ECLI:NL:GHDHA:2018:3206

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
13 november 2018
Publicatiedatum
26 november 2018
Zaaknummer
200.241.371/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging verblijfsovereenkomst met overheersend zorgelement

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door een appellant zonder vaste woon- en verblijfplaats tegen de Coöperatieve Vriendenhuizen Nederland B.A., hierna te noemen het Vriendenhuis. De appellant heeft in eerste aanleg gevorderd dat het Vriendenhuis de verblijfsovereenkomst zou nakomen en hem toegang zou verlenen tot de verblijfsruimten. De voorzieningenrechter heeft deze vorderingen afgewezen, waarna de appellant in hoger beroep is gegaan. Het hof heeft vastgesteld dat de feiten zoals vastgesteld door de voorzieningenrechter niet in geschil zijn. De appellant had een verblijfsovereenkomst met het Vriendenhuis, dat mensen met een psychiatrische achtergrond begeleidt in hun herstelproces. Het hof heeft geoordeeld dat het zorgelement in de overeenkomst overheerst, waardoor de huurbescherming niet van toepassing is. De appellant heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere overtredingen van de huisregels, waaronder agressief gedrag en ongeoorloofd gebruik van de auto van het Vriendenhuis. Het hof heeft geconcludeerd dat het Vriendenhuis in redelijkheid tot beëindiging van de verblijfsovereenkomst heeft kunnen overgaan. De grieven van de appellant zijn verworpen, en het hof heeft het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.241.371/01
Zaaknummer rechtbank : C/09/551198 / KG ZA 18/350

arrest van 13 november 2018

inzake

[appellant] ,

zonder vaste woon- en verblijfplaats,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. R.A. Dayala te Amsterdam Zuidoost,
tegen

Coöperatieve Vriendenhuizen Nederland B.A.,

gevestigd te Lisse,
geïntimeerde,
hierna te noemen: het Vriendenhuis,
niet bij advocaat verschenen.

Het geding

Bij exploot van 12 juni 2018 is [appellant] in hoger beroep gekomen van het vonnis in kort geding van 17 mei 2018 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag. Daarbij is verzocht om behandeling van het hoger beroep met verkorte termijnen als bedoeld in paragraaf 9.1 van het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven. Dat verzoek is toegewezen. In het exploot zijn drie grieven geformuleerd. Bij mondeling arrest van 26 juni 2018 heeft het hof een comparitie van partijen gelast. De comparitie heeft plaatsgevonden op 4 juli 2018 en daarvan is proces-verbaal opgemaakt.
Daarna is op verzoek van [appellant] pleidooi bepaald op 11 oktober 2018. [appellant] heeft op 5 oktober 2018 om afstel van het pleidooi verzocht, welk verzoek door het hof is toegewezen. Vervolgens is arrest bepaald op heden.

