ECLI:NL:GHDHA:2018:3731

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
18 december 2018
Publicatiedatum
14 januari 2019
Zaaknummer
200.231.570/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en verwijtbaar handelen van werknemer in relatie tot frauduleuze betalingen

In deze zaak gaat het om een werknemer, [verzoeker], die tussen 2008 en 2011 meer dan €100.000,- heeft ontvangen van een zustervennootschap van zijn werkgever, CMA CGM. De werknemer is op staande voet ontslagen wegens betrokkenheid bij frauduleuze handelingen, maar de kantonrechter heeft dit ontslag in een eerdere beschikking vernietigd. In hoger beroep heeft het Gerechtshof Den Haag de vraag beoordeeld of de kantonrechter terecht heeft geoordeeld dat de arbeidsovereenkomst op grond van ernstig verwijtbaar handelen kon worden ontbonden. Het hof heeft vastgesteld dat de werknemer vijf fictieve crediteurenaccounts heeft aangemaakt en aanzienlijke bedragen op zijn privé rekening heeft ontvangen zonder dat daar een legitieme basis voor was. Het hof oordeelt dat de werknemer niet heeft voldaan aan zijn zorgplicht en dat zijn handelen als ernstig verwijtbaar kan worden gekwalificeerd. De werknemer heeft geen recht op een transitievergoeding, omdat zijn handelen in strijd was met de Code of Ethics van CMA CGM. De bestreden beschikking van de kantonrechter wordt bekrachtigd, en de werknemer wordt veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.231.570/01
Zaak-/rekestnummer rechtbank : 6168599 / VZ VERZ 17-19144

beschikking van 18 december 2018

inzake

[naam] ,

wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
advocaat: mr. M.W.A.M. van Kempen te Utrecht (voorheen: mr. H. Senyuva),
tegen

1. CMA CGM (Holland) B.V.,

2. CMA CGM & ANL Securities B.V.,

beide gevestigd te Rhoon,
verweersters in hoger beroep,
hierna afzonderlijk te noemen: CMA CGM Holland en CMA CGM & ANL, en
gezamenlijk te noemen: CMA CGM,
advocaat: mr. L. van Luipen te Rotterdam.

Het geding

Bij beroepschrift, ter griffie ingekomen op 17 januari 2018 is [verzoeker] in hoger beroep gekomen van de beschikking van de kantonrechter Rotterdam van 17 oktober 2017. CMA CGM heeft een verweerschrift (met producties) ingediend dat op 16 april 2018 is ontvangen ter griffie van het hof. Op 21 september 2018 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarbij partijen de zaak hebben doen bepleiten, mr. Van Kempen overeenkomstig de door hem overgelegde pleitaantekeningen. Van die zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat zich bij de stukken bevindt. Vervolgens is een datum voor de beschikking bepaald.

