ECLI:NL:GHDHA:2018:352

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
6 maart 2018
Publicatiedatum
23 februari 2018
Zaaknummer
200.212.007/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kosten gedwongen ontruiming pand; causaal verband; toerekening

In deze zaak gaat het om de kosten van een gedwongen ontruiming van een pand aan de Hellingweg 127 te Den Haag, dat sinds 2002 gekraakt was. De Gemeente Den Haag was eigenaar van het pand en had in 2015 een ontruimingsvonnis verkregen. De ontruiming vond plaats op 9 september 2015, waarbij de politie en een deurwaarder betrokken waren. Tijdens de ontruiming boden de aanwezige gebruikers verzet, wat leidde tot een langdurige en complexe ontruiming. De Gemeente vorderde schadevergoeding van de gebruikers voor de gemaakte kosten, die voortvloeiden uit hun weigering om het pand vrijwillig te verlaten. De rechtbank had de gebruikers veroordeeld tot betaling van een deel van deze kosten, maar de gebruikers gingen in hoger beroep.

Het hof beoordeelt de grieven van de gebruikers tegen de toewijzing van de deurwaarderskosten en andere ontruimingskosten. Het hof oordeelt dat de deurwaarderskosten redelijk zijn, gezien de omstandigheden van de ontruiming en het verzet van de gebruikers. De gebruikers hadden het pand niet vrijwillig ontruimd, wat leidde tot extra kosten voor de Gemeente. Het hof wijst de grieven van de gebruikers af en bevestigt de veroordeling tot betaling van de deurwaarderskosten en een deel van de andere ontruimingskosten. De Gemeente kan echter geen sloopkosten verhalen op de gebruikers, aangezien de sloop van het pand haar verantwoordelijkheid was. Het hof compenseert de proceskosten tussen partijen, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.212.007/01
Rolnummer rechtbank : C/09/509189 / HA ZA 16-445

Arrest van 6 maart 2018

inzake
1.
[appellant 1],
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. C.J.M. van den Brûle te Den Haag,
2.
[appellant 2],
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. M.A.R. Schuckink Kool te Den Haag,
3.
[appellant 3],
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. R.K. Uppal te Amsterdam,
4.
[appellant 4],
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. M.A.R. Schuckink Kool te Den Haag,
5.
[appellant 5],
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. C.J.M. van den Brûle te Den Haag,
6.
[appellant 6],
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. M.A.R. Schuckink Kool te Den Haag,
7.
[appellant 7],
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. R.K. Uppal te Amsterdam,
8.
[appellant 8],
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. M.A.R. Schuckink Kool te Den Haag,
9.
[appellant 9],
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. C.J.M. van den Brûle te Den Haag,
10.
[appellant 10],
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. C.J.M. van den Brûle te Den Haag,
appellanten in het principaal appel,
geïntimeerden in het incidenteel appel,
hierna te noemen: [appellanten] ,
tegen

De Gemeente DEN HAAG,

zetelende te Den Haag,
geïntimeerde in het principaal appel,
appellant in het incidenteel appel,
hierna te noemen: de Gemeente,
advocaat: mr. A.R. de Jonge te Den Haag.

Het geding

Bij dagvaarding van 6 maart 2017 zijn [appellanten] in hoger beroep gekomen van het tussen partijen gewezen vonnis van 21 december 2016 van de rechtbank Den Haag. Daarbij hebben zij, naast een aantal bezwaren tegen de feitenvaststelling van de rechtbank, zeven grieven tegen het vonnis geformuleerd en producties overgelegd. Vervolgens hebben [appellanten] een ‘Akte houdende enkele aanvullingen en overlegging productie’ genomen. Bij memorie van antwoord in principaal appel tevens memorie van grieven in incidenteel appel (met productie) heeft de Gemeente de grieven bestreden en harerzijds een grief tegen het vonnis gericht. Bij memorie van antwoord in incidenteel appel hebben [appellanten] de incidentele grief bestreden. Partijen hebben hun zaak op 1 februari 2018 doen bepleiten door hun hiervoor genoemde advocaten aan de hand van overgelegde pleitaantekeningen. Aansluitend is arrest bepaald.

Beoordeling van het hoger beroep

Als enerzijds gesteld en anderzijds niet (of onvoldoende gemotiveerd) bestreden staat tussen partijen onder meer het volgende vast:
1.1
De Gemeente was sinds 25 april 2000 eigenaar van het pand aan de Hellingweg 127 te Den Haag (hierna: het Pand). Het Pand bestond uit twee loodsen en een buitenruimte.
