ECLI:NL:GHDHA:2018:3757
Gerechtshof Den Haag
- Rekestprocedure
- Rechtspraak.nl
Schorsing van de werking van een beschikking inzake kinder- en partneralimentatie en de noodzaak van zekerheidstelling
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 19 december 2018 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende een verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van een beschikking van de rechtbank Rotterdam. De man, verzoeker in hoger beroep, had verzocht om schorsing van de uitvoerbaarverklaring van de beschikking die hem verplichtte tot betaling van zowel kinder- als partneralimentatie. De rechtbank had eerder bepaald dat de man met ingang van 25 september 2017 een partneralimentatie van € 427,- per maand diende te betalen, en dat de kinderalimentatie voor twee minderjarigen was vastgesteld op € 196,- per maand per kind. De man voerde aan dat de uitvoerbaarverklaring bij voorraad onterecht was en dat hij in financiële nood zou komen als hij de alimentatie moest voldoen. De vrouw, verweerster in hoger beroep, verweerde zich tegen het verzoek en stelde dat de alimentatie noodzakelijk was voor haar levensonderhoud en dat er geen sprake was van misbruik van recht. Het hof overwoog dat de man onvoldoende had onderbouwd dat hij in een financiële noodtoestand zou komen en dat zijn belang bij schorsing niet zwaarder woog dan het belang van de vrouw bij de uitvoerbaarheid van de beschikking. Het hof schorste de werking van de beschikking enkel voor de kinderalimentatie ten behoeve van de oudste minderjarige, omdat de vrouw zich niet verzette tegen deze schorsing. Voor de overige alimentatieverplichtingen werd het verzoek van de man afgewezen. Tevens werd het verzoek om zekerheidstelling afgewezen, omdat de vrouw niet in staat was om zekerheid te stellen voor de alimentatiebetalingen. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg.