ECLI:NL:GHDHA:2018:3662

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
20 december 2018
Publicatiedatum
7 januari 2019
Zaaknummer
200.238.162/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet van een personal assistant wegens gebrek aan openheid over financiële transacties

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de beschikking van de kantonrechter te Den Haag van 23 februari 2018, waarin haar verzoek tot vernietiging van het ontslag op staande voet door Osuro Holding B.V. werd afgewezen. [appellante] was werkzaam als personal assistant van de voormalig directeur van Osuro en had toegang tot belangrijke financiële informatie. Na zorgen van de ING over onduidelijke financiële transacties, werd de voormalig directeur op 3 juli 2017 vervangen door zijn zoon, [junior]. Deze heeft vervolgens een onderzoek ingesteld naar de financiële transacties, waarbij hij [appellante] om informatie vroeg. [appellante] meldde zich echter ziek en weigerde openheid van zaken te geven over de transacties, wat leidde tot haar ontslag op staande voet op 12 december 2017. In hoger beroep verzocht [appellante] om vernietiging van het ontslag, maar het hof oordeelde dat Osuro terecht een ernstig verwijt had gemaakt van het niet verstrekken van informatie. Het hof bekrachtigde de beslissing van de kantonrechter en wees het verzoek van [appellante] af, waarbij het ook de proceskosten aan haar oplegde.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.238.162/01
Rekestnummers rechtbank : 6550063 \ EJ VERZ 17-88739
6653836 \ EJ VERZ 18-81321

beschikking van 20 december 2018

inzake

[appellante],

wonende te [woonplaats],
verzoekster (in hoger beroep),
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. P.H. Visser te Wormerveer, gemeente Zaanstad,
tegen

Osuro Holding B.V.,

gevestigd te Leiderdorp,
verweerster (in hoger beroep),
hierna te noemen: Osuro,
advocaat: mr. J.J. Splinter te Leiden.

Het geding

Bij beroepschrift (met producties A tot en met U), ingekomen ter griffie van het hof op 25 april 2018, is [appellante] in hoger beroep gekomen van de beschikking van de kantonrechter te Den Haag van 23 februari 2018. Het beroepschrift bevat een aantal klachten tegen de beschikking van de kantonrechter. Osuro heeft de klachten in haar verweerschrift in hoger beroep (met producties) bestreden. Bij V6-formulier van 26 juni 2018 heeft [appellante] nog de producties V en W overgelegd en bij V6-formulier van 30 juli 2018 heeft zij een akte wijziging/aanvulling van eis en nog de aanvullende producties X tot en met Z overgelegd. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden voor een raadsheer-commissaris op 21 augustus 2018. Hiervan is een proces-verbaal opgemaakt. Naar aanleiding van het proces-verbaal heeft [appellante] bij fax van 18 september 2018 nog enkele opmerkingen gemaakt. Partijen zijn tijdig voor de zitting in de gelegenheid gesteld om te verzoeken om een meervoudige zitting, maar hebben meegedeeld geen bezwaar te hebben tegen een enkelvoudige mondelinge behandeling. Ten slotte is een datum voor beschikking bepaald.

Beoordeling van het hoger beroep

1. De kantonrechter heeft in haar vonnis van 23 februari 2018 onder 2.1 tot en met 2.18 een aantal feiten vastgesteld. [appellante] heeft tegen (onderdelen) van r.o. 2.1, 2.2, 2.5 en 2.10 bezwaren gericht, waar het hof rekening mee zal houden. Voor zover de door de kantonrechter vastgestelde feiten in hoger beroep niet zijn betwist, gaat ook het hof van die feiten uit.
2. Het gaat in deze zaak, kort en zakelijk samengevat, om het volgende.
2.1.
[appellante] is op 21 april 2009 in dienst getreden bij de rechtsvoorgangster van Osuro. Zij was werkzaam als personal assistant/administratief medewerkster/directiesecretaresse voor de toenmalige statutair directeur de heer [senior] (hierna: [senior]). Als zodanig had zij toegang tot administraties en bankgegevens en bereidde zij betalingsopdrachten voor in opdracht van [senior].
2.2.
Bij brief van 12 januari 2017 heeft de ING op grond van een aantal bevindingen haar zorgen geuit aan Osuro. Deze zorgen betroffen onder meer een groot aantal contante geldopnames, betalingen naar en ontvangsten vanuit de Verenigde Arabische Emiraten en betalingen aan Envoy Services Ltd, die naar de mening van ING door [senior] onvoldoende waren verklaard. ING heeft in deze brief een gedetailleerde verantwoording gevraagd op korte termijn, bij gebreke waarvan zij de kredietovereenkomst met Osuro dreigde op te zeggen.
2.3.
Dit heeft ertoe geleid dat per 3 juli 2017 [senior] is teruggetreden als statutair directeur, en dat in zijn plaats zijn zoon [junior] (hierna: [junior]) is benoemd.
2.4.
[junior] heeft onderzoek gedaan in de boekhouding en administratie van Osuro, waarbij hij in verband met vragen over een aantal onduidelijke financiële transacties een beroep heeft gedaan op de medewerking en de informatie van [appellante].
2.5.
[appellante] heeft zich op 31 augustus 2017 ziekgemeld wegens, kort gezegd, burn-out klachten.
2.6.
In een gesprek op 20 oktober 2017 met [junior] en een particulier onderzoeker heeft [appellante] desgevraagd over de overboekingen van Envoy Services Limited verklaard dat deze dateerden uit 2015, dat het toen een hele roerige tijd was, en dat hij (het hof begrijpt: [senior]) toen met van alles bezig was. Een nadere verklaring over deze overboekingen heeft [appellante] toen niet willen geven.
2.7.
Op 25 oktober 2017 heeft [junior] aan PSG Perception Security Group opdracht gegeven om een onderzoek in te stellen naar een groot aantal niet verklaarbare betalingen in 2015/2016 welke waren gedaan met de zakelijke betaalrekeningen van Osuro.
2.8.
In november 2017 heeft [junior] opnieuw de medewerking gevraagd van [appellante] en meermalen aangedrongen op haar volledige openheid over de gebleken overboekingen aan Envoy Services Limited en de betalingen aan Worldpay. Het verzoek van [junior] aan [appellante] om een gesprek hierover heeft geen resultaat gehad.
2.9.
Op 6 december 2017 heeft PSG een rapport uitgebracht, waarin zij op basis van rekeningonderzoeken en gesprekken met [senior], tot de conclusie komt dat [appellante] verantwoordelijk is geweest voor de betreffende betalingen die optellen tot een geldbedrag van € 1.750.000,-.
2.10.
Bij e-mail van 9 december 2017 heeft de raadsman van Osuro de bevindingen van PSG aan de raadsman van [appellante] voorgelegd, en gevraagd om een schriftelijke reactie van [appellante] vóór 12 december 2017, 12:00 uur. Deze is niet gekomen.
2.11.
Op 12 december 2017 heeft Osuro [appellante] op staande voet ontslagen. Osuro heeft dit ontslag in hoofdzaak gegrond op het verwijt dat [appellante] bij de betreffende betalingen betrokken, althans hiervan op de hoogte, moet zijn geweest, maar desondanks heeft geweigerd en blijft weigeren hierover openheid van zaken te geven, als gevolg waarvan het vertrouwen in [appellante] ernstig is geschaad.