Beoordeling van het hoger beroep

1. In de beschikking waarvan beroep heeft de kantonrechter onder 2.1 tot en met 2.7 een aantal feiten vastgesteld. De door de kantonrechter in de bestreden beschikking vastgestelde feiten zijn door partijen niet bestreden, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan. Met inachtneming van de feitenvaststelling door de kantonrechter en in aanvulling daarop kan in dit hoger beroep worden uitgegaan van het navolgende.
1.1
CMA CGM Holland is onderdeel van het internationaal opererende scheepvaart- en containervervoerbedrijf CMA CGM Groep waarvan het hoofdkantoor is gevestigd in Marseille, Frankrijk. CMA CGM levert aan een groot aantal entiteiten uit de CMA CGM Groep, waaronder MacAndrews Holland B.V. (hierna: MacAndrews), backoffice-ondersteuning op het gebied van HR, IT, finance en operations.
1.2
[verzoeker] , geboren op [geboortedag] 1958, is op 1 juli 1997 in dienst getreden van CMA CGM Holland. In 2013 is hij eveneens werkzaamheden gaan verrichten voor CMA CGM & ANL, waarvoor hij wordt betaald door CMA CGM & ANL. [verzoeker] was van 2006 tot 2012 financieel medewerker op de afdeling General Ledger, een subafdeling van de afdeling Finance. Vanaf 1 februari 2012 was hij assistent financieel manager. In 2013 is hij gepromoveerd naar de functie van General Ledger Manager. Het salaris bedroeg laatstelijk in totaal € 4.544,12 bruto per maand, exclusief emolumenten op basis van een arbeidsduur van in totaal 37,5 uur per week.
1.3
[verzoeker] is op 11 augustus 2016 op staande voet ontslagen wegens betrokkenheid bij de door CMA CGM aangeduide ‘Barcelona-kwestie’.
1.4
Op 19 augustus 2016 heeft CMA CGM bij de politie aangifte gedaan wegens verduistering in dienstbetrekking.
1.5
Bij beschikking van 7 november 2016 heeft de kantonrechter Rotterdam het ontslag op staande voet vernietigd en het verzoek van [verzoeker] tot wedertewerkstelling en doorbetaling van salaris toegewezen.
1.6
CMA CGM heeft [verzoeker] in november 2016, na de uitspraak van de kantonrechter over het ontslag op staande voet, op non-actief gesteld wegens frauduleuze handelingen. Het salaris van [verzoeker] is tijdens de non-actiefstelling doorbetaald.
1.7
CMA CGM heeft onderzoek naar de fraude laten uitvoeren door het internal audit team, accountantskantoor Deloitte, Rabobank en forensische experts van het bureau Duff & Phelps. De zaak is overgedragen aan een strafrechtelijk expert.
1.8
Op 9 december 2016 en 3 maart 2017 hebben, in het kader van hoor en wederhoor, gesprekken plaatsgevonden tussen CMA CGM en [verzoeker] over de beschuldigingen van frauduleuze handelingen.
1.9
Bij CMA CGM geldt een Code of Ethics. In de Code of Ethics is met betrekking tot ‘fight against fraud’ het volgende opgenomen:

(…) In terms of fight against fraud the Group applies a zero tolerance policy.
All employees of the CMA CGM Group must therefore refrain absolutely from making or participating, directly or indirectly, to any act or attempt that constitutes a fraud or attempt of fraud.
It is recalled that any failure to the CMA CGM Group’s rules and the regulations in force by an employee will systematically result in disciplinary sanctions as well as criminal and civil proceedings.”

De procedure in eerste aanleg en hoger beroep

2.1
In eerste aanleg heeft CMA CGM, samengevat, verzocht de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] te ontbinden wegens verwijtbaar handelen (artikel 7:669 lid 3, aanhef en sub e, BW) zonder acht te slaan op de wettelijke opzegtermijn en zonder toekenning van een transitievergoeding wegens ernstig verwijtbaar handelen door [verzoeker] . [verzoeker] heeft verweer gevoerd en, samengevat, verzocht primair het ontbindingsverzoek af te wijzen en subsidiair CMA CGM te veroordelen tot betaling van een transitievergoeding en een billijke vergoeding.
2.2
De kantonrechter heeft bij beschikking van 17 oktober 2017 de arbeidsovereenkomst op grond van verwijtbaar handelen ontbonden per 1 november 2017. De kantonrechter heeft bovendien geoordeeld dat [verzoeker] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Aan de ontbinding is geen vergoeding verbonden.
2.3
In hoger beroep verzoekt [verzoeker] primair een verklaring voor recht dat niet voldaan is aan het bepaalde in artikel 7:669 lid 3, aanhef en sub e, BW (verwijtbaar handelen) alsmede CMA CGM te veroordelen tot herstel van de arbeidsovereenkomst, dan wel CMA CGM te veroordelen tot betaling van een transitievergoeding en een billijke vergoeding. Subsidiair, voor het geval wel is voldaan aan het bepaalde in artikel 7:669 lid 3, aanhef en sub e, BW, verzoekt [verzoeker] CMA CGM te veroordelen tot betaling van een maandsalaris vanwege de toepasselijke opzegtermijn en tot betaling van een (gedeeltelijke) transitievergoeding. Primair en subsidiair verzoekt [verzoeker] CMA CGM te veroordelen in de proceskosten van beide instanties.
2.4
CMA CGM heeft in hoger beroep verweer gevoerd en verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen en [verzoeker] te veroordelen in de proceskosten in hoger beroep.

Beoordeling van het verzoek in hoger beroep

3.1
[verzoeker] heeft acht grieven tegen de bestreden beschikking geformuleerd. Ter beoordeling bij het hof ligt voor de vraag of de kantonrechter de arbeidsovereenkomst terecht op grond van verwijtbaar handelen als bedoeld in artikel 7:669 lid 3, aanhef en sub e, BW heeft ontbonden en of [verzoeker]
ernstigverwijtbaar heeft gehandeld. CMA CGM maakt [verzoeker] daartoe diverse verwijten. Allereerst verwijt CMA CGM [verzoeker] dat hij in het boekhoudsysteem van MacAndrews vijf fictieve crediteurenaccounts heeft aangemaakt, de zogenoemde ‘Toute Neuve’ accounts, en dat [verzoeker] vele boekingen heeft verricht op deze accounts zonder dat daarvoor facturen waren. [verzoeker] heeft zijn werkgever hierover niet (op het juiste niveau) geïnformeerd. Verder verwijt CMA CGM [verzoeker] dat hij in de periode van december 2008 tot en met januari 2011 23 keer op verschillende momenten geldbedragen van MacAndrews op zijn privé bankrekening heeft ontvangen van in totaal € 105.928,46, en wist van de onrechtmatigheid van deze betalingen. Tot slot verwijt CMA CGM [verzoeker] dat hij heeft gehandeld in strijd met de Code of Ethics.
3.2
[verzoeker] verweert zich tegen de gemaakte verwijten. De boekingen op de Toute Neuve accounts kan hij zich niet herinneren, maar als dat zo is dan heeft hij dat gedaan als onderdeel van zijn werk. Hij is niet bewust betrokken geweest bij de door CMA CMG geconstateerde fraude. [verzoeker] ontkent niet dat hij diverse betalingen van MacAndrews heeft ontvangen. [verzoeker] heeft verklaard dat hij de bedragen heeft ontvangen van zijn manager van de afdeling Finance, de heer [de manager van de afdeling Finance] (hierna: [de manager van de afdeling Finance] ), en dat de betalingen bonussen waren. De betalingen zijn gestopt toen [de manager van de afdeling Finance] in 2011 plotseling uit dienst trad. Daarna heeft een gesprek plaatsgevonden met [de directeur van MacAndrews] , destijds tevens directeur van MacAndrews, over de Toute Neuve accounts en de rol van [verzoeker] daarbij. [de directeur van MacAndrews] heeft [verzoeker] toen gezegd dat hij weer aan het werk kon gaan. [verzoeker] mocht er daardoor gerechtvaardigd op vertrouwen dat de zaak daarmee voor CMA CGM was afgedaan. De kwestie is door CMA CMG opgebracht nadat zij door de kantonrechter in het ongelijk was gesteld ten aanzien van het ontslag op staande voet van [verzoeker] in de Barcelona-kwestie. CMA CMG heeft gezocht naar een stok om de hond te slaan. Het onderzoek was bovendien onzorgvuldig. [verzoeker] is niet op de hoogte gehouden van de voorgang en het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden. In elk geval is de handelwijze van [verzoeker] , gezien ook zijn persoonlijke omstandigheden, niet ernstig verwijtbaar.
Handelwijze [verzoeker]
3.3
Het hof overweegt als volgt. CMA CGM heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat [verzoeker] vele boekingen heeft verricht op de fictieve Toute Neuve accounts en dat er een verband is tussen de boekingen op die accounts en de – niet (gemotiveerd) door [verzoeker] betwiste – door hem ontvangen 23 betalingen van in totaal € 105.928,46, gedurende een periode van bijna twee jaar afkomstig van de rekening van MacAndrews (zoals ook blijkt uit het overzicht op p. 15 van het verweerschrift in hoger beroep). Uit het door CMA CGM als productie 3 bij het verweerschrift in hoger beroep overgelegde overzicht – dit is een beter leesbare versie van productie 9 bij het verzoekschrift in eerste aanleg–, blijkt dat het merendeel van de boekingen is uitgevoerd door ‘ [de initialen van verzoeker] ’, de initialen van [verzoeker] . Voorts blijkt uit de door CMA CGM overgelegde bankafschriften (productie 1 bij het verweerschrift in hoger beroep) en het door CMA CGM als productie 3a in hoger beroep overgelegde overzicht dat ten minste 9 keer de bedragen die vanaf de Toute Neuve accounts zijn betaald, zowel qua hoogte als datum corresponderen met de betalingen die aan [verzoeker] zijn gedaan. [verzoeker] heeft deze bedragen – die hij op de Toute Neuve accounts had ingeboekt – telkens kort daarna, maar veelal de volgende dag, op zijn bankrekening ontvangen met doorgaans als specificatie de datum van het inboeken van de bedragen op de Toute Neuve accounts. Het betoog van [verzoeker] dat er geen kenbare relatie bestond tussen de Toute Neuve accounts en de door hem ontvangen bedragen slaagt derhalve niet.
3.4
Van [verzoeker] had mogen worden verwacht dat hij, toen hij de (fictieve) Toute Neuve accounts aanmaakte, daarop boekingen zonder onderliggende facturen deed (al dan niet op verzoek van [de manager van de afdeling Finance] ) en van MacAndrews substantiële bedragen op zijn rekening ontving, bij CMA CGM aan de bel had getrokken, door haar bijvoorbeeld te informeren over (de aard van) deze betalingen. [verzoeker] heeft weliswaar gesteld dat hij ervan uit mocht gaan dat de betalingen bonussen waren, maar [verzoeker] heeft zijn stelling verder niet – bijvoorbeeld aan de hand van brieven waarin de betaling van de bonussen wordt bevestigd of op basis van loonstroken – onderbouwd. Dit geldt temeer nu, zoals [verzoeker] zelf ook tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft verklaard, de ontvangen bedragen niet in verhouding stonden tot het maandsalaris van [verzoeker] , [verzoeker] geen dienstverband met MacAndrews had, [verzoeker] nooit heeft gevraagd waarom hij de bedragen ontving en daar ook nooit bij CMA CGM naar heeft geïnformeerd. Pas tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft [verzoeker] verklaard dat hij de bonussen ontving vanwege het vele overwerk dat hij verrichtte. Aan deze verklaring gaat het hof voorbij omdat [verzoeker] tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg nog heeft verklaard dat hij geen bijzondere prestaties had verricht die het betalen van bonussen rechtvaardigden. Ook het door hem gestelde vele overwerk heeft hij niet onderbouwd. Bovendien verzuimt [verzoeker] een verklaring te geven voor het feit dat hij de ontvangen bedragen niet bij zijn aangifte voor de inkomstenbelasting bij de Belastingdienst heeft opgegeven. Dat de betalingen via de Toute Neuve accounts tijdens de jaarlijkse accountantscontroles niet zijn gesignaleerd, doet aan de gedragingen van [verzoeker] niet af en maakt niet dat de gedragingen hem niet kunnen worden verweten.
Gerechtvaardigd vertrouwen
3.5
[verzoeker] heeft verder als verweer aangevoerd (door middel van de grieven I tot en met III) dat hij in 2011 gerechtvaardigd op de uitlatingen van [de directeur van MacAndrews] – in diens hoedanigheid van directeur van CMG CMA en van MacAndrews – mocht vertrouwen en hij er op basis van die uitlatingen vanuit mocht gaan dat hij niet meer zou worden aangesproken op de door hem ontvangen betalingen. Dit betreft een zelfstandig en bevrijdend verweer, zodat de stelplicht en de bewijslast terzake op [verzoeker] rust. Het hof is van oordeel dat [verzoeker] niet aan deze stelplicht heeft voldaan. Enige nadere onderbouwing van de stelling van [verzoeker] , bijvoorbeeld een schriftelijke verklaring van [de directeur van MacAndrews] waaruit blijkt dat [verzoeker] de ontvangen bedragen niet hoefde terug te betalen, ontbreekt. [verzoeker] heeft ook geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij zelf de door hem met [de directeur van MacAndrews] gestelde afspraken schriftelijk bevestigt. Het bewijsaanbod van [verzoeker] [de directeur van MacAndrews] als getuige te horen wordt als niet ter zake dienend gepasseerd. Zelfs als [de directeur van MacAndrews] – zoals [verzoeker] stelt – heeft gezegd ‘ik bepaal hier wie er bonussen krijgen’ en tegen [verzoeker] heeft gezegd weer aan het werk te gaan, had [verzoeker] op basis van deze verklaring niet erop mogen vertrouwen dat hij niet meer zou worden aangesproken op de door hem ontvangen betalingen. Immers, [verzoeker] heeft niet gesteld en evenmin is gebleken dat [de directeur van MacAndrews] volledig dan wel in voldoende mate op de hoogte was van alle betalingen die aan [verzoeker] waren gedaan en de rol die [verzoeker] in dat verband had. [verzoeker] heeft ook niet gesteld dat hij die kennis toen bij [de directeur van MacAndrews] bekend mocht veronderstellen, bijvoorbeeld omdat hij [de directeur van MacAndrews] daarover heeft bevraagd of omdat hij [de directeur van MacAndrews] daarover heeft geïnformeerd. Voldoende aannemelijk is daarentegen dat CMA CGM pas in november 2016 – nadat de Barcelona-kwestie aan het licht was gekomen – opdracht heeft gegeven een onderzoek te starten en naar aanleiding daarvan op de hoogte is geraakt van de duur en omvang van de betalingen die via MacAndrews aan [verzoeker] zijn gedaan. Dat [verzoeker] in 2013 een promotie heeft gemaakt en, naar hij stelt, goed heeft gefunctioneerd, doet hier niet aan af. Toen [verzoeker] in 2013 promotie maakte, was CMA CGM immers nog niet op de hoogte van de duur en omvang van de betalingen die aan [verzoeker] waren gedaan.
3.6
Anders dan [verzoeker] stelt, kan uit het feit dat uit het personeelsdossier van [verzoeker] blijkt dat geen sancties tegen [verzoeker] zijn opgelegd, niet worden afgeleid dat CMA CGM het handelen van [verzoeker] door de vingers heeft willen zien. Voor CMA CGM was immers voorafgaand aan de uitkomsten van het onderzoek in november 2016 geen aanleiding om sancties tegen [verzoeker] te ondernemen, omdat zij niet bekend was met de duur en omvang van de betalingen die via MacAndrews aan [verzoeker] zijn gedaan.
Onzorgvuldig onderzoek
3.7
[verzoeker] heeft voorts aangevoerd (grief IV) dat CMA CGM [de manager van de afdeling Finance] en [de directeur van MacAndrews] op grond van het goed werkgeverschap tijdens het onderzoek had moeten horen. Uit de verslagen van de gesprekken op 9 december 2016 en 3 maart 2017 (productie 10 bij het verzoekschrift in eerste aanleg) volgt dat [verzoeker] tijdens het onderzoek voldoende in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze, onder andere over de rol van [de manager van de afdeling Finance] en [de directeur van MacAndrews] , naar voren te brengen zodat er sprake is geweest van een deugdelijke hoor en wederhoor. CMA CGM heeft niet in strijd met het goed werkgeverschap gehandeld of een onzorgvuldig onderzoek uitgevoerd door [de manager van de afdeling Finance] en [de directeur van MacAndrews] tijdens het onderzoek naar de onregelmatigheden niet te horen. Overigens heeft CMA CGM betwist dat zij [de manager van de afdeling Finance] en [de directeur van MacAndrews] niet om een reactie wilde vragen, en heeft zij aangevoerd dat zij vanwege het strafrechtelijk onderzoek terughoudendheid diende te betrachten. Wat hier ook van zij, een verplichting om [de manager van de afdeling Finance] – die inmiddels is overleden – en [de directeur van MacAndrews] te horen was er voor CMA CGM niet. Dat [de manager van de