1.2
In 2002 is het Pand gekraakt. Vervolgens heeft zich in het Pand de ‘broedplaats’ genaamd “De Vloek” gevestigd. Bij brief van 16 mei 2003 heeft de Gemeente het Pand aan de gebruikers in bruikleen gegeven.
1.3
Bij brief van 2 juli 2014 heeft de Gemeente aan de gebruikers bericht dat het gebruik op uiterlijk 5 januari 2015 moet eindigen en dat het Pand op die datum leeg en ontruimd moet worden opgeleverd. De opleveringsdatum is later verschoven naar 1 april 2015.
1.4
Met acht gebruikers heeft de Gemeente een nieuwe bruikleenovereenkomst gesloten met betrekking tot een ander pand. Deze acht gebruikers hebben het Pand vrijwillig verlaten.
1.5
Bij vonnis van 30 juli 2015 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag de ontruimingsvorderingen van de Gemeente jegens de gebruikers van het Pand toegewezen en de gebruikers veroordeeld:
“om het Pand binnen vijf dagen na de betekening van dit vonnis te ontruimen en niet opnieuw in gebruik te nemen of af te geven, zulks met al het hunne en al degenen die zich hunnentwege in het Pand mochten bevinden daaronder begrepen;”
Daarbij is bepaald dat dit vonnis ten uitvoer kan worden gelegd tegen een ieder die zich zonder recht of titel in het Pand bevindt of het pand betreedt.
1.6
Daarna heeft de Gemeente met 44 gebruikers van het Pand (dat waren niet alle gebruikers) een nieuwe bruikleenovereenkomst gesloten met betrekking tot een voormalig schoolgebouw. In het kader hiervan is aan deze gebruikers de volgende, door hen te ondertekenen verklaring voorgelegd:
“ Hierbij verklaar ik: (…)
- Het pand staande en gelegen aan de Hellingweg nr. 127 te Den Haag voor of op uiterlijk
1 september 2015te ontdoen van alle inventaris en roerende zaken, te ontruimen en ter vrije beschikking aan de gemeente te stellen onder afgifte van alle sleutels;
  • Het pand aan de Hellingweg nr. 127 te Den Haag tot de hiervoor genoemde datum van ontruiming niet aan derden in gebruik te geven;
  • Ermee in te stemmen dat alle goederen die in het pand worden achtergelaten op voornoemde datum van ontruiming onmiddellijk eigendom worden van de gemeente en dat de gemeente daarover naar eigen goedvinden kan beschikken zonder enige vergoeding daarvoor verschuldigd te zijn;
  • (…)”
1.7
Bij arrest van 1 september 2015 heeft dit gerechtshof het vonnis van de voorzieningenrechter van 30 juli 2015 bekrachtigd. Tegen dit arrest is geen cassatieberoep ingesteld.
1.8
Bij exploot van 1 september 2015 heeft de deurwaarder de grosse van het vonnis van 30 juli 2015 aan de gebruikers van het Pand betekend en het bevel gedaan om aan de inhoud van het vonnis te voldoen en het Pand binnen vijf dagen met al het hunne en de hunnen te ontruimen en niet opnieuw in gebruik te nemen.
1.9
Op 7 september 2015 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag verlof verleend tot tenuitvoerlegging van het vonnis op alle dagen en uren.
1.1
Op 9 september 2015 vond de ontruiming van het Pand plaats. Appellanten sub 1 en sub 3 t/m 10 waren toen aanwezig in het Pand of op het dak daarvan. [appellant 5] (appellant sub 5) en [appellant 3] (appellant sub 3) bevonden zich onder een vloer van het Pand en hadden hun armen in beton vastgeketend. [appellant 2] (appellant sub 2) bevond zich in een caravan achter de tweede loods. Alle appellanten zijn tijdens de ontruiming door de politie aangehouden.
1.11
Het door deurwaarder [de deurwaarder] opgemaakte proces-verbaal van ontruiming van 9 september 2015 vermeldt over het verloop van de ontruiming onder meer het volgende.
“heb ik […] mij om 06.30 uur begeven naar het te ontruimen perceel, alwaar mij is gebleken dat een aantal gebruikers zich op het dak had verschanst (onder andere in een opgebouwd kraaiennest) en weerstand bood tegen de aanstaande gedwongen ontruiming, onder andere door het gooien van verfbommen.
De genoemde gebruikers zijn door de politie, onder andere onder inzet van een tweetal spuitwagens en een kraanwagen, waarmee agenten in een container op het dak van het perceel zijn afgezet, aangehouden en afgevoerd.
Door een aannemer is voorts met behulp van een shovel het terrein voor het perceel leeggeruimd.
