Na de behandeling ter zitting in raadkamer heeft de raadsvrouw van klagers in een laatste schriftelijke reactie van 10 oktober 2018 nogmaals het doel van de Tabaksaangifte benadrukt. Zij stelt dat het doel van klagers is de vervolging en berechting van beklaagden met alle strafdoelen die geïncorporeerd zijn in het strafproces. Een bijkomend gevolg van de veroordeling van beklaagden zou kunnen zijn dat de productie en verkoop van sigaretten in Nederland eindigt, maar dat maakt het niet – anders dan beklaagden stellen - tot doel van de aangifte.
Klagers stellen dat er in de onderhavige zaak voldoende aanknopingspunten zijn voor de toewijzing van het klaagschrift en/of voor nader onderzoek.
De raadsvrouw voert verder aan dat er tussen klagers en beklaagden een verschil van inzicht bestaat over de strekking van de richtlijn TPD2 (de geldende Europese Tabaksrichtlijn). Volgens de raadsvrouw stellen beklaagden dat de richtlijn beoogt de interne markt te reguleren en daartoe een uniforme meetmethode voorschrijft. Klagers betogen daarentegen dat de richtlijn beoogt de volksgezondheid te beschermen en vereist dat de emissiewaarden worden gemeten in een situatie waarin de sigaret wordt gebruikt zoals beoogd. In het scenario van beklaagden brengt men een richtlijnconform product op de markt en in het scenario van klagers biedt men een gemanipuleerd product aan, waardoor de testresultaten richtlijnconform ogen, terwijl zij dat niet zijn, hetgeen tot verschillende strafbare feiten leidt. Dit verschil van inzicht rechtvaardigt naar mening van de raadsvrouw een nader onderzoek.
Met betrekking tot de filterventilatie heeft de raadsvrouw nogmaals benadrukt dat bij de gemiddelde consument de kennis over filterventilatie niet aanwezig is en dat de consument hiervoor evenmin op de pakjes is gewaarschuwd. Bovendien is volgens de raadsvrouw het effect van filterventilatie bij de consument niet bekend.
De raadsvrouw stelt voorts dat een bepaalde mate van gevaar van roken van algemene bekendheid is, maar dat de daadwerkelijke gevaren ernstig worden onderschat. De doorontwikkelde filterventilatie en de steeds geavanceerdere toepassing van additieven die de verslaving bevorderen, maken de sigaret veel schadelijker voor de gezondheid dat wordt aangenomen. De stelling van beklaagden dat de causaliteitsketen wordt doorbroken, vergt volgens de raadsvrouw nader onderzoek.
De raadsvrouw stelt nogmaals dat beklaagde geen legaal product op de markt brengen, omdat de filtersigaret niet richtlijnconform is en dat opzet op mishandeling van consumenten, op zijn minst in voorwaardelijke vorm, vast lijkt te staan. Zij wijst erop dat opzet bij mishandelingsdelicten ook gegrond kan worden op het opzettelijk niet voldoen aan een op de verdachte rustende zorgplicht. Beklaagden zijn doorgegaan met de verkoop van sigaretten, wetende en bewust op de koop toenemende dat daardoor meer slachtoffers worden gemaakt. Mocht te zijner tijd blijken dat de filtersigaretten wél richtlijnconform zouden zijn, dan staat dat volgens de raadsvrouw aan dat opzet niet in de weg.
Ten slotte benadrukt de raadsvrouw in het kader van de opportuniteit dat het grote maatschappelijke (volksgezondheids-)belang dat met deze kwestie gemoeid is en het grote aantal jaarlijkse slachtoffers zonder meer een openbare strafrechtelijke discussie ter terechtzitting rechtvaardigt, al dan niet voorafgegaan door intensief deskundig(en) onderzoek.
5.1
De advocaten-generaal hebben bij brief van 22 oktober 2018 aangegeven dat deze laatste schriftelijke reactie van mr. Ficq geen nieuwe gezichtspunten oplevert en dat zij blijven bij hun eerder ingenomen standpunt zoals verwoord in het advies van 19 september 2018, welk advies nader is toegelicht op de mondeling behandeling.
5.11
Mr. Van Omme heeft namens beklaagde [beklaagde 3] bij brief van 23 oktober 2018 aangegeven dat in de brief van mr. Ficq geen stellingen worden betrokken die niet reeds hun weerlegging vinden in de eerder namens beklaagde naar voren gebrachte standpunten.
5.12
Mr. De Bree heeft namens beklaagde [beklaagde 1] bij brief van 23 oktober 2018 aangegeven dat geen van de door mr. Ficq nader aangedragen argumenten kan leiden tot de slotsom dat onderzoek of vervolging aangewezen zou zijn. De raadsman voert onder meer aan dat klagers met hun reactie niet onderkennen dat de regulering onder de TPR alles omvattend is en filterventilatie is toegestaan, alsook de gebruikte additieven zijn toegestaan en gereguleerd en beide onderwerpen (filterventilatie en additieven) en de aspecten die klagers naar voren brengen, de (Europese) regelgever afdoende bekend zijn.
5.13
Mr. Van der Aa heeft namens beklaagde [beklaagde 4] bij brief van 24 oktober 2018 aangegeven
dat alle argumenten die namens klagers voor mr. Ficq in de brief van 10 oktober 2018 worden aangedragen reeds uitvoerig zijn behandeld in de eerdere schriftelijke stukken en tijdens de mondelinge behandeling op 26 september 2018.