afdeling Finance] en [de directeur van MacAndrews] niet door CMA CGM zijn gehoord, leidt niet tot de conclusie dat de stellingen van [verzoeker] daarmee als vaststaand moeten worden aangemerkt. Met de kantonrechter is het hof van oordeel dat genoegzaam is gebleken dat het onderzoek naar de frauduleuze handelingen door professionele partijen is uitgevoerd en dat [verzoeker] is gehoord en de kans heeft gekregen zijn kant van het verhaal te belichten. [verzoeker] heeft verder onvoldoende onderbouwd dat het in opdracht van CMA CGM uitgevoerde onderzoek onzorgvuldig is geweest.
Verwijtbaar handelen
3.8
Het voorgaande leidt ertoe dat de grieven I tot en met IV falen. Zoals hiervoor onder 3.6 en 3.7 is overwogen, mocht [verzoeker] er op basis van de gestelde uitlatingen door [de directeur van MacAndrews] niet op vertrouwen dat hij niet meer op zijn handelwijze en de betalingen zou worden aangesproken. Het hof is gelet op het voorgaande van oordeel dat de gedragingen van [verzoeker] kunnen worden gekwalificeerd als verwijtbaar handelen als bedoeld in artikel 7:669 lid 3, aanhef en sub e, BW. Ook grief VII faalt daarom.
Ernstig verwijtbaar handelen
3.9
Met de grieven V, VI en VIII keert [verzoeker] zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen. [verzoeker] voert aan dat hij niet bewust betrokken is geweest bij de geconstateerde fraude; boekingen heeft hij in opdracht en als onderdeel van zijn werk gedaan en de betalingen heeft hij slechts ontvangen. Bovendien gold er destijds geen specifiek integriteitskader binnen de onderneming. Voorts betwist [verzoeker] dat hij de door CMA CGM overgelegde Code of Ethics heeft ondertekend. Ook moet rekening worden gehouden met zijn leeftijd (60 jaar ten tijde van de procedure in hoger beroep), de lange duur van het dienstverband (ruim 20 jaar) en zijn goede functioneren de afgelopen jaren, aldus [verzoeker] .
3.1
Of [verzoeker] de Code of Ethics al dan niet heeft ondertekend, acht het hof niet van belang. Ook indien er veronderstellenderwijs vanuit wordt uitgegaan dat [verzoeker] de Code of Ethics niet heeft ondertekend en er geen specifiek “integriteitskader” gold, vormt het handelen van [verzoeker] – het aanmaken van accounts om vervolgens boekingen te doen teneinde substantiële betalingen aan zichzelf via MacAndrews mogelijk te maken – een ernstige schending van het goed werknemerschap, zeker gezien zijn positie als financieel medewerker. [verzoeker] had zich van dergelijk handelen dienen te onthouden en wist, dan wel behoorde te weten, ook zonder Code of Ethics of integriteitskader, dat hij verwijtbaar handelde, met als mogelijke consequentie de beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst.
3.11
[verzoeker] heeft voorts aangevoerd dat [de manager van de afdeling Finance] op de werkvloer als erg dwingend bekend stond. Het bewijsaanbod van [verzoeker] om collega’s van de afdeling Finance te horen die zouden kunnen verklaren over de stijl en het karakter van [de manager van de afdeling Finance] en zijn verrassende vertrek, passeert het hof als niet ter zake dienend. Onvoldoende gesteld of gebleken is dat de boekingen door [verzoeker] onder dwang van [de manager van de afdeling Finance] zijn verricht. Dat [de manager van de afdeling Finance] , zoals [verzoeker] stelt, de fraudeconstructie heeft bedacht, neemt niet weg dat van [verzoeker] had mogen worden verwacht dat hij – toen hij de onregelmatigheden constateerde – CMA CGM hierover had geïnformeerd. In plaats daarvan heeft [verzoeker] ervan geprofiteerd door gedurende meer dan twee jaar een bedrag van in totaal € 105.928,46 op zijn rekening te laten