Vervolgens heb ik mij om 08.00 uur, in aanwezigheid van de heer [inspecteur van politie] , inspecteur van politie, […] alsmede in aanwezigheid van een peloton politie en een ontruimingsploeg, middels een door de politie met een grijper geforceerde deur de toegang tot het perceel verschaft;
alwaar ik tot de gerechtelijke ontruiming ben overgegaan en alwaar een ontruimingsploeg, onder andere met behulp van een tweetal mini-bulldozers, de nog aanwezige (nauwelijks economische waarde vertegenwoordigende) roerende zaken uit het perceel heeft verwijderd en heeft geplaatst op de openbare weg. Deze zaken zijn uiteindelijk in een achttal zeecontainers afgevoerd.
In het perceel aangetroffen chemisch afval is separaat verwijderd.
Omdat het verzoekster bekend was dat zich in het perceel asbest bevond, is door verzoekster een gespecialiseerd bedrijf ingehuurd, dat heeft toegezien op en zorg gedragen voor een terzake juiste procedure. Dit bedrijf heeft tevens namens verzoekster algemeen toezicht gehouden op en voor nadere coördinatie van de ontruiming zorg gedragen.
Tijdens de ontruiming bleek dat zich onder de vloer van het perceel nog een tweetal gebruikers had verschanst. Zij hadden zich met hun armen in beton vastgeketend en zijn eerst na een paar uur door de politie uit hun positie bevrijd. Door gespecialiseerde teams van de politie en het Ministerie van Defensie is het perceel vervolgens nog doorzocht op eventuele andere verborgen gebruikers, doch die zijn niet aangetroffen.
Om 23.00 uur heb ik en met mij de overige (nog) aanwezige personen voormeld perceel weer verlaten.
Door verzoekster is ter bescherming van de zaken en ter voorkoming van het door de gebruikers opnieuw in gebruik nemen van het perceel een beveiligingsbedrijf ingehuurd. Tevens heeft verzoekster opdracht verstrekt aan een reinigingsbedrijf om de verf van de bestrating te verwijderen.
Al op de dag van de gedwongen ontruiming is verzoekster begonnen met de sloop van de zich op het perceel bevindende opstallen.
Van de situatie ter plaatse is door/namens verzoekster een fotoreportage gemaakt, waarvan een door mij gewaarmerkt exemplaar aan dit proces-verbaal is gehecht.”
1.12
Een door de politie opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 10 september 2015 (PL1500-2015267063-9) vermeldt dat tijdens de ontruiming met verfbommen werd gegooid naar de leden van de Mobiele Eenheid en hun voertuigen.
1.13
Op 10 september 2015 heeft [naam 1] namens de Nationale Politie, eenheid Den Haag, aangifte gedaan van vernieling van negen dienstvoertuigen. De aangifte vermeldt dat tijdens de ontruiming door de bewoners van het Pand met verfbommen naar leden van de Mobiele Eenheid is gegooid en dat tijdens de ontruiming schade is ontstaan aan de voertuigen, te weten verfschade. De verf die op de voertuigen is terechtgekomen moet verwijderd worden door een specialistisch bedrijf, aldus de aangifte.
1.14
De Gemeente heeft ten behoeve van de ontruiming [coördinator/toezichthouder] , werkzaam bij Ingenieursbureau Newton B.V. (hierna: [coördinator/toezichthouder] ), ingeschakeld als externe coördinator en toezichthouder. In een e-mailbericht van 2 november 2016 heeft [coördinator/toezichthouder] over de ontruiming op 9 september 2015 geschreven:
“Alle toegangsdeuren en ramen waren gebarricadeerd en of met caravans, grof afval en of dichtgelast met stalen platen, radiatoren bewapeningsnetten etc. (…)
Ook kon men niet weten voorafgaand waar alle mensen zich bevonden. (…)”.
1.15
Tegen [appellanten] is strafvervolging ingesteld wegens (medeplegen van) kraken (artikel 138a Wetboek van Strafrecht (Sr)). Tegen een aantal appellanten is tevens strafvervolging ingesteld wegens openlijke geweldpleging (artikel 141 Sr). Allen zijn vervolgens strafrechtelijk veroordeeld. De veroordelingen zijn nog niet onherroepelijk.
1.16
De Gemeente heeft destijds aan VSM Sloopwerken B.V. opdracht gegeven voor asbest- en sloopwerkzaamheden betreffende het Pand. Met een factuur van 1 oktober 2015 heeft VSM Sloopwerken B.V. ter zake van het verwijderen en afvoeren van huisraad en achtergebleven bouw- en sloopafval bij het Pand € 26.152,- (exclusief omzetbelasting) aan de Gemeente in rekening gebracht.
