In deze beschikking van het Gerechtshof Den Haag, gedateerd 18 december 2018, wordt het verzet van mr. M.C.V. Dornstedt, advocaat te Hellevoetsluis, tegen de vaststelling van het griffierecht behandeld. De opposant heeft in verzet gekomen tegen de hoogte van het griffierecht dat door de griffier was vastgesteld, waarbij hij betoogde dat de griffier ten onrechte had aangenomen dat de zaak betrekking had op een verzoek met een beloop van meer dan € 100.000,-. De opposant stelde dat in het beroepschrift weliswaar was verwezen naar een billijke vergoeding van € 500.000,-, maar dat dit bedrag in hoger beroep niet formeel was verzocht. Het hof heeft de correspondentie tussen de opposant en het Rechtspraak Servicecentrum beoordeeld en geconcludeerd dat deze geen aanleiding gaf voor een ander oordeel over de hoogte van het griffierecht.
Het hof overweegt dat de hoogte van het griffierecht in verzoekschriftprocedures wordt bepaald aan de hand van het verzoek in het verzoekschrift of beroepschrift, zoals vastgelegd in de Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz). De griffier had bij de vaststelling van het griffierecht moeten aanknopen bij de waarde van het verzoek waarover de rechter in eerste aanleg had te beslissen. Het hof concludeert dat de griffier bij de vaststelling van het griffierecht terecht is uitgegaan van de geldbedragen die in het oorspronkelijke verzoek zijn genoemd.
Uiteindelijk heeft het hof het verzet van de opposant ongegrond verklaard, waarmee de vaststelling van het griffierecht door de griffier in stand blijft. Deze beschikking is uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.