ECLI:NL:GHDHA:2018:3360

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
6 november 2018
Publicatiedatum
7 december 2018
Zaaknummer
200.246.578/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een dwangakkoord in het kader van een schuldregeling met betrekking tot een alleenstaande moeder met financiële beperkingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 6 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de vonnissen van de rechtbank Rotterdam van 14 september 2018. De appellante, een alleenstaande moeder van zes kinderen, had hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar verzoek om een dwangakkoord te bewerkstelligen met haar schuldeisers. De rechtbank had haar verzoek afgewezen op basis van onvoldoende documentatie van het aanbod en de vraag of het aanbod het uiterste was waartoe appellante in staat was.

De appellante had een totale schuld van € 25.857,51 aan 14 schuldeisers en had een schuldregeling aangeboden die voorzag in een betaling van 7,68% aan de preferente schuldeisers en 3,84% aan de concurrente schuldeisers. Het hof heeft vastgesteld dat het aanbod goed en controleerbaar was gedocumenteerd en dat appellante, gezien haar verstandelijke beperking en gezondheidsklachten, niet in staat was om een hoger inkomen te genereren.

Het hof oordeelde dat de belangen van appellante en de schuldeisers die met het aanbod instemden zwaarder wegen dan de belangen van Wood Investments B.V., de enige weigerachtige schuldeiser. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en Wood bevolen in te stemmen met de door appellante aangeboden schuldregeling. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van schuldenaren in het kader van schuldregelingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.246.578/01
Rekestnummer rechtbank : C/10/555366/ FT EA 18/1190

arrest van 6 november 2018

inzake

[appellante],

wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. P.A. Loeff te Zwijndrecht,
tegen
1.
Wood Investments B.V., als rechtsopvolger van Nuon Sales Nederland N.V.,
vertegenwoordigd door Aedizon Gerechtsdeurwaarders te Groningen,
hierna te noemen: Wood,
2.
de gemeente Rotterdam,
gevestigd te Rotterdam,
geïntimeerden.

Het geding

Bij verzoekschriften (met producties), ingekomen ter griffie van het hof op 24 september 2018, heeft [appellante] hoger beroep ingesteld tegen de vonnissen van de rechtbank Rotterdam van 14 september 2018, waarbij haar verzoek weigerachtige schuldeisers te bevelen in te stemmen met een door haar vóór indiening van het verzoekschrift aangeboden schuldregeling als bedoeld in artikel 287a lid 1 Faillissementswet (Fw) en haar verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zijn afgewezen. Zij verzoekt het hof de vonnissen waarvan hoger beroep te vernietigen en alsnog een gedwongen schuldregeling te bevelen dan wel haar toe te laten tot de schuldsaneringsregeling. Bij brief van 24 oktober 2018 is nog een aantal producties aan het hof toegezonden.
Bij brief van 29 oktober 2018 heeft de gemeente Rotterdam het hof laten weten alsnog in te stemmen met de aangeboden schuldregeling.
De mondelinge behandeling in beide zaken heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2018. Verschenen zijn: [appellante], bijgestaan door haar advocaat en vergezeld van [beschermingsbewindvoerder], beschermingsbewindvoerder, en, in de zaak van het dwangakkoord, [naam] van Aedizon Gerechtsdeurwaarders namens Wood.
Het hof wijst in beide zaken afzonderlijk arrest. Het onderhavige arrest heeft betrekking op het verzoek tot het bevelen van een gedwongen schuldregeling.

