ECLI:NL:GHSGR:2011:BQ8443

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
4 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.081.399
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Labohm
  • A. Dusamos
  • J. Zwagemaker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van de werking van de uitvoerbaarheid bij voorraad van een beschikking inzake partneralimentatie

Op 4 februari 2011 heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van een beschikking van de rechtbank. De zaak betreft een verzoek van de man om de uitvoerbaarheid bij voorraad van de beschikking van 22 januari 2008 te schorsen, waarin de partneralimentatie was vastgesteld op € 3.000,- per maand. De man stelde dat hij geen draagkracht had om deze alimentatie te voldoen en dat de vrouw executoriaal beslag had gelegd op zijn onroerend goed, wat hem in ernstige financiële problemen zou kunnen brengen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 4 februari 2011 werd de zaak besproken, waarbij beide partijen vertegenwoordigd waren door hun advocaten. De man voerde aan dat de vrouw geen belang had bij de executie, omdat hij geen vermogensobjecten had waar de vrouw zich op kon verhalen. Hij stelde ook dat de schorsing geen onomkeerbare gevolgen voor de vrouw zou hebben, aangezien hij tot op heden geen alimentatie had kunnen betalen. De vrouw weersprak de stellingen van de man en stelde dat zij kosten voor haar levensonderhoud maakte.