1.17
Bij brief van 28 september 2015 heeft [coördinator/toezichthouder] een offerte uitgebracht met daarin opgenomen € 1.360,- (exclusief BTW) aan kosten voor reeds uitgevoerde werkzaamheden met betrekking tot de ontruiming van het Pand op 9 september 2015.
1.18
Met een factuur van 5 oktober 2015 heeft Westvlietbewaking B.V. € 19.382,41 (exclusief BTW) aan de Gemeente in rekening gebracht voor de reservering van twee beveiligers van 4 tot en met 9 september 2015 en voor de inzet van beveiliging bij het Pand van 9 tot en met 21 september 2015.
1.19
Met een factuur van 12 oktober 2015 heeft Fröling’s Totaalonderhoud € 3.085,50 (inclusief BTW) voor het verwijderen van verf van de straat, muren en glas bij het Pand op 6 oktober 2015 aan de Gemeente in rekening gebracht.
1.2
Met een factuur van 21 oktober 2015 heeft GGN incasso & gerechtsdeurwaarders € 3.433,55 (exclusief BTW) aan kosten voor de ontruiming van het pand aan de Gemeente in rekening gebracht. Deze kosten betreffen het verlof alle dagen en uren (griffierecht € 122,00 en het liquidatietarief € 452,00), ontruiming conform Btag (€ 1.227,39), informatiekosten BRP (€ 4,89), informatiekosten UWV (€ 3,16), informatiekosten kadaster (€ 5,10) en diverse bemoeiingen met betrekking tot de gedwongen ontruiming, waaronder ruim 17 uren werk x € 118,60 per uur.
1.21
De (raadsman van de) Gemeente heeft [appellanten] verzocht om de schade van de gemeente als gevolg van de ontruiming van het Pand, begroot op € 50.262,76, aan de Gemeente te voldoen. [appellanten] hebben niet aan dit verzoek voldaan.
2.1
De Gemeente heeft [appellanten] gedagvaard en gevorderd, dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, [appellanten] hoofdelijk veroordeelt tot, kort weergegeven, betaling van € 3.433,55 (exclusief BTW) wegens ontruimingskosten van de deurwaarder en van € 46.829,21 (exclusief BTW) wegens kosten van de aannemer, het schoonmaakbedrijf, de externe toezichthouder en het beveiligingsbedrijf, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente en met de proceskosten, inclusief de nakosten. De Gemeente heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat [appellanten] niet aan het onherroepelijk geworden ontruimingsvonnis hebben voldaan, zodat zij schadeplichtig zijn op grond van artikel 3:297 Burgerlijk Wetboek (BW). De schade bestaat in de eerste plaatst uit de deurwaarderskosten. Daarnaast hebben [appellanten] volgens de Gemeente onrechtmatig gehandeld door het pand niet vrijwillig te verlaten, de toegang te barricaderen en de confrontatie aan te gaan. Zij moeten volgens de Gemeente de schade vergoeden, primair op grond van onrechtmatig handelen (art. 6:162 BW) en subsidiair op grond van groepsaansprakelijkheid (art. 6:166 BW). De schade bedraagt € 23.536,80 voor verwijderen en afvoeren van puin, € 1.360,- voor een externe toezichthouder, € 2.550,- voor het verwijderen van verfresten en € 19.382,41 voor de noodzakelijke beveiliging van het Pand na afloop van de ontruiming, aldus de Gemeente.
2.2
[appellanten] hebben gemotiveerd verweer gevoerd.
2.3
De rechtbank heeft [appellanten] hoofdelijk veroordeeld tot betaling van € 3.433,55 wegens ontruimingskosten van de deurwaarder en tot betaling van € 26.596,80, zijnde € 23.536,80 wegens kosten voor verwijderen van goederen, € 1.360,- wegens kosten voor de externe deskundige [coördinator/toezichthouder] en € 1.700,- wegens kosten van verwijderen van verf, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 september 2015 en de proceskosten.
3.1
Met hun
eerste griefzijn [appellanten] opgekomen tegen de opname in het vonnis dat zij de toegang tot het Pand hadden gebarricadeerd met puin, toegangsdeuren hadden dichtgelast en dichtgeschroefd, chemicaliën in het pand hadden verspreid en verfbommen hadden gegooid. Volgens [appellanten] was gewoon toegang tot het Pand mogelijk, namelijk via een (niet gebarricadeerde) achterdeur van de tweede loods, en waren er geen chemicaliën in het pand verspreid. De
tweede griefricht zich tegen de toewijzing van de deurwaarderskosten. Volgens [appellanten] heeft een belangrijk deel van de deurwaarderskosten betrekking op de voorbereiding en de duur van de ontruiming die zijn veroorzaakt door de verwijdering van goederen die al eigendom van de Gemeente waren en – met goedvinden van de Gemeente – door anderen waren achtergelaten. Volgens [appellanten] staan deze kosten niet in enig causaal verband met hun gedragingen. Bovendien achtten zij de deurwaarderskosten niet voldoende gespecificeerd. Het hof zal deze twee grieven, die de Gemeente gemotiveerd heeft bestreden, gezamenlijk bespreken.