Beoordeling van het hoger beroep

1. De door de voorzieningenrechter in het vonnis van 17 mei 2018 vastgestelde feiten zijn niet in geschil. Ook het hof zal daarvan uitgaan. Het gaat in deze zaak om het volgende.
1.1
Het Vriendenhuis, dat ook handelt onder de naam "Vriend GGZ", is een coöperatie
die mensen met een psychiatrische achtergrond begeleidt in hun herstelproces. De doelgroep kan zowel ambulant worden begeleid als op een van de acht locaties van het Vriendenhuis in Nederland. Het Vriendenhuis huurt onder meer kamers van Evean in het Henriëtte Roland Holsthuis te Amsterdam, een verzorgingstehuis.
1.2
Op 8 februari 2017 hebben [appellant] en het Vriendenhuis een
"verblijfsovereenkomst" gesloten, waarin onder meer staat vermeld:
"Hierbij zijn ondergetekende en Vriend GGZ overeengekomen dat Dave [appellant] vanaf 8 februari 2017 bij Vriend GGZ verblijft in 1 van de kamers locatie Amsterdam Zuid-Oost. De kosten bedragen per maand 608,33 euro per 4 weken. (…)"
1.3
Bij brief van 16 maart 2018 heeft de heer [X] , directeur/bestuurder van bet
Vriendenhuis, (hierna: [X] ) aan [appellant] bericht:
"Voor vanmiddag, vrijdag 16 maart om 14.30 uur. was met u een gesprek gepland met onder andere [...] , ondersteuner Vriendenhuis, [Y] , directeur Henriette Roland Holsthuis en ondergetekende, in het bijzijn van de wijkagent.
Helaas hebben wij tevergeefs op uw komst gewacht.
Hierbij bericht ik u dat wij een nieuwe afspraak hebben ingepland met dezelfde gesprekspartners op dinsdag 20 maart om 10.00 uur in het kantoor van het Vriendenhuis. Ik raad u dringend aan om op deze afspraak te verschijnen. Het onderwerp van gesprek is uw verblijf in het Vriendenhuis. (…)"
1.4
Bij brief van 18 maart 2018 heeft [appellant] daarop -voor zover van belang-,
geantwoord:
"(…) Juist omdat het een gesprek zal worden op bestuurlijk en/of directie niveau vind ik het voor mij in de hoedanigheid als cliënt en huurder van een kamer bij vriend GGZ van groot belang dat er duidelijk naar mij toe gecommuniceerd wordt. Dit is tot op heden nog niet gebeurd.
Ik vermoed dat dhr [Y] een aantal klachten over mij heeft. Ik zou graag de klachten specifiek benoemd willen zien worden in een brief gericht aan mij alvorens dit gesprek gaat plaats vinden. Ik zou meer openheid van zaken en transparantie zeer op prijs stellen.
Dat ik niet verscheen op de afspraak van 16 maart. (...) heeft te maken met het feit dat:
1 het doel van het gesprek niet benoemd werd en dus niet helder was
2 de punten die besproken gaan worden, niet schriftelijk benoemd zijn
3 het niet duidelijk was wie er bij het gesprek aanwezig zouden zijn
(...)
In de brief van 16-03-2018 van dhr [X] , gericht aan mij word er gesproken over de aanwezigheid van een wijkagent tijdens het gesprek. Ik zie de relevantie van de aanwezigheid van een wijkagent niet in en weiger dan ook te praten in het bijzijn van een agent.
De politie was op de ochtend van 16 maart ook naar mij op zoek. Waarschijnlijk voor een
openstaande boete. Dhr [Y] was daarvan op de hoogte. Op deze manier worden er twee zaken met elkaar in verband gebracht op een manier die ik niet als fatsoenlijk ervaar. Ik had m.i. gelijk om niet aanwezig te zijn. Ik zou niet weten waarom deze twee zaken door elkaar moeten gaan lopen.
U, meneer [X] , heeft mij bericht in de brief van 16 maart 2018 (het eerste aanschrijven uwerzijds) dat u eenzijdig een afspraak heeft gepland op 20 maart 2018 om 10 uur in het kantoor van het Vriendenhuis.
Ik heb dhr [Y] al schriftelijk laten weten niet beschikbaar te zijn voor de 22e a.s.
Ik verzoek u mij vooraf schriftelijk te willen informeren met inachtneming van het bovenstaande zodat ik mij deugdelijk kan gaan voorbereiden op dit gesprek. (…)
[appellant]
Client Vriend GGZ"
1.5
Op 20 maart 2018 heeft [X] schriftelijk aan [appellant] bericht:
"Voor vandaag dinsdag 20 maart om 10.00 uur, was u per brief uitgenodigd voor een gesprek met [...] , ondersteuner Vriendenhuis, [Y] , directeur Henriette Roland Holsthuis en ondergetekende in het bijzijn van de wijkagent. Helaas bent u wederom niet verschenen.
Daarom deel ik u hierbij mede dat uw verblijf in het Vriendenhuis Amsterdam per direct is beëindigd.
De redenen hiervoor zijn onder andere:
  • Regelmatig overtreden van de huisregels,
  • Intimideren gedrag naar zowel cliënten als medewerkers in het huis
  • Ongeoorloofd rijden met de auto van het Vriendenhuis zonder geldig rijbewijs
  • Niet betaalde boetes opgelopen tijdens het gebruik van de auto
  • Openstaande huur voor uw kamer en maaltijden á € 928.33 (stand per heden)
  • Roken op de kamer
  • Het vermoeden van een inwonende gast op uw kamer
Op bovengenoemde zaken bent u bij herhaling aangesproken, echter helaas zonder resultaat, daarom eindigt uw verblijf per vandaag.
Aangezien ik u niet persoonlijk heb kunnen spreken en u zich ook eerder niet coöperatief hebt opgesteld, is het slot van uw kamer vervangen. Voor het inleveren van de sleutel en ophalen van uw achtergebleven spullen kunt u een afspraak maken met [...] , ondersteuner van het Vriendenhuis. (…)"
