339,50. De man stelt zich op het standpunt dat de woning reeds door de beschikking van 3 maart 2016 zijn eigendom is, de vrouw betwist dat. Verder beroept de man zich voor wat betreft de vordering van de vrouw ad € 98.339,50 op verrekening, wat de vrouw eveneens betwist. De man heeft beslag gelegd op dit bedrag ad € 98.339,50, dat hij bij de notaris heeft gestort. Op 25 september 2018 heeft de voorzieningenrechter andermaal een vonnis in kort geding tussen partijen gewezen. Dit vonnis heeft (eveneens) betrekking op de overdracht van de woning, de ontruiming daarvan en de inboedel. Tegen dit laatste vonnis is geen hoger beroep ingesteld.
2. In het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter de vorderingen in conventie van de man afgewezen. De man vorderde de ontruiming door de vrouw van de woning, onder achterlating door de vrouw van de in of buiten de woning aanwezige inboedel. In reconventie heeft de voorzieningenrechter bepaald dat de man zich binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis tot een notaris moet wenden voor het opmaken van een akte tot overdracht aan hem van het aandeel van de vrouw in de woning conform wat daarover in de genoemde beschikking van 3 maart 2016 is bepaald. Verder is bepaald dat, indien de overdracht niet uiterlijk 1 juli 2018 heeft plaatsgevonden omdat de man niet aan de daaraan verbonden voorwaarde heeft voldaan, de woning verkocht dient te worden. In conventie en in reconventie zijn de proceskosten tussen partijen gecompenseerd.
3. De man vordert in hoger beroep dat het bestreden vonnis zal worden vernietigd en dat zijn vorderingen in eerste aanleg alsnog worden toegewezen en de vorderingen van de vrouw in reconventie zullen worden afgewezen, met veroordeling van de vrouw in de proceskosten in beide instanties, te vermeerderen met wettelijke rente.
4. De vrouw concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van de man in zijn hoger beroep, subsidiair tot afwijzing van de grieven van de man en tot veroordeling van de man in de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep.
5. Allereerst zal het hof moeten beoordelen of de man nog belang heeft bij dit hoger beroep.
6. In het vonnis in kort geding van 25 september 2018, overgelegd door de vrouw bij akte van 28 november 2018, heeft de voorzieningenrechter het volgende beslist:
1) In conventie:
- Kandidaat notaris mr. [volgt naam kandidaat] moet, voor zover zij de waarneming heeft, de inschrijving van de akte constatering toedeling en vervulling van de opschortende voorwaarde zoals die is ingeschreven in de openbare registers van de Dienst voor het kadaster en de openbare registers, ongedaan maken;
- De man moet aan mr. [volgt naam kandidaat] voornoemd voor zover zij de waarneming heeft, alle medewerking verlenen die noodzakelijk is om de hiervoor vermelde inschrijving ongedaan te maken;
- Mr. [volgt naam kandidaat] is veroordeeld in de helft van de proceskosten in conventie;
- Het vonnis is tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard;
- De proceskosten tussen de vrouw en de man zijn gecompenseerd;
- Het meer of anders gevorderde afgewezen.
2) In reconventie:
- De man is veroordeeld binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis een bedrag van € 98.339,50 te storten op de derdengeldrekening van notaris mr. [volgt naam notaris] ;
- Bepaald is dat mr. [volgt naam kandidaat] voornoemd binnen veertien dagen nadat de man aan de hiervoor vermelde veroordeling heeft voldaan de vrouw hiervan op de hoogte stelt;
- De vrouw is veroordeeld om, binnen veertien dagen nadat mr. [volgt naam kandidaat] aan haar heeft bericht dat de man heeft voldaan aan de veroordeling tot storting van het bedrag van € 98.339,50 op de derdengeldrekening van notaris [volgt naam notaris] , haar medewerking te verlenen aan het opmaken van een akte tot overdracht van de woning aan de [adres] aan de man;
- Bepaald is dat, indien de vrouw niet aan de hiervoor vermelde veroordeling heeft voldaan, dit vonnis in de plaats treedt van de medewerking van de vrouw aan het opmaken van de hiervoor genoemde akte;
- Bepaald is dat de vrouw ten tijde van het opmaken van de akte tot overdracht van de woning aan de man, de woning moet hebben ontruimd;
- Dit vonnis is tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard;
- De proceskosten zijn in reconventie tussen partijen gecompenseerd;
- Het meer of anders gevorderde is afgewezen.
7. Het hof heeft de man ter zitting gevraagd wat in zijn visie het belang is van het ingestelde hoger beroep, gelet op het vonnis in kort geding van 25 september 2018, dat tussen partijen is gewezen. De voorzieningenrechter heeft in dit laatste vonnis beslist over de overdracht van het aandeel van de vrouw in de woning aan de man, het door de man aan de vrouw ter zake van de overdracht van haar aandeel te betalen overbedelingsbedrag, de ontruiming van de woning en over de inboedel. Dit zijn geschilpunten waarover in het bestreden vonnis eveneens is beslist. De man heeft aangevoerd dat in het eerste vonnis niet zou zijn beslist over de vordering van de man met betrekking tot de inboedel. Het hof overweegt dat dit niet juist is. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van de man afgewezen, waaronder de vordering betreffende de inboedel, die door de man was verbonden met de vordering tot ontruiming van de woning. Door het vonnis van 25 september 2018 heeft het bestreden vonnis zijn betekenis verloren (vgl Hoge Raad 24 oktober 2003, ECLI:NL:HR:2003:AM2625 (https://www.navigator.nl/document/id157620031024c02120hradmusp?h1=((Hoge%20Raad))%2C((%202003-10-24%20ECLI%3ANL%3AHR%3A2003%3AAM2625%20Hoge))%2C(%20Raad)%2C(2003-10-24)%2C(24-10-2003%2C)&anchor=id-b502271e-74cb-4dc4-bdbc-324108afa458)). Nu het bestreden vonnis zijn betekenis heeft verloren, heeft de man geen belang meer bij zijn hoger beroep. Partijen dienen uitvoering te gaan geven aan het vonnis in kort geding van 25 september 2018. Het hof zal dan ook de vorderingen van de man in hoger beroep afwijzen.
8. Partijen hebben over en weer gevorderd, de andere partij te veroordelen in de proceskosten in beide instanties. De man zal worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep, zoals hierna begroot, nu hij in het ongelijk is gesteld. Het hof acht een compensatie van kosten niet op zijn plaats, nu de man tegen beter weten in de procedure in hoger beroep niet heeft ingetrokken na het tweede vonnis in kort geding van 25 september 2018. De vordering van de vrouw, de man ook te veroordelen in de proceskosten in eerste aanleg zal worden afgewezen, omdat de vrouw tegen de beslissing van de voorzieningenrechter tot compensatie van kosten geen grief heeft gericht.

Beslissing

Het hof:
wijst de vorderingen van de man in hoger beroep af;
veroordeelt de man in de proceskosten, aan de zijde van de vrouw begroot op € 3.222,- aan salaris advocaat en € 318,- aan griffierecht, derhalve in totaal € 3.540,-;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.A. Mink, S.H.M. van der Heiden en A.S. Mertens-de Jong en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 december 2018 in aanwezigheid van de griffier.