3.2
Vast staat dat [appellanten] op 9 september 2015 in en op het (terrein van het) Pand aanwezig waren. Zij hadden het Pand niet vrijwillig ontruimd. Dit brengt met zich dat een gedwongen ontruiming moest plaatsvinden waartoe de Gemeente de deurwaarder moest inschakelen. Immers, ingevolge de wet (artikel 556 Rv) moet een gedwongen ontruiming gedaan worden door een deurwaarder, eventueel bijgestaan door één of twee getuigen. De Gemeente kan een gedwongen ontruiming niet zelf bewerkstelligen. Reeds de enkele weigering van [appellanten] om uit het Pand te vertrekken en zo aan het vonnis van 30 juli 2015 te voldoen, heeft dus tot deurwaarderskosten geleid.
3.3
Vast staat voorts dat de ingangen van de loodsen, mogelijk op één achterdeur na, waren geblokkeerd met spullen en/of dichtgelast. Verder was aan de Gemeente en de deurwaarder vóór en bij het begin van de ontruimingsdag bekend gemaakt dat de nog aanwezige gebruikers het pand niet wilden ontruimen en dat zij verzet zouden bieden tegen een gedwongen ontruiming. [appellanten] hebben niet betwist dat de gebruikers van het pand voorafgaand aan de ontruiming de ingangen, op één achteringang na, hadden geblokkeerd met heel veel spullen. De deurwaarder trof deze ingangen dus ontoegankelijk gemaakt aan en had via die ingangen geen (gewone) toegang. Niets wijst er op dat de aanwezige gebruikers hulp boden bij het verkrijgen van toegang. Bovendien werden mensen die ten behoeve van de ontruiming waren meegekomen vanaf het Pand met verfbommen bekogeld.
Onder die omstandigheden acht het hof het redelijk dat de deurwaarder de ontruiming in overleg en samenwerking met de politie en Mobiele Eenheid heeft verzorgd en dat al deze mensen toegang tot het Pand moesten zien te krijgen. Er kan onder de gegeven omstandigheden vanuit worden gegaan dat de toegang slechts behoorlijk mogelijk was met een grijper, een kraanwagen en een shovel, terwijl de ontruiming zelf mede met behulp van mini-bulldozers moest plaatsvinden, zoals de deurwaarder in zijn proces-verbaal heeft aangegeven (zie onder 1.11). De vraag van wie de grote hoeveelheid nog aanwezige spullen waren is niet bepalend voor de vraag of deze spullen weggeschoven en uit het Pand verwijderd moesten worden om het Pand te kunnen doorzoeken op aanwezigen en om de ontruiming veilig af te ronden.
3.4
Dat er mogelijk ergens een niet geblokkeerde achteringang was – het hof laat in het midden of dit zo was –, maakt niet dat het Pand eenvoudig toegankelijk was en sneller (met minder hoge deurwaarderskosten) ontruimd kon worden. Immers, niets wijst er op dat de deurwaarder of de Gemeente op de hoogte was van een niet geblokkeerde achterdeur of dat zij daarop vóór het binnentreden waren gewezen door [appellanten] of anderen. Bovendien is onvoldoende gesteld om aan te kunnen nemen dat deze ene achterdeur van de tweede loods afdoende was om een
veiligetoegang te bieden aan al de mensen die de ontruiming moesten afdwingen.