Beoordeling van het hoger beroep

1. De rechtbank heeft het verzoek van [appellante] om geïntimeerden te bevelen in te stemmen met een door haar aangeboden schuldregeling als bedoeld in artikel 287a lid 1 Fw afgewezen. Daartoe heeft de rechtbank – kort samengevat – het volgende overwogen. De vorderingen van Wood en de gemeente Rotterdam vormen een aandeel in de totale schuldenlast van 10,5%. Niet kan worden vastgesteld dat het aanbod goed en controleerbaar is gedocumenteerd. Blijkens het overzicht van de gemeente Rotterdam van 12 januari 2018 heeft zij op verzoekster naast een concurrente vordering tevens een preferente vordering met een huidig openstaand saldo van € 8.960,25. In de totale schuldenlijst is door schuldhulpverlening deze schuld echter opgenomen voor een totaalbedrag van € 9.108,24. Het verschil tussen deze twee bedragen is voor de rechtbank onduidelijk gebleven. Verder blijkt uit de beschikking van 2 februari 2015 en de brief van 28 augustus 2015 dat de gemeente Rotterdam € 1.359,44 aan teveel ontvangen bijstandsuitkering terugvordert. Deze vordering is niet opgenomen in het overzicht van de gemeente Rotterdam van 12 januari 2018. Het is onduidelijk gebleven of deze vordering is meegenomen in de aangeboden schuldregeling. Indien de schuld niet is meegenomen, wijkt het aan de schuldeisers aangeboden percentage af van de daadwerkelijke uitkering.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is dat het voorstel het uiterste is waartoe [appellante] in staat moet worden geacht. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is onvoldoende gebleken dat [appellante] zich heeft ingespannen om een hoger inkomen te genereren.
2. De grieven en argumenten van [appellante] kunnen als volgt worden samengevat.
De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat het aanbod niet goed en controleerbaar is gedocumenteerd. Het verschil in hoogte tussen het genoemde bedrag van de vordering van de gemeente Rotterdam op de schuldenlijst en het schuldenoverzicht van de gemeente Rotterdam is te verklaren doordat de gemeente Rotterdam een deel van haar vordering verrekent met de uitkering van [appellante]. De door de rechtbank genoemde vordering van
€ 1.359,44 is voldaan, maar is per abuis door Schuldbemiddeling Nederland aan het dossier toegevoegd. Ten bewijze hiervan heeft [appellante] een e-mailbericht van 20 september 2018 van de gemeente Rotterdam overgelegd waarin dit wordt bevestigd. De uitkering aan de schuldeisers valt dan ook niet lager uit dan het aanbod.
[appellante] heeft verder aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het onvoldoende duidelijk is dat het voorliggende aanbod het uiterste is waartoe zij financieel in staat kan worden geacht.
3. Ter zitting van het hof heeft de heer [naam] namens Wood betoogd, kort weergegeven, dat het gedane aanbod niet aangemerkt kan worden als het maximaal haalbare. [appellante] is weliswaar door de gemeente Rotterdam tot 16 augustus 2020 vrijgesteld van de arbeidsverplichting, maar het is niet zonder meer op voorhand duidelijk dat zij ook na afloop van die vrijstelling arbeidsongeschikt zal zijn en geen extra inkomen voor de boedel kan genereren.
4. Gelet op de aan het hof overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting overweegt het hof als volgt. [appellante] heeft blijkens de verklaring ex artikel 285 lid 1 onder a Fw een totale schuld van € 25.857,51 aan 14 schuldeisers. [appellante] heeft bij brief van 24 oktober 2017 een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, inhoudende een betaling van 7,68% aan de preferente schuldeisers en 3,84% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting. De aangeboden regeling voorziet in uitkering van een prognosepercentage. [appellante] heeft in hoger beroep aangetoond dat het aanbod goed en controleerbaar is gedocumenteerd. Het hof acht voldoende aannemelijk dat dit onderbouwde aanbod het maximaal haalbare is waartoe [appellante] financieel in staat moet worden geacht. [appellante] is een alleenstaande moeder van zes minderjarige kinderen in de leeftijden van 1 tot en met 17 jaar, waarvan de jongste vijf kinderen bij [appellante] wonen. [appellante] heeft een IQ van 57 en functioneert op een verstandelijk beperkt niveau. Daarnaast heeft [appellante] diverse fysieke gezondheidsklachten. Bij beschikking van 17 augustus 2018 is zij door de gemeente Rotterdam vanwege medische belemmeringen en/of dringende sociale redenen voor de periode van 17 augustus 2018 tot en met 16 augustus 2020 vrijgesteld van de arbeidsverplichting. Uit het aan het hof overgelegde keuringsrapport van de gemeente Rotterdam van 22 oktober 2018 volgt dat de beperkingen (voornamelijk de verstandelijke beperking) van dien aard zijn dat niet te verwachten valt dat er in de toekomst een substantiële verbetering zal optreden. Het is dan ook niet reëel te verwachten dat de verdiencapaciteit, en daarmee de afdrachtcapaciteit, van [appellante] in de toekomst zal toenemen.
Het hof heeft bij de beoordeling verder in aanmerking genomen dat uiteindelijk Wood de enige weigerachtige schuldeiser is, dat er niet eerder een minnelijke of gedwongen schuldregeling van toepassing is geweest die door [appellante] niet naar behoren is nagekomen, en dat niet aannemelijk is geworden dat toepassing van de schuldsaneringsregeling een financieel beter vooruitzicht biedt voor Wood. De vordering van Wood bedraagt € 429,28, zijnde 1,67 % van de totale schuldenlast. Het hof acht dit aandeel niet dusdanig groot dat daarin een rechtvaardiging is gelegen voor de weigering van Wood. Gelet op deze feiten en omstandigheden, in onderling verband beschouwd, is het hof van oordeel dat Wood niet in redelijkheid tot haar weigering heeft kunnen komen en dat de belangen van [appellante] en de overige schuldeisers die met het aanbod hebben ingestemd, in dit geval zwaarder dienen te wegen dan de belangen van Wood bij afwijzing van het aanbod.
Het verzoek van [appellante] dient dan ook te worden toegewezen.
5. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het bestreden vonnis dient te worden vernietigd. Het hof zal Wood bevelen in te stemmen met de door [appellante] aangeboden schuldregeling.

Beslissing

Het hof:
- vernietigt het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 14 september 2018;
en opnieuw rechtdoende:
- beveelt Wood Investments B.V., vertegenwoordigd door Aedizon Gerechtsdeurwaarders te Groningen, in te stemmen met de door [appellante] aangeboden schuldregeling.
Dit arrest is gewezen door mrs. K.I. de Jong, S.R. Mellema en H.J. van Kooten en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 november 2018 in aanwezigheid van de griffier. Bij afwezigheid van de voorzitter getekend door de oudste raadsheer,