2. [appellant] heeft in eerste aanleg gevorderd - zakelijk weergegeven - het Vriendenhuis te bevelen de verblijfsovereenkomst tussen partijen na te komen en [appellant] direct na de betekening van het vonnis de toegang tot de verblijfsruimte en de gemeenschappelijke verblijfsruimte van Evean toe te staan en het Vriendenhuis te verbieden onrechtmatig te handelen jegens [appellant] in de uitvoering van de verblijfsovereenkomst, op straffe van verbeurte van een dwangsom en met machtiging van [appellant] om de hulp van de sterke arm in te roepen indien het Vriendenhuis [appellant] de toegang tot de verblijfsruimten blijft ontzeggen.
Bij het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter de vorderingen afgewezen.
3. In hoger beroep heeft [appellant] gevorderd het bestreden vonnis te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen alsnog toe te wijzen. [appellant] heeft daartoe drie grieven aangevoerd. De
eerstegrief is gericht tegen de overweging van de voorzieningenrechter dat [appellant] onvoldoende heeft onderbouwd dat sprake is van een huurovereenkomst tussen partijen. De
tweedegrief is gericht tegen de overweging dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat het Vriendenhuis hem ten onrechte verwijt de huisregels te hebben overtreden. Volgens de
derdegrief stond het het Vriendenhuis niet vrij om tot beëindiging over te gaan omdat [appellant] hierdoor onevenredig wordt getroffen. Er hadden immers minder vergaande maatregelen kunnen worden getroffen.
4. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Voorop gesteld moet worden dat voor overeenkomsten die niet alleen strekken tot het verschaffen van woonruimte maar bovendien tot levering van zorg/begeleiding geldt dat de huurbepalingen van toepassing zijn, tenzij het zorgelement overheerst. [appellant] heeft aangevoerd dat in de verblijfsovereenkomst geen zorgelement is opgenomen en dat geen enkele vorm van begeleiding/zorg is geboden, terwijl wel huur wordt betaald. Het hof volgt dat betoog niet. Alhoewel geen zorgelement expliciet is opgenomen in de verblijfovereenkomst, staat vast dat het Vriendenhuis een organisatie is die mensen hulp biedt en hen begeleidt naar een zelfstandig bestaan en enkel voor dat doel (tijdelijk) kamers beschikbaar stelt. Het Vriendenhuis heeft ook – onweersproken – gesteld dat zonder zorgvraag geen kamer ter beschikking wordt gesteld. Daarbij komt dat er niet alleen wordt betaald voor inwoning maar ook voor maaltijden. Het hof is daarom voorshands van oordeel dat het zorgelement overheerst en dat aan [appellant] geen beroep op huurbescherming toekomt.
5. Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of de overeenkomst terecht is beëindigd op de grond dat [appellant] de huisregels heeft overtreden. Volgens [appellant] zijn er geen huisregels, laat staan dat deze hem zijn overhandigd en met hem zijn besproken. Ook worden de door het Vriendenhuis overgelegde verklaringen van [...] en de beveiliger betwist alsmede worden de hem verweten gedragingen weersproken. Het hof overweegt als volgt. Namens het Vriendenhuis is onweersproken gesteld dat de huisregels in de gangen ophangen. Het hof acht daarom aannemelijk dat [appellant] hiervan kennis heeft genomen. Maar ook als het zo zijn dat [appellant] geen kennis heeft genomen van de huisregels, geldt in zijn algemeenheid dat het Vriendenhuis geen (maatschappelijk) onaanvaardbaar gedrag van zijn cliënten hoeft te tolereren. Met de overgelegde verklaringen van ondersteuner [...] , locatiemanager [Y] en de nachtbeveiliger, in onderlinge samenhang bezien, heeft het Vriendenhuis voldoende aannemelijk gemaakt dat [appellant] zich agressief en intimiderend tegenover medebewoners en medewerkers heeft gedragen, (wiet) heeft gerookt op zijn kamer, zich eigendommen (huishoudartikelen en voedsel) van het Vriendenhuis heeft toegeëigend en de auto van het Vriendenhuis zonder overleg heeft gebruikt en hij vele malen op dit gedrag is aangesproken. [appellant] heeft daartegenover zijn stelling dat hij toestemming had voor het gebruik van de auto en voor het meenemen van huishoudartikelen en voedsel niet onderbouwd. Het hof acht daarom voldoende aannemelijk dat [appellant] de huisregels heeft overtreden, althans zich onaanvaardbaar heeft gedragen.
6. Met de voorzieningenrechter overweegt het hof dat [appellant] zich niet aanspreekbaar op dit gedrag heeft getoond. Gelet op het aantal, de aard en de ernst van de overtredingen/onaanvaardbare gedragingen is het hof daarom voorshands van oordeel dat het Vriendenhuis in redelijkheid tot onmiddellijke beëindiging van de verblijfsovereenkomst heeft kunnen overgaan. [appellant] heeft onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld, die dit anders zouden maken. Dat [appellant] nu dakloos is geworden, is het onvermijdelijke gevolg van zijn eigen gedrag. Overigens is het hof met de voorzieningenrechter van oordeel dat, nu [appellant] heeft gesteld geen begeleiding meer nodig te hebben, de grondslag voor zijn verblijf bij het Vriendenhuis hoe dan ook is komen te vervallen.
7. De slotsom is dat de grieven falen zodat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. Een proceskostenveroordeling kan achterwege blijven nu het Vriendenhuis niet is verschenen.

Beslissing

Het hof:
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de voorzieningenrechter van 17 mei 2018.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.P.J. Ruijpers, J.E.H.M. Pinckaers en mr. C.T.C. Welters en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 november 2018 in aanwezigheid van de griffier.