5.14
Mr. Doorenbos heeft namens beklaagde [beklaagde 2] bij brief van 24 oktober 2018 met betrekking tot de stelling van klagers dat filterventilatie niet kan worden beschouwd als een feit van algemene bekendheid, aangegeven dat voor een feit van algemene bekendheid niet maatgevend is wat een ieder kent of weet, maar wat ieder kan kennen of weten. Dat sigaretten zijn voorzien van filterventilatiegaatjes, is volgens de raadsman een feit dat al decennialang zonder noemenswaardige moeite valt te achterhalen. Hij stelt voorts dat op het punt van de aanwezigheid van de filterventilatie(gaatjes) en de effecten daarvan op de voorgeschreven testmethode de Europese Commissie al duidelijk heeft gemaakt dat zij met deze informatie genoegzaam bekend was de dat zij bij de huidige stand van zaken geen reden ziet tot ingrijpen.
6.
De beoordeling van het beklag
6.1
Ter beoordeling ligt de vraag voor of de beslissing van de officier van justitie om beklaagden niet te vervolgen op goede gronden is genomen.
Het hof heeft kennisgenomen van de vele - vaak persoonlijke - verhalen van klagers, onder wie (verslaafde) rokers, patiënten, dokters en (ervarings-) deskundigen, die deel uitmaken van het dossier en zijn verwoord door enkele klagers ter zitting in raadkamer. Klagers benadrukken met name de gevolgen van roken, de ernst van de verslaving en het feit dat de uitstootwaarden van de sigaretten vele malen hoger (zouden) zijn dan wordt aangegeven.
Het hof merkt op dat naar aanleiding van de Tabaksaangifte van klagers het publieke debat rond dit thema (roken) een nieuwe impuls heeft gekregen. Dit blijkt uit alle media-aandacht en het feit dat zoveel rechtspersonen (waaronder ziekenhuizen, patiëntenorganisaties en scholen) zich hebben aangesloten bij de oorspronkelijke aangifte.
De maatschappelijke opinie over roken en de gevaren daarvan is in de loop der jaren erg veranderd. Waar roken vroeger volledig werd geaccepteerd, zelfs door medici, wordt het nu steeds meer ontmoedigd en beperkt. Het roken van sigaretten is op steeds meer locaties en in steeds meer gelegenheden niet meer mogelijk en sigaretten mogen niet meer aan minderjarigen worden verkocht. Bovendien zijn de tabaksproducenten verplicht te waarschuwen voor de risico’s van roken en staan de sigarettenpakjes vol met afschrikwekkende foto’s en teksten.
Dat roken schadelijk is voor de gezondheid, ernstige gezondheidsrisico’s met zich meebrengt, tot ernstige ziekten en zelfs tot de dood kan leiden en bovendien zeer verslavend is, kan naar het oordeel van het hof als een feit van algemene bekendheid worden aangenomen en wordt door beklaagden ook niet betwist. Beklaagden bieden sigaretten aan waarvan zij weten dat die verslavend en schadelijk (kunnen) zijn voor de gezondheid van (mee)rokers. Het hof gaat ervan uit dat beklaagden hierbij handelen met het oog op het behalen van winst.
Het hof respecteert de wens van klagers en vele anderen om het roken van sigaretten, met name door jongeren, uit te bannen en zodoende een rookvrije generatie te creëren. Maar hoe groot de maatschappelijke en algemene gezondheidsbelangen in deze zaak ook zijn, het hof kan niet anders dan de klacht op juridische gronden beoordelen.
Om beklaagden met enige kans op succes strafrechtelijk te kunnen vervolgen, moet aan bepaalde juridische voorwaarden zijn voldaan. Kort gezegd: er moeten voldoende aanknopingspunten zijn om een strafvervolging of een strafrechtelijk onderzoek ter zake van de aangegeven feiten te rechtvaardigen.
6.2
Het hof stelt voorop dat de wetgever er in het verleden bewustvoor heeft gekozen om het op de markt brengen van sigaretten niet strafbaar te stellen hoewel de wetenschap van de risico’s en gevaren ook bij de Nederlandse (en Europese) overheid al heel lang bestaat. Ook de Europese Tabaksrichtlijnbevat net als zijn voorgangergeen algemeen verbod op verkoop, productie en presentatie, maar wel een (strenge) regulering. De genoemde Richtlijn 2014 (TPD2) heeft het oogmerk de interne markt voor tabak en aanverwante producten beter te doen functioneren, waarbij wordt uitgegaan van een hoog niveau van bescherming van de volksgezondheid, met name voor jongeren, en teneinde te voldoen aan de verplichtingen van de Unie die voortvloeien uit het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging (WHO Framework Convention for Tobacco Control — FCTC, artikel 1).
De lidstaten mogen het in de handel brengen van tabaks- of aanverwante producten die aan deze richtlijn voldoen, niet verbieden of beperken. Dit is zo bepaald in artikel 24 lid 1 van de Richtlijn om redenen die verband houden met aspecten die bij deze richtlijn worden geregeld. In artikel 24 lid 3 wordt aan lidstaten de mogelijkheid geboden om in een specifiek geval bepaalde tabaksproducten te verbieden, maar daar is door de Nederlandse overheid geen toepassing aan gegeven.
Uitgangspunt is daarom dat tabaksfabrikanten, die handelen in overeenstemming met het in de Richtlijn en de daarop gebaseerde nationale wet- en regelgeving bepaalde, niet met vrucht strafrechtelijk vervolgd kunnen worden.