Het hof overwoog dat bij de beoordeling van een verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad de belangen van beide partijen moeten worden afgewogen. Het hof concludeerde dat de man, gezien zijn financiële situatie en de mogelijke gevolgen van de executie, een gegronde reden had voor zijn verzoek. Het hof besloot daarom om de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de beschikking van 22 januari 2008 te schorsen, zodat de man niet in ernstige financiële problemen zou komen door de uitvoering van de alimentatieverplichting. De uitspraak werd geminuteerd op 9 maart 2011.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 4 februari 2011, geminuteerd op 9 maart 2011
Zaaknummer : 200.081.399
Rekestnr. rechtbank : FA RK 06.2773
[de man],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procesadvocaat mr. E. Grabandt,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. E.H. de Milliano-Machielse.
VERDER PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
Op 8 april 2009 en 14 april 2010 heeft het hof tussenbeschikkingen gewezen, waarnaar het hof verwijst voor het verloop van het geding en waarvan de inhoud hier als herhaald en ingelast moet worden beschouwd.
De man heeft op 1 februari 2011 een verzoek tot schorsing van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van de beschikking van 22 januari 2008 ingediend.
Op 4 februari 2011 is de zaak, tezamen met de hoofdzaak met nummer 200.005.542, mondeling behandeld. Ter zitting waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat, mr. K.E. de Vries;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
De advocaten van partijen hebben ter zitting pleitnotities overgelegd.
Na de behandeling van de zaak ter zitting en schorsing is de zaak uitgeroepen en heeft het hof terstond uitspraak gedaan.
BEOORDELING VAN HET VERZOEK TOT SCHORSING VAN DE WERKING VAN DE UITVOERBAARBIJVOORRAADVERKLARING VAN DE BESCHIKKING VAN
22 JANUARI 2008
1. In geschil is de uitvoerbaarheid bij voorraad van de beschikking van 22 januari 2008, waarbij, met wijziging van de beschikking van de rechtbank te Assen van 23 maart 2005, uitvoerbaar bij voorraad de door de man met ingang van 2 mei 2006 te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw (hierna: de partneralimentatie) is bepaald op € 3.000,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
2. De man verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de beschikking van 22 januari 2008 wordt geschorst.
3. Ter toelichting op het verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad stelt de man dat de vrouw executoriaal beslag heeft gelegd op het aandeel van de man in een onroerend goed portefeuille. De vrouw heeft hierbij, gedurende de duur van de hoger beroepsprocedure, echter geen belang, nu de man geen vermogensobjecten heeft waar de vrouw zich op kan verhalen, terwijl zij de man schade berokkent. De bank dreigt naast het overnemen van de executie ook de kredietfaciliteiten op te zeggen, waardoor een faillissement dreigt, aldus de man. Voorts stelt de man dat de vrouw over inkomen beschikt, waarmee zij (deels) in haar behoefte kan voorzien. De schorsing heeft volgens de man geen onomkeerbare gevolgen voor de vrouw, nu de man tot op heden geen mogelijkheid heeft gehad om partneralimentatie aan de vrouw te betalen. Tot slot stelt de man dat de uitkomst van het deskundigenrapport bevestigt dat de beschikking van 22 januari 2008 feitelijke misslagen bevat. Indien de vrouw desondanks over gaat tot executie van de beschikking van januari 2008, maakt zij volgens de man misbruik van haar executierecht.
4. De vrouw heeft ter gelegenheid van de mondelinge behandeling de stellingen van de man gemotiveerd weersproken.
5. Het hof overweegt als volgt.
6. Uit vaste jurisprudentie volgt dat bij de beoordeling van een incidenteel verzoek strekkende tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van een rechterlijke beslissing de belangen van ieder der partijen moeten worden afgewogen in het licht van de omstandigheden van het geval. Daarbij moet worden nagegaan of op grond van die omstandigheden, bijvoorbeeld in verband met de spoedeisendheid van het voldoen aan de veroordeling, het belang van degene die de veroordeling verkreeg (in dit geval de vrouw) zwaarder weegt dan dat van de veroordeelde (in dit geval de man) bij behoud van de bestaande toestand totdat op het rechtsmiddel is beslist. De kans van slagen van het aangewende rechtsmiddel, het hoger beroep, dient daarbij in de regel buiten beschouwing te blijven.
7. Voor wat betreft de afweging van de belangen van partijen stelt het hof voorop dat de vrouw bij de in eerste aanleg verkregen uitvoerbaarverklaring bij voorraad belang heeft. De uitvoorbaarverklaring bij voorraad heeft in het algemeen tot doel de gerechtigde niet langer te laten wachten op hetgeen hem - althans voorshands na een volledig en afgesloten onderzoek in eerste aanleg - toekomt. Het belang van de vrouw ligt reeds besloten in het feit dat zij kosten ten behoeve van haar levensonderhoud maakt.
8. Het belang van de man is daarin gelegen dat hij naar zijn zeggen geen draagkracht heeft om de, volgens hem op onjuiste gronden vastgestelde, partneralimentatie te voldoen.
9. Het hof stelt vast dat de rechtbank in eerste aanleg de inkomenspositie van de man niet heeft kunnen beoordelen, aangezien de man volgens de rechtbank daarvoor onvoldoende objectieve verifieerbare stukken in het geding had gebracht. De rechtbank heeft de door de vrouw verzochte partneralimentatie van € 3.000,- per maand, toegewezen, nu niet vast is komen te staan dat de man niet over voldoende draagkracht beschikt om die bijdrage te voldoen.
10. Het hof heeft in hoger beroep inmiddels de beschikking gekregen over het deskundigenrapport van mevrouw I. Buruma AA/FB, inzake de financiële positie van de man. Het hof ziet in de conclusies van dat rapport een voorlopige aanwijzing dat de financiële situatie van de man niet rooskleurig is.
11. De vrouw heeft beslag gelegd op de onroerend goed portefeuille van de man. Zij beroept zich in dit verband op de overwaarde van de aan de man toebehorende panden. Het hof is echter van oordeel dat, voor zover er al sprake is van enige overwaarde, de man die overwaarde in dit stadium van de procedure niet geacht kan worden liquide te maken.
12. Het hof acht niet geheel uitgesloten dat indien de door de rechtbank in de bestreden beschikking bepaalde partneralimentatie van € 3.000,- per maand ten uitvoer wordt gelegd, onder handhaving van de beslaglegging door de vrouw, de man thans in zeer ernstige financiële moeilijkheden komt te verkeren, doordat de hypotheekhouder(s) zullen overgaan tot het uitwinnen van hun zekerheden. Dit zal eveneens een grote kapitaal vernietiging tot gevolg hebben hetgeen niet in het belang is van partijen.
13. Het hof stelt ten aanzien van de financiële situatie van de vrouw vast dat zij thans over enige inkomsten beschikt, waarmee zij in ieder geval voor een deel in haar eigen levensonderhoud kan voorzien.
14. Alle omstandigheden in aanmerking nemend, is het hof van oordeel dat aan hetgeen de man ter onderbouwing van zijn verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de beschikking van 22 januari 2008 heeft aangevoerd, een zodanig gewicht kan worden toegekend dat deze een toewijzing van de gevorderde schorsing van de tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking rechtvaardigt.
15. Het hof zal gelet op het voorgaande het verzoek van de man toewijzen.
16. Mitsdien beslist het hof als volgt.
BESLISSING
Het hof:
schorst de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de beschikking van de rechtbank’s-Gravenhage van 22 januari 2008 zover het betreft de door de man aan de vrouw te betalen uitkering tot haar levensonderhoud.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Labohm, Dusamos en Zwagemaker, bijgestaan door mr. Wijtzes als griffier, en uitgespro¬ken ter openbare terecht¬zitting van 4 februari 2011 en gemintueerd op 9 maart 2011.