3. In deze procedure heeft [appellante] in eerste aanleg primair verzocht het ontslag op staande voet te vernietigen, met doorbetaling van loon en nevenvorderingen. Subsidiair heeft [appellante] op grond van artikel 7:681 lid 1 BW een billijke vergoeding verzocht van € 76.464,- bruto, en tevens een vergoeding conform artikel 7:677 lid 2 BW, met nevenvorderingen. Osuro heeft een voorwaardelijk tegenverzoek ingediend tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat gelet op de aard, frequentie en omvang van de ontdekte transacties, Osuro [appellante] terecht een ernstig verwijt heeft gemaakt van het bij voortduring niet verstrekken van informatie en achtergronden daarvan, en dat [appellante] aldus hardnekkig heeft geweigerd te voldoen aan redelijke bevelen en opdrachten van Osuro en grovelijk de plichten heeft veronachtzaamd die de arbeidsovereenkomst haar oplegt. De verzoeken van [appellante] zijn afgewezen. Aan het (voorwaardelijk) tegenverzoek is de kantonrechter niet toegekomen.
4. In hoger beroep verzoekt [appellante] – na wijziging van eis – dat het hof voor recht verklaart dat het verzoek van [appellante] tot vernietiging van het ontslag op staande voet ten onrechte door de kantonrechter is afgewezen. Verder verzoekt zij opnieuw doorbetaling van loon, met nevenvorderingen, alsmede (subsidiair) een vergoeding conform artikel 7:677 lid 2 BW en een billijke vergoeding op grond van artikel 7:681 lid 1 BW, met nevenvorderingen.
5. Het beroepschrift bevat diverse, niet in afzonderlijke grieven benoemde, klachten. Het hof begrijpt dat [appellante] de zaak daarmee in volle omvang opnieuw aan het hof wil voorleggen. Het hof overweegt hierover het volgende.
6. Voldoende aannemelijk is geworden dat er in 2015-2016 veelvuldig overboekingen en betalingen hebben plaatsgevonden van de zakelijke rekening van Osuro, waarvan de aard en achtergrond voor de ING en voor [junior] onduidelijk waren. Niet weersproken is dat het, zoals uit het onderzoek van PSG blijkt, gaat om een aanzienlijk bedrag van in totaal € 1.750.000,-. Het hof is van oordeel dat eveneens voldoende aannemelijk is geworden, dat [appellante] vanuit haar functie als personal assistant/administratief medewerkster/ directiesecretaresse van de voormalige statutair directeur [senior] beschikte over essentiële informatie met betrekking tot de aard en achtergrond van deze betalingen. Dit blijkt bijvoorbeeld uit haar uitlatingen tijdens het door de heer Van den Bergh van PSG met [appellante] gevoerde gesprek op 20 oktober 2017, dat de overboekingen aan Envoy Services Limited dateerden uit 2015, dat het toen een hele roerige tijd was en dat hij (het hof begrijpt: [senior]) toen met van alles bezig was. Voorts blijkt dit bijvoorbeeld uit het feit dat [appellante], zoals zij ter zitting in hoger beroep heeft erkend, wist van de verslavingen van [senior] en van de overboekingen naar de goksites. Het verweer van [appellante] dat ook anderen, waaronder [junior] en de heren [naam 1] en [naam 2], hiervan op de hoogte waren wordt als onvoldoende onderbouwd verworpen. Het hof sluit niet uit dat [naam 1] en [naam 2] al eerder wisten van het uitgavenpatroon van [senior], maar dat zij volledig op de hoogte waren van de achtergrond van deze betalingen acht het hof niet aannemelijk geworden. Dat ook [junior] volledig op de hoogte zou zijn is evenmin aannemelijk, aangezien hij pas in 2017 is aangetreden. Bovendien ligt dit niet voor de hand gelet op het veelvuldig vragen van [junior] aan [appellante] naar informatie over de betalingen en overboekingen, en de in oktober 2017 door [junior] aan PSG gegeven onderzoeksopdracht. Het hof is met de kantonrechter van oordeel dat [appellante], die in dienst was van Osuro, als goed werknemer gehouden was om haar volle medewerking te geven aan het onderzoek naar de overboekingen en betalingen, en om alle vragen die zij daarover kreeg van [junior] – zijnde op dat moment de statutair directeur van Osuro – open en naar waarheid te beantwoorden. Deze verplichting tot loyale medewerking en informatieverstrekking rustte ook op haar in het geval de gevraagde informatie ook elders of bij anderen in het bedrijf te achterhalen zou zijn. [appellante] had redelijkerwijs moeten begrijpen dat de vele betalingen en overboekingen naar onder meer goksites die zij - kennelijk in opdracht van [senior] – (deels) heeft verzorgd althans heeft voorbereid, waarschijnlijk ten koste gingen van het bedrijfsvermogen van Osuro. Het verweer van [appellante] dat het niet ging om geld van Osuro, maar om geld dat [senior] zelf had verdiend met de verkoop van een andere onderneming, wordt verworpen. [senior] had dit geld immers ingebracht in Osuro, waardoor het onderdeel was geworden van het vermogen van Osuro. Het verweer van [appellante] dat zij een geheimhoudingsovereenkomst had getekend met [senior] en geen mededelingen hoefde te doen over de problemen van [senior] in de familiesfeer, kan evenmin slagen. Een dergelijke overeenkomst is niet aannemelijk geworden, en de exacte inhoud daarvan al helemaal niet, terwijl niet in te zien valt waarom betalingen door [senior] van de zakelijke rekening van Osuro bescherming zouden verdienen op grond van zijn privacy. Ook acht het hof niet aannemelijk geworden dat [appellante] als gevolg van bedreigingen door [senior] zich niet vrij voelde om de gevraagde informatie te verstrekken. Dat [senior] haar meermalen thuis heeft bezocht, toen vaak tegen haar schreeuwde en haar zei dat zij niets mocht vertellen, acht het hof, zo al relevant, in dit verband onvoldoende. De reden dat [appellante] geen informatie aan [junior] wilde verstrekken, lijkt veeleer gelegen te zijn in haar volledige loyaliteit ten opzichte van [senior]. Daarmee miskent ze echter haar positie als werknemer van Osuro, die meebrengt dat van haar als goed werknemer mag worden verwacht dat ze in het geval van conflicterende belangen de belangen van haar werkgever laat prevaleren. .
7. Het hof verenigt zich dan ook met het oordeel van de kantonrechter dat Osuro [appellante] terecht een ernstig verwijt heeft gemaakt van het bij voortduring niet verstrekken van informatie en achtergronden daarvan, en dat [appellante] aldus hardnekkig heeft geweigerd te voldoen aan redelijke bevelen en opdrachten van Osuro en grovelijk de plichten heeft veronachtzaamd die de arbeidsovereenkomst haar oplegt. Aan het door Osuro aan [appellante] gelegen ontslag lag een dringende reden ten grondslag. Dat dit ontslag niet onverwijld is gegeven ziet het hof niet in. Osuro heeft [appellante] tijdig in de gelegenheid gesteld om vóór 12 december 2017, 12:00 uur, schriftelijk te reageren op het op 6 december 2017 gedateerde onderzoeksrapport van PSG. Op het moment dat duidelijk werd dat ook toen geen reactie van [appellante] kwam, heeft Osuro [appellante] onverwijld ontslagen.
8. Al hetgeen verder nog door partijen in deze procedure naar voren is gebracht kan onbesproken blijven, aangezien dit naar het oordeel van het hof geen feiten betreft die ertoe leiden dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig moet worden geacht.
9. Voor zover [appellante], los van de al dan niet rechtsgeldigheid van het ontslag op staande voet, nog loon verzoekt over de periode vanaf 1 november 2017 tot 12 december 2017, is het hof met de kantonrechter van oordeel dat dit verzoek evenmin toewijsbaar is. Het hof verenigt zich met de motivering van de kantonrechter (onder 5.16) op dit punt.
10. Dat [appellante] gezondheidsproblemen heeft en als gevolg van haar ontslag, gecombineerd met de (vooralsnog) weigering van het UWV om haar een uitkering ingevolge de Ziektewet te verstrekken, in een bijzonder moeilijke financiële situatie verkeert is duidelijk. Dit is echter onvoldoende zwaarwegend om te oordelen dat het gegeven ontslag op staande voet onterecht is gegeven. [appellante] had haar ontslag kunnen voorkomen door loyaal mee te werken met [junior].
11. Uit het bovenstaande volgt dat het hoger beroep wordt verworpen. Het hof zal het vonnis van de kantonrechter bekrachtigen. [appellante] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep.

Beslissing

Het hof:
  • bekrachtigt de tussen partijen gewezen beschikking van de kantonrechter te Den Haag van 23 februari 2018;
  • veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van Osuro tot op heden begroot op € 726,- aan griffierecht en € 2.148,- aan salaris advocaat (2 punten tarief II).
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.M.T. van der Hoeven-Oud, R.S. van Coevorden en S.R. Mellema en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 december 2018 in aanwezigheid van de griffier.