ECLI:NL:GHDHA:2018:3366

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
4 december 2018
Publicatiedatum
7 december 2018
Zaaknummer
200.248.705/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de hardheidsclausule in het kader van de schuldsaneringsregeling

In deze zaak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam, waarin haar verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat [appellante] niet te goeder trouw was ten aanzien van het ontstaan van haar schulden en dat zij niet voldoende aannemelijk maakte dat zij de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling zou nakomen. In hoger beroep heeft [appellante] een beroep gedaan op de hardheidsclausule van artikel 288 lid 3 van de Faillissementswet, stellende dat haar omstandigheden inmiddels onder controle zijn. Het hof heeft vastgesteld dat [appellante] haar financiële en persoonlijke situatie zodanig heeft verbeterd dat toepassing van de hardheidsclausule gerechtvaardigd is. Het hof heeft overwogen dat [appellante] voldoende hulp ontvangt en dat er een sociaal vangnet aanwezig is. Bovendien heeft zij de afgelopen anderhalf jaar geen nieuwe schulden gemaakt en heeft zij betalingsregelingen getroffen. Het hof heeft uiteindelijk het vonnis van de rechtbank vernietigd en de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.248.705/01
Rekestnummer rechtbank : C/10/557749/FT EA 18/1428

arrest van 4 december 2018

inzake

[appellante],

wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. P.W.M. Soekhai te Leiden.

Het geding

Bij verzoekschrift (met producties), ingekomen ter griffie van het hof op 26 oktober 2018, heeft [appellante] hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 24 oktober 2018, waarbij haar verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling is afgewezen. Zij verzoekt het hof het vonnis waarvan hoger beroep te vernietigen en haar alsnog toe te laten tot de schuldsaneringsregeling. Bij brief van 26 november 2018 zijn nog producties aan het hof toegezonden.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 27 november 2018. Verschenen is: [appellante], bijgestaan door haar advocaat en vergezeld van [schuldbemiddelaar] (schuldbemiddelaar Kredietbank Rotterdam) en [maatschappelijk werker] (maatschappelijk werker Bureau Frontlijn).

Beoordeling van het hoger beroep

1. [appellante] heeft op 31 augustus 2018 bij de rechtbank een verzoek ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Volgens de aan het hof overgelegde verklaring ex artikel 285 lid1 Faillissementswet (Fw) is sprake van een totale schuldenlast van € 81.334,97.
2. De rechtbank heeft het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen op grond van het oordeel dat onvoldoende aannemelijk is dat [appellante] ten aanzien van het ontstaan en/of onbetaald laten van haar schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest (artikel 288 lid 1 aanhef en onder b Fw). Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat onvoldoende aannemelijk is dat [appellante] de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven (artikel 288 lid 1 aanhef en onder c Fw).
3. [appellante] heeft in hoger beroep uitdrukkelijk een beroep gedaan op de hardheidsclausule van artikel 288 lid 3 Fw. [appellante] stelt dat zij de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan of onbetaald laten van haar schulden inmiddels onder controle heeft. [appellante] betwist dat niet aannemelijk is dat zij de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven. Anders dan de rechtbank heeft overwogen zijn haar psychosociale problemen voldoende beheersbaar. [appellante] beseft dat de schuldsaneringsregeling een aantal zware verplichtingen met zich meebrengt, maar heeft er alle vertrouwen in dat zij in staat is om deze verplichtingen naar behoren na te komen. Zij staat onder budgetbeheer bij de Kredietbank en wordt thans ook bijgestaan door Bureau Frontlijn. [appellante] heeft inmiddels ook een parttime baan voor 24 uur per week. Per 1 januari 2019 wordt het aantal uren uitgebreid tot 32 uur per week.
4. Het hof overweegt als volgt.
5. Het hof stelt vast dat [appellante] in hoger beroep niet (meer) betwist dat zij ten aanzien van het ontstaan van de door de rechtbank genoemde schulden niet te goeder trouw is geweest. In beginsel verhindert dit de toelating tot de schuldsaneringsregeling.
6. Het hof is echter van oordeel dat uit de stukken en ter zitting in hoger beroep voldoende aannemelijk is geworden dat [appellante] zowel haar financiële als haar persoonlijke situatie inmiddels zodanig onder controle heeft gekregen dat toepassing van de hardheidsclausule van artikel 288 lid 3 Fw gerechtvaardigd is. [appellante] heeft voldoende aannemelijk kunnen maken dat haar psychosociale problemen zodanig beheersbaar zijn, dat zij zich in maatschappelijk opzicht staande weet te houden. Daarnaast is gebleken dat [appellante] voldoende hulp krijgt en dat er inmiddels een sociaal vangnet aanwezig is. Zo staat [appellante] onder budgetbeheer bij de Kredietbank Rotterdam en wordt zij bijgestaan door Bureau Frontlijn te Rotterdam. [schuldbemiddelaar] heeft ter zitting van het hof verklaard dat [appellante] ook na de toepassing van de schuldsaneringsregeling budgetbeheer zal blijven ontvangen. Ook zal de Kredietbank haar bij blijven staan bij het verwerken van haar administratie. Daarnaast heeft [maatschappelijk werker] van Bureau Frontlijn ter zitting van het hof verklaard dat ook hij [appellante] na de toepassing van de schuldsaneringsregeling zal blijven begeleiden. Verder is gebleken dat de moeder van [appellante] zorg draagt voor de opvang van haar kinderen. Het hof weegt bij dit alles mee dat [appellante] de afgelopen anderhalf jaar geen nieuwe schulden meer heeft laten ontstaan en zelfs diverse betalingsregelingen heeft weten te treffen. Dit duidt erop dat met al het voorgaande een bestendig stabiele situatie is gecreëerd.
7. [appellante] heeft er ter zitting bovendien blijk van gegeven dat zij goed op de hoogte is van de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Zo is zij doordrongen van het feit dat het weliswaar positief is dat haar dienstverband wordt uitgebreid van 24 uur per week naar 32 uur per week, maar dat zij zal dienen te solliciteren naar aanvullend werk of een voltijds baan. Gelet op de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het hof dan ook van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat [appellante] haar verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
8. Het voorgaande brengt mee dat het bestreden vonnis dient te worden vernietigd.

De beslissing

Het hof:
- vernietigt het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 24 oktober 2018;
- spreekt de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellante] uit;
- verwijst de zaak naar voornoemde rechtbank ter uitvoering van de schuldsaneringsregeling.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.A. van Dorp, S.R. Mellema en K.I. de Jong en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 december 2018 in aanwezigheid van de griffier.