ECLI:NL:GHDHA:2018:3260
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toelating tot schuldsaneringsregeling op basis van de hardheidsclausule na afwijzing door de rechtbank
In deze zaak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag, waarin haar verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat niet voldoende aannemelijk was dat [appellante] te goeder trouw was ten aanzien van het ontstaan van haar schulden in de vijf jaar voorafgaand aan haar verzoek. Het hof heeft de zaak op 4 december 2018 behandeld, waarbij [appellante] werd bijgestaan door haar advocaat, mr. K.T.F. Chocolaad.
Het hof heeft vastgesteld dat [appellante] een totale schuldenlast heeft van € 108.764,10, waarvan een aanzienlijk deel is ontstaan door belastingaanslagen en terugvorderingen van kinderopvangtoeslag. De rechtbank had geoordeeld dat [appellante] niet te goeder trouw was, omdat zij haar belastingverplichtingen niet was nagekomen. Het hof heeft echter ook gekeken naar de persoonlijke omstandigheden van [appellante], waaronder haar depressie na het overlijden van haar partner en vader in 2015. Het hof heeft vastgesteld dat [appellante] sinds 2017 concrete stappen heeft ondernomen om haar financiële situatie te verbeteren, waaronder het aanvragen van schuldhulpverlening en het verkrijgen van een fulltime baan.
Uiteindelijk heeft het hof geoordeeld dat de positieve ontwikkelingen in de persoonlijke situatie van [appellante] doorslaggevend zijn. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken, waarbij het de zaak heeft verwezen naar de rechtbank voor verdere uitvoering. Het hof heeft hiermee de hardheidsclausule van artikel 288 lid 3 Faillissementswet toegepast, waarmee het de mogelijkheid biedt voor schuldsanering ondanks de eerdere afwijzing.