ECLI:NL:GHDHA:2018:3797

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
19 december 2018
Publicatiedatum
4 februari 2019
Zaaknummer
22-003600-17
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling van een kind en levensgezel door onder andere het toedienen van koude douche en zeep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 19 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte is beschuldigd van mishandeling van zijn levensgezel en haar zevenjarige dochter. De tenlastelegging omvatte onder andere het mishandelen van de levensgezel door op haar te gaan zitten en haar polsen vast te pakken, en het mishandelen van het kind door haar meermalen onder de koude douche te zetten en zeep in haar mond te spuiten. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis van de rechtbank wordt bevestigd, met uitzondering van enkele bijzondere voorwaarden. Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan de ten laste gelegde feiten en heeft de eerdere veroordeling vernietigd. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden met een proeftijd van twee jaar, onder bijzondere voorwaarden waaronder reclasseringstoezicht en ambulante behandeling. Het hof heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers in overweging genomen bij het bepalen van de straf. De verdachte moet zich gedurende de proeftijd melden bij de reclassering en deelnemen aan de voorgeschreven behandeling.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003600-17
Parketnummer: 10-651022-17
Datum uitspraak: 19 december 2018
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 28 juli 2017 in de strafzaak tegen de verdachte:

[naam verdachte]

geboren te [plaats] op [datum],
adres: [adres]
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op
5 december 2018.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaren onder bijzondere voorwaarden als nader vermeld in het vonnis waarvan beroep. De bijzondere voorwaarden zijn dadelijk uitvoerbaar verklaard.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 6 maart 2017 t/m 14 maart 2017 te Rotterdam zijn levensgezel, [slachtoffer 1], heeft mishandeld door op haar te gaan zitten en/of vervolgens haar polsen en/of armen met kracht vast te pakken en/of te houden;
2:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 december 2016 tot en met 14 maart 2017 te Rotterdam een kind, dat hij verzorgde of opvoedde als behorend tot zijn gezin, te weten [slachtoffer 2], heeft mishandeld door haar (meermalen) onder de koude douche te zetten en/of zeep in haar mond te spuiten en/of haar mond met zeep te spoelen, ten gevolge waarvan verdachte een hevige onlust veroorzakende gewaarwording in of aan het lichaam van die [slachtoffer 2] teweeg heeft gebracht.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd behoudens ten aanzien van een deel van de in dat vonnis opgelegde bijzondere voorwaarden en dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaren met – kort gezegd – reclasseringstoezicht en een ambulante behandeling bij De Waag.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij op
één of meertijdstippen in
of omstreeksde periode van 6 maart 2017 t/m 14 maart 2017 te Rotterdam zijn levensgezel, [slachtoffer 1], heeft mishandeld door op haar te gaan zitten en
/ofvervolgens haar polsen
en/of armenmet kracht vast te pakken en
/ofte houden;
2:
hij
op één of meer tijdstippenin
of omstreeksde periode van
1 december 20161 januari 2017tot en met 14 maart 2017 te Rotterdam een kind, dat hij verzorgde of opvoedde als behorend tot zijn gezin, te weten [slachtoffer 2], heeft mishandeld door haar
(meermalen
)onder de koude douche te zetten en
/ofzeep in haar mond te spuiten en
/ofhaar mond met zeep te spoelen, ten gevolge waarvan verdachte een hevige onlust veroorzakende gewaarwording in of aan het lichaam van die [slachtoffer 2] teweeg heeft gebracht.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte weliswaar de onder feit 1 opgenomen geweldshandelingen heeft begaan maar dat geen sprake is geweest van opzet zodat ontslag van alle rechtsvervolging moet volgen. Ter onderbouwing van dit verweer is aangevoerd dat de verdachte aldus moest optreden jegens zijn vriendin omdat zij een nachtmerrie had en om zich heen aan het slaan was. Het was de enige manier om haar te bedaren.
Het hof verwerpt dit verweer omdat hetgeen ter onderbouwing is aangevoerd niet aannemelijk is geworden gelet op de inhoud van de door het hof gebruikte bewijsmiddelen.
De raadsman heeft zich vervolgens op het standpunt gesteld dat de onder 2 ten laste gelegde handelingen geen mishandeling opleveren.
Het hof stelt voorop dat onder ‘mishandeling’ in de zin van artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht niet alleen moet worden verstaan het aan een ander toebrengen van lichamelijk letsel of pijn, maar onder omstandigheden ook het bij een ander teweegbrengen van een min of meer hevige onlust veroorzakende gewaarwording in of aan het lichaam (HR 3 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:197, NJ 2015/99).
Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen, waaronder de door de verdachte afgelegde verklaringen, volgt dat de verdachte [slachtoffer 2], een zevenjarig meisje, meermalen voor straf onder de koude douche heeft gezet en zeep in haar mond heeft gespoten teneinde haar mond hiermee te spoelen.
Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte in de gegeven omstandigheden een min of meer hevige onlust veroorzakende gewaarwording bij [slachtoffer 2] veroorzaakt. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat zij heeft gehuild nadat zij onder de koude douche was gezet en dat zij de zeep heeft uitgespuugd, omdat zij deze vies vond smaken. Het onder 2 bewezen verklaarde is aldus strafbaar.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
mishandeling, begaan tegen een kind dat hij verzorgt of opvoedt als behorend tot zijn gezin, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich meermalen schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn levensgezel en haar zevenjarige dochtertje, voor wie ook de verdachte zorgde. Het gebeurde is blijkens de verklaring van aangeefster beangstigend geweest voor haar en haar dochtertje. Het hof rekent dit de verdachte, zeker waar het gaat om het kind, zwaar aan. Kinderen behoren beschermd te worden door hun ouders en/of verzorgers en in een veilige omgeving op te kunnen groeien.
De verdachte wordt in het kader van de in eerste aanleg dadelijk uitvoerbaar verklaarde bijzondere voorwaarden onder meer ambulant behandeld waarbij hem inzicht wordt gegeven in zijn gedrag naar zijn partner en eveneens aandacht wordt besteed aan relatietherapie en gezinshereniging. Ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de verdachte nog steeds een relatie heeft met aangeefster. Het hof acht het om die reden van belang dat de verdachte zich blijft melden bij de reclassering en de ambulante behandeling bij De Waag voortzet.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel voorwaardelijke taakstraf onder de hierna te noemen algemene en bijzondere voorwaarden een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte:
- zich gedurende de volledige proeftijd dient te melden bij – en te houden aan de te geven aanwijzingen door –
Reclassering Nederland op het adres Marconistraat 2 te Rotterdam, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
- zich verplicht moet laten behandelen voor de vastgestelde problematiek bij De Waag of soortgelijke ambulante (forensische) zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij de verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. S.A.J. van 't Hul,
mr. R.F. de Knoop en mr. F.W. van Lottum, in bijzijn van de griffier mr. K. Elema.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 19 december 2018.