ECLI:NL:GHDHA:2018:3359

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
6 december 2018
Publicatiedatum
7 december 2018
Zaaknummer
200.246.527/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep inzake schuldsaneringsregeling

In deze zaak heeft de appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. J.S. Jordan, hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag, waarin zijn verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling was afgewezen. Het hoger beroep werd ingediend op 24 september 2018, maar de appellant had eerder op 21 september 2018 een V1-formulier ingediend zonder het bijbehorende verzoekschrift. Dit leidde tot de conclusie dat de appellant de appeltermijn had overschreden, aangezien het verzoekschrift pas na het verstrijken van de termijn was ingediend. Het hof oordeelde dat er geen feiten of omstandigheden waren die een verschoonbare termijnoverschrijding konden rechtvaardigen. De appellant had eerder op 6 september 2018 hoger beroep ingesteld, maar dit was ingetrokken omdat er op dat moment nog geen vonnis was gewezen. Het hof concludeerde dat de appellant niet op de juiste wijze en tijdig hoger beroep had ingesteld, waardoor hij niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn hoger beroep.

Ten overvloede overweegt het hof dat uit een verklaring blijkt dat de appellant twee schulden heeft met een totaal van € 25.857,51, ontstaan in 2008. Er zijn geen reële mogelijkheden voor een buitengerechtelijke schuldregeling, waardoor een nieuw minnelijk traject niet noodzakelijk lijkt. De appellant kan binnen afzienbare tijd een nieuw verzoekschrift tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling indienen bij de rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.246.527/01
Rekestnummer rechtbank : C/09/557628/ FT RK 18/1315

arrest van 6 november 2018

inzake

[appellant],

wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. J.S. Jordan te Den Haag.

Het geding

Bij verzoekschrift (met producties), ingekomen ter griffie van het hof op 24 september 2018, heeft [appellant] hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 13 september 2018, waarbij zijn verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling is afgewezen. Hij verzoekt het hof het vonnis waarvan hoger beroep te vernietigen en hem alsnog toe te laten tot de schuldsaneringsregeling. Op 24 september en 19 oktober 2018 is een aantal producties aan het hof toegezonden.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2018. Verschenen is: [appellant], bijgestaan door zijn advocaat.

Beoordeling van de ontvankelijkheid het hoger beroep

1. [appellant] heeft op 21 september 2018 een V1-formulier “Nieuw verzoekschrift” ter griffie van het hof ingediend. Bij dit formulier ontbrak echter het verzoekschrift in hoger beroep; slechts een aantal producties en het bestreden vonnis waren bijgevoegd. Nadat de raadsman van [appellant] hierop door de griffie van het hof was gewezen, is het verzoekschrift op 24 september 2018 ter griffie van het hof ingediend. Ingevolge artikel 292 lid 3 Fw kan de schuldenaar gedurende acht dagen na de dag van de uitspraak in hoger beroep komen. Ingevolge artikel 292 lid 4 Fw wordt hoger beroep ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen bij het gerechtshof dat van de zaak kennis moet nemen. [appellant] heeft derhalve pas nadat voormelde appeltermijn (gelet op het bepaalde in de Algemene termijnenwet) één dag was verstreken, hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 13 september 2018. Er zijn geen feiten en omstandigheden gesteld of gebleken die kunnen leiden tot het oordeel dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. [appellant] heeft ter zitting van het hof aangevoerd dat hij reeds op 6 september 2018 hoger beroep heeft ingesteld op grond van het ter zitting van de rechtbank op 30 augustus 2018 verhandelde. Bij brief van 10 september 2018 heeft [appellant] dit hoger beroep ingetrokken, aangezien de rechtbank op dat moment nog geen vonnis had gewezen. Bovendien bevatte dit eerdere verzoekschrift andere gronden dan die waarop het hoger beroep uiteindelijk is komen te berusten. Gelet op het voorgaande kan dan ook niet worden geconcludeerd dat [appellant] geacht kan worden desondanks op de juiste wijze en tijdig hoger beroep te hebben ingesteld. [appellant] zal daarom niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in zijn hoger beroep
2. Ten overvloede overweegt het hof als volgt.
Volgens de aan het hof overgelegde verklaring ex artikel 285 lid1 Fw is sprake van twee schulden met een totaal van € 25.857,51. Beide schulden zijn ontstaan in 2008. Uit de door [consultent], senior consulent financiële dienstverlening gemeente Den Haag, op 19 juli 2018 afgegeven verklaring ex artikel 285 Fw blijkt dat er geen reële mogelijkheden zijn dat [appellant] tot een buitengerechtelijke schuldregeling kan komen met zijn crediteuren. Gelet daarop lijkt een nieuw minnelijk traject dan ook niet noodzakelijk en zou [appellant] binnen afzienbare tijd een nieuw verzoekschrift tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling ter griffie van de rechtbank kunnen indienen.

De beslissing

Het hof verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.R. Mellema, H.J. van Kooten en K.I. de Jong en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 november 2018 in aanwezigheid van de griffier.