3.5
Vast staat voorts dat aan de Gemeente (en aan de deurwaarder) niet bekend was hoeveel mensen en wie zich in het Pand bevonden, terwijl de aanwezigen daarnaar gevraagd zich op een zwijgrecht beriepen. De deurwaarder moest dus zelf ervoor zorgdragen dat alle aanwezigen werden opgespoord en uit het Pand verwijderd. Nu de reeds wel gevonden aanwezigen zich op (grote) afstand van elkaar bevonden en deels verstopt waren geweest (zo trof de deurwaarder tijdens de ontruiming nog twee vastgeketende personen onder de vloer aan) is het redelijk dat het pand grondig en met infrarood werd doorzocht voordat de deurwaarder kon aannemen dat alle gebruikers vertrokken waren. Dit was temeer van belang nu de sloop van het Pand diezelfde dag is begonnen. Dat zowel de advocate van de gebruikers als iemand die op 9 september 2011 als veiligheidspersoon voor de gebruikers ter plaatse was ( [naam 2] ) om 11.00 en om 13.00 uur aan de politie heeft verteld dat de twee personen in de kelder de enige personen waren die nog in het pand aanwezig waren, maakt niet dat de deurwaarder de zoektocht naar te ontruimen mensen eerder dan 23.00 uur moest (laten) staken. Het is begrijpelijk dat de deurwaarder, de politie en de Gemeente niet blindelings op deze mededelingen zijn afgegaan en zich in verband met de veiligheid van eventuele zich nog in het gebouw aanwezige personen er van hebben vergewist dat er niemand meer aanwezig was. De mededelingen werden niet bevestigd door de aangehouden gebruikers en de politie had er twijfels over of iedereen gevonden was, zo valt af te leiden uit de mededeling aan de veiligheidspersoon (productie 2 bij memorie van grieven). Ook vanwege het feit dat twee gebruikers vastgeketend in beton onder de vloer waren gevonden, mocht de deurwaarder er niet op vertrouwen dat alle mensen die niet gevonden zouden worden en in het Pand zouden achterblijven, zelf tijdig en veilig weg zouden kunnen komen. De zorgvuldigheidsnorm bracht dan ook met zich dat de deurwaarder de ontruiming pas zou staken wanneer hij zelf na doorzoeking door gespecialiseerde teams, zeker wist dat er zich geen mensen meer in het Pand bevonden. Uit niets volgt dat dit op een eerder moment dan 23.00 uur was of had moeten zijn.
Evenmin was de deurwaarder verplicht tot 7.00 uur met de aanvang van de ontruiming te wachten. Het is redelijk dat de deurwaarder een ontruiming waarbij hij verzet van de gebruikers (en daarmee mogelijke onverwachte gebeurtenissen en tijdrovendheid) moet verwachten, zo vroeg mogelijk in de ochtend aanvangt.
3.6
Het hof laat in het midden of er chemicaliën in het pand verspreid waren. Op foto’s is te zien dat er gasflessen, brandblussers en jerrycans (met voor het hof onbekende inhoud) aanwezig waren. Het wel of niet verspreid zijn van deze chemicaliën, doet niet voldoende toe of af aan de voorzichtigheid waarmee het Pand betreden moest worden en de zorgvuldigheid waarmee de ontruiming moest plaatsvinden.
3.7
Het hof acht het onder de voornoemde omstandigheden en gelet op de omvang van het Pand (twee loodsen en een buitenruimte) redelijk dat het ontruimen vroeg is begonnen, een hele dag plus voorbereidingsuren heeft gekost en dat de deurwaarder daarvoor € 3.433,55 (exclusief BTW) in rekening heeft gebracht. Deze kosten zijn redelijk en, gelet op de hiervoor onder 1.20 weergegeven specificatie, voldoende gespecificeerd. De Gemeente heeft deze kosten moeten maken omdat [appellanten] het Pand niet zelf vrijwillig hadden ontruimd.
3.8
De conclusie is dat de eerste twee grieven geen doel treffen. [appellanten] dienen de deurwaarderskosten aan de Gemeente te vergoeden.
4.1
De
vierde griefvan [appellanten] betreft de omvang van de schade. Volgens [appellanten] zijn in de loop van de jaren vanaf 2002 tot het vertrek in augustus 2015 van 44 gebruikers van het Pand, veel spullen door allerlei individuele bewoners, gebruikers en bedrijven achtergelaten. De post van € 26.152,- van VSM Sloopwerken B.V. betreft volgens [appellanten] de afvoer van enige huisraad maar vooral van bouw- en sloopafval, waarvoor zij zich niet aansprakelijk achten. Evenmin achten zij zich aansprakelijk voor de kosten van bewaking van het terrein en voor de verwijdering van gevelplaten. Voorts zouden de kosten van [coördinator/toezichthouder] ook gemaakt zijn indien [appellanten] zich niet tegen de ontruiming hadden verzet, aldus [appellanten]
Ter zake van deze grief overweegt het hof het volgende.
4.2
Tussen partijen is niet in geschil dat de Gemeente, niet de gebruikers van het Pand, voor de sloop van het Pand moest zorgdragen. De gebruikers dienden ‘slechts’ het Pand leeg en ontruimd op te leveren. Dit betekent dat de Gemeente de sloopkosten niet op de gebruikers kan verhalen.