bijschrijven. Het hof is van oordeel dat het onrechtmatig handelen van [verzoeker] , gelet op voorgaande overwegingen, kwalificeert als ernstig verwijtbaar handelen. Zijn leeftijd, de lange duur van het dienstverband (ruim 20 jaar) en zijn goede functioneren de afgelopen jaren, leiden gezien de (frauduleuze) aard en omvang van zijn handelwijze niet tot een ander oordeel. Dit betekent dat CMA CGM ingevolge artikel 7:673 lid 7, aanhef en sub c, BW aan [verzoeker] geen transitievergoeding verschuldigd is en de kantonrechter bij het bepalen van de datum van ontbinding van de arbeidsovereenkomst geen rekening hoefde te houden met de toepasselijke opzegtermijn.
3.12
[verzoeker] heeft subsidiair met een beroep op artikel 7:673 lid 8 BW, gelet op de hiervoor genoemde persoonlijke omstandigheden, verzocht om toekenning van een (gedeeltelijke) transitievergoeding.
3.13
Uit de wetsgeschiedenis volgt dat de rechter op grond van artikel 7:673 lid 8 BW de mogelijkheid heeft de transitievergoeding toch geheel of gedeeltelijk toe te kennen indien het niet toekennen ervan gezien de specifieke omstandigheden van het geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Te denken valt aan een relatief kleine misstap na een heel lang dienstverband (
Kamerstukken II2013/14, 33 818, nr. 3, p. 113).
3.14
Naar het oordeel van het hof is het niet toekennen van de transitievergoeding in het onderhavige geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar. Weliswaar is [verzoeker] reeds in 1997 in dienst getreden van CMA CGM en is dus sprake van een lang dienstverband, maar gelet op de duur en omvang van de ontvangen betalingen kan niet worden gesproken van een relatief kleine misstap. Andere omstandigheden, zoals zijn leeftijd en het langere tijd wel goed functioneren, leggen tegenover de omvangrijke zelfverrijking onvoldoende gewicht in de schaal om te oordelen dat het niet toekennen van de transitievergoeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Daarbij komt dat CMA CGM in de periode voorafgaand aan de ontbinding van de arbeidsovereenkomst bijna een jaar lang het loon heeft doorbetaald, zonder dat [verzoeker] werkzaamheden heeft verricht.
3.15
Voor toekenning van een billijke vergoeding aan [verzoeker] (artikel 7:671b lid 8, aanhef en sub c, BW) bestaat evenmin grond. CMA CGM heeft een zorgvuldig onderzoek uitgevoerd nadat haar signalen bereikten van onregelmatigheden. Van een beëindiging van de arbeidsovereenkomst als gevolg van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten door CMA CGM is geen sprake. De grieven V, VI en VIII falen.
3.16
De bewijsaanbiedingen van [verzoeker] zijn (voor zover hiervoor nog niet besproken) onvoldoende concreet dan wel niet ter zake dienend. Het hof zal [verzoeker] daarom niet toelaten tot nadere bewijslevering.
3.17
De slotsom van hetgeen hiervoor is overwogen, is dat de door [verzoeker] geformuleerde grieven geen doel treffen. De bestreden beschikking zal worden bekrachtigd. [verzoeker] zal als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld worden in de kosten van het hoger beroep.

Beslissing

Het hof:
- bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de kantonrechter Rotterdam van 17 oktober 2017;
- veroordeelt [verzoeker] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van CMA CGM tot op heden begroot op € 1.978,- aan verschotten en € 2.148,- aan salaris advocaat;
- verklaart deze beschikking voor wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.D. Ruizeveld, H.J. van Kooten en I. Zaal en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 december 2018 in aanwezigheid van de griffier.