4.3
VSM Sloopwerken B.V. heeft een specificatie gegeven van haar factuur van € 26.152,-. Uit deze specificatie blijkt dat er op woensdag 9-9-2015 mobiel kraanuren zijn gemaakt, een vrachtauto combinatie en een lichtwagen zijn ingezet en manuren zijn gemaakt en dat er direct daarna (de volgende dag) een stort plaatsvond, waarbij stortkosten zijn gemaakt voor “huisraad en bouw en sloopafval”. Hieruit volgt dat de factuur van € 26.152,- niet alleen het verwijderen van huisraad betreft, maar tevens sloop. Loskoppelen van de kosten voor het verwijderen van huisraad van die voor sloop is op basis van deze factuur of op grond van hetgeen de Gemeente (overigens) heeft gesteld niet mogelijk: iedere post op de factuur die mogelijk op het verwijderen van huisraad ziet, betreft tevens bouw en sloopafval (zo blijkt telkens uit de stortkosten). Dit betekent dat het hof de gehele kostenpost van VSM Sloopwerken B.V. moet afwijzen, omdat de kosten van bouw en sloop niet bij [appellanten] in rekening kunnen worden gebracht. De Gemeente heeft niets gesteld, noch voldoende onderbouwd, dat een aanwijzing kan geven welk deel de factuur op verwijdering van huisraad ziet. De vierde grief slaagt in zoverre.
4.3
Gelet op het voorgaande kan het hof in het midden laten of (en in hoeverre) de kosten voor het verwijderen van
allehuisraad, ook van de huisraad die was achtergelaten door de acht plus 44 bewoners die het Pand al eerder hadden verlaten (zie 1.4 en 1.6), aan [appellanten] valt toe te rekenen.
4.4
Aan [appellanten] zijn wel de kosten toe te rekenen van de extern toezichthouder [coördinator/toezichthouder] . Indien de gebruikers het Pand vrijwillig zouden hebben verlaten, geen deuren zouden zijn gebarricadeerd en er bekend was geworden dat het Pand vrijwillig was ontruimd, had [coördinator/toezichthouder] niet op de ontruimingsdag hoeven toezien op de veiligheidsrisico’s van (onder meer) het vrijkomen van asbest voor de in het Pand aanwezige mensen. De asbest had in dat geval ter gelegenheid van de sloop verwijderd kunnen worden door een asbest-gespecialiseerd bedrijf en zonder gevaar voor deurwaarder, politie, Mobiele Eenheid en gebruikers van het Pand. De aanwezigheid van [appellanten] en daarmee de aanwezigheid van politie en Mobiele Eenheid maakte dat er met spullen geschoven en met een grijparm gegrepen moest worden in aanwezigheid van deze (onbeschermde) mensen, met alle veiligheidsrisico’s van dien. De veiligheidsnorm bracht met zich dat een deskundige ( [coördinator/toezichthouder] ) hierop toezicht hield. Dit toezicht zou niet nodig zijn geweest indien [appellanten] het Pand tijdig vrijwillig hadden ontruimd. De vierde grief faalt voor zover die is gericht tegen toewijzing van het betreffende deel van de vordering (€ 1.360,-).
5.1
Met hun
vijfde griefkomen [appellanten] op tegen de toewijzing van € 1.700,- wegens verfschade. Ter zake van verfschade heeft de Gemeente bij dagvaarding in eerste aanleg aangevoerd dat [appellanten] de buurpanden hadden besmeurd met verfresten (dagvaarding 2.12). De rechtbank heeft overwogen dat niet kan worden vastgesteld dat er daadwerkelijk buurpanden door [appellanten] met verf zijn besmeurd. Tegen deze afwijzing is geen grief gericht.
5.2
Vast staat dat [appellanten] , althans een aantal van hen, op de dag van de ontruiming met verf hebben gegooid. De Gemeente heeft gesteld dat dit moest worden schoongemaakt. Volgens het proces-verbaal van aangifte, hiervoor genoemd in 1.13, moest verf van voertuigen verwijderd worden. Ingevolge de factuur van Fröling’s Totaalonderhoud betreffen de door de Gemeente in dit geding gevorderde kosten de kosten van het verwijderen van verf ‘van de straat, muren en glas’. De rechtbank heeft deze factuur gedeeltelijk toegewezen. [appellanten] hebben hun grief daartegen gericht en zij hebben betwist dat er verf op de straat terecht is gekomen op een plaats waar deze verwijderd moest worden, dat zij verf op muren en glas hebben gegooid/aangebracht en dat er kosten voor verwijdering zijn gemaakt. De Gemeente heeft weliswaar gesteld dat de buurpanden besmeurd bleken te zijn met verfresten, maar heeft niet onderbouwd aangevoerd dat zij deze panden heeft (laten) schoonmaken, welke kosten zij hiervoor heeft moeten maken en waarom. De Gemeente heeft gesteld dat ook straat, muren en glas verfresten hadden, maar heeft niet onderbouwd dat en waarom dit schoongemaakt moest worden. Een dergelijke onderbouwing was wel nodig in het licht van het feit dat het Pand gesloopt is, zodat de muren en ramen en (mogelijk een deel van) de bestrating dus in beginsel
nieteerst schoongemaakt hoefden te worden, zoals [appellanten] ook hebben aangevoerd. Nu een afdoende onderbouwing en specificatie van de schade door verf ontbreekt, kan deze post niet worden toegewezen. De vijfde grief is gegrond.
6.1
De
griefvan de Gemeente in het
incidenteel appelricht zich tegen de afwijzing van de kosten voor de inschakeling van het beveiligingsbedrijf Westvlietbewaking B.V. Die kosten (€ 19.382,41) waren volgens de Gemeente noodzakelijk omdat het Pand na de ontruiming door toedoen van [appellanten] in een zeer onveilige en brandbare staat verkeerde. [appellanten] hebben deze grief gemotiveerd bestreden.
6.2
De Gemeente heeft niet gesteld dat ze bezorgd was dat [appellanten] het Pand opnieuw zouden kraken. Zij heeft aangevoerd dat voorkomen moest worden dat
derden(sympathisanten en anderen) het pand opnieuw in gebruik zouden nemen. [appellanten] kunnen echter naar het oordeel van het hof niet aansprakelijk gehouden worden voor het eventueel betreden van het pand door derden.
6.3
Voor het hof staat vast dat direct op 9 september 2015 met de sloop van het Pand is begonnen (zie hiervoor hetgeen is opgemerkt in het proces-verbaal van ontruiming, 1.11; en hetgeen hierover is weergegeven in de factuur van VSM Sloopwerken, 4.3). Daarmee was (ook) door sloop de onveiligheid van het Pand een gegeven geworden. Mitsdien is onvoldoende aangevoerd dat het Pand door toedoen van [appellanten] onveilig was geworden.
6.4
De grief van de Gemeente is ongegrond.
7. De
derde griefvan [appellanten] ziet op de groepsaansprakelijkheid. Gelet op hetgeen hiervoor ten aanzien van de schadeposten is overwogen, behoeft deze grief geen afzonderlijke bespreking.
8. Grief
zesvan [appellanten] richt zich tegen de toewijzing van de wettelijke rente vanaf een eerder moment dan de factuurdatum voor elke kostenpost. Zij verzoeken in hoger beroep de ingangsdatum van de wettelijke rente te stellen op de factuurdatum voor elke kostenpost afzonderlijk. De Gemeente heeft deze grief niet (althans niet gemotiveerd) bestreden. Er van uitgaande dat de Gemeente de facturen betaald heeft zoals zij behoorde te doen, zal de wettelijke rente worden toegewezen vanaf de datum van de desbetreffende facturen, zoals hierna in het dictum vermeld.
9. Grief
zevenbetreft de veroordeling van [appellanten] in de proceskosten. Omdat partijen in het principaal appel over en weer deels in het ongelijk zijn gesteld, zal het hof de proceskosten daarvan compenseren, aldus dat ieder de eigen kosten draagt, zowel van de procedure in eerste aanleg als van het hoger beroep. In het incidenteel appel dient de Gemeente als de in het ongelijk gestelde partij de proceskosten te dragen.

Beslissing

Het hof:
in het principaal appel:
- vernietigt het bestreden vonnis van de rechtbank Den Haag van 21 december 2016 en opnieuw rechtdoende:
- veroordeelt [appellanten] hoofdelijk, waarbij bij betaling door de één de andere tot het betaalde zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de Gemeente te betalen een bedrag van € 3.433,55 (exclusief BTW), vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 21 oktober 2015 tot aan de dag der algehele voldoening, en een bedrag van € 1.360,- (exclusief BTW), vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 28 september 2015 tot aan de dag der algehele voldoening;
- verklaart dit arrest in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde;
- compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten van de eerste aanleg en van het hoger beroep draagt;
in het incidenteel appel:
- wijst het gevorderde af;
- veroordeelt de Gemeente in de kosten van het incidenteel appel, heden aan de zijde van [appellanten] begroot op € 447,-.
Dit arrest is gewezen door mrs. G. Dulek-Schermers, S.A. Boele en J.C.F. Talman en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 maart 2018 in aanwezigheid van de griffier.