ECLI:NL:GHDHA:2018:3180

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
21 november 2018
Publicatiedatum
21 november 2018
Zaaknummer
200.237.985/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van volmacht in het kader van beschermingsbewind en samenlevingsovereenkomst

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 21 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de intrekking van een volmacht die was opgenomen in een samenlevingsovereenkomst tussen appellante en de rechthebbende, die onder bewind is gesteld. De appellante, die de partner van de rechthebbende is, was als tweede bewindvoerder aangesteld, maar heeft handelingen verricht die buiten haar bevoegdheid vielen. De bewindvoerder had om machtiging gevraagd om de volmacht in te trekken, omdat appellante zelfstandig rechtshandelingen had verricht die de uitvoering van het bewind frustreerden. Het hof oordeelde dat de bewindvoerder bevoegd was om de volmacht te herroepen, omdat de bescherming van de rechthebbende voorop staat. Het hof bekrachtigde de beschikking van de kantonrechter en oordeelde dat appellante niet meer gerechtigd was om zelfstandig rechtshandelingen te verrichten ten behoeve van de gewone gang van de huishouding. De uitspraak benadrukt de rol van de bewindvoerder en de beperkingen die gelden voor de rechthebbende onder beschermingsbewind.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
zaaknummer : 200.237.985/01
zaaknummer rechtbank : 6587161 VZ VERZ 18-655
beschikking van de meervoudige kamer van 21 november 2018
op het hoger beroep van
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: appellante,
advocaat mr. L. Houkes te Hellevoetsluis.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[de rechthebbende] ,
verblijvende in verpleeghuis [verpleeghuis] te [verblijfplaats] ,
hierna te noemen: de rechthebbende,
en
[eerste bewindvoerder] , notaris,
gevestigd te [plaats] ,
hierna te noemen: de bewindvoerder,
advocaat mr. P.A. Loeff te Zwijndrecht.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam van 29 januari 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Appellante is op 24 april 2018 in hoger beroep gekomen van genoemde beschikking (hierna: de bestreden beschikking).
2.2
De bewindvoerder heeft op 15 juni 2018 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn van de zijde van appellante verder nog de volgende stukken ingekomen:
 op 4 oktober 2018 een journaalbericht van diezelfde datum met bijlagen;
 op 9 oktober 2018 een journaalbericht van diezelfde datum, met bijlagen.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 18 oktober 2018 plaatsgevonden, gelijktijdig met de behandeling van de zaken met zaaknummers 200.237.989/01, 200.237.827/01 en 200.246.176/01, in welke zaken het hof heden afzonderlijke beschikkingen heeft gegeven. Verschenen zijn:
 appellante, bijgestaan door haar advocaat;
 de bewindvoerder, bijgestaan door haar advocaat.
De advocaat van appellante heeft pleitnotities overgelegd.
De rechthebbende is niet in staat ter zitting te verschijnen.

3.De feiten

Onder meer staat het volgende vast:
 [in] 1996 hebben appellante en de rechthebbende ten overstaan van een notaris een samenlevingsovereenkomst gesloten. Artikel 3 lid 1 van de samenlevingsovereenkomst houdt het volgende in:
“Partijen verlenen elkander over en weer volmacht voor het verrichten van rechtshandelingen welke strekken ten behoeve van de gewone gang van de huishouding.”
 bij beschikking van 28 april 1998 heeft de kantonrechter van het kantongerecht te Brielle een bewind ingesteld over alle goederen die (zullen) toebehoren aan de rechthebbende, omdat de rechthebbende na een verkeersongeval als gevolg van zijn lichamelijke toestand niet in staat is zijn vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen;
 bij beschikking van 26 november 2014 heeft dit gerechtshof met ingang van de datum van de beschikking [eerste bewindvoerder] , notaris, tot eerste bewindvoerder over het vermogen van de rechthebbende benoemd en bepaald dat zij zelfstandig bevoegd is de vermogensrechtelijke belangen van de rechthebbende te behartigen. Verder heeft dit gerechtshof met ingang van de datum van die beschikking appellante tot tweede bewindvoerder over het vermogen van de rechthebbende benoemd en bepaald dat zij slechts tezamen met [eerste bewindvoerder] bevoegd is de vermogensrechtelijke belangen van de rechthebbende te behartigen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter het inleidende verzoek van de bewindvoerder tot het verlenen van een machtiging om de in de samenlevingsovereenkomst opgenomen volmacht tussen de rechthebbende en appellante in te trekken, toegewezen en aan de bewindvoerder de gevraagde machtiging tot het (doen) intrekken van de desbetreffende volmacht verleend.
4.2
Appellante is het met die beslissing niet eens. Zij verzoekt het hof bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren. Kosten rechtens.
4.3
De bewindvoerder verweert zich daartegen. Zij verzoekt het hof bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
 de bestreden beschikking te bekrachtigen;
 appellante te veroordelen in de kosten van de procedure.
4.4
Appellante voert het volgende aan. Appellante stelt zich op het standpunt dat een bewindvoerder in het algemeen onbevoegd is om een notariële volmacht te herroepen. Daartoe doet zij een beroep op de artikelen 3:72 sub c van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) en 3:74 lid 4 BW. Daarnaast stelt zij dat het intrekken van een notariële volmacht niet valt onder een beheersdaad in de zin van artikel 1:441 BW, overeenkomstig hetgeen het gerechtshof Den Haag bij beschikking van 26 november 2014 ten aanzien van het opzeggen van de samenlevingsovereenkomst heeft geoordeeld. Het intrekken van de volmacht uit een (notariële) samenlevingsovereenkomst valt volgens appellante in dezelfde categorie. Zij stelt dat de kantonrechter zonder enige rechtsgrond de machtiging tot het intrekken van de notariële volmacht aan de bewindvoerder heeft verleend. Voor het intrekken dan wel herroepen van de volmacht heeft de rechthebbende bovendien geen uitdrukkelijke opdracht gegeven en evenmin heeft appellante de volmacht uitdrukkelijk opgezegd. De bewindvoerder is dan ook met haar verzoek buiten haar wettelijke bevoegdheid getreden.
Ten aanzien van de in artikel 3 van de samenlevingsovereenkomst opgenomen volmacht stelt appellante verder dat het voeren van de financiële administratie van de rechthebbende valt onder handelingen die betrekking hebben op de gewone gang van de huishouding. Ook het doen van de gezamenlijke aangiftes inkomstenbelasting valt daar naar haar mening onder. Door de wijze waarop zij die heeft ingediend is dit niet onnodig belastend geweest voor de rechthebbende en evenmin is dit ten koste gegaan van zijn vermogen. Volgens appellante is zij daarmee dan ook niet buiten haar wettelijke bevoegdheid getreden. Volgens appellante is het verder onjuist dat zij zelfstandig de zorgverzekering van de rechthebbende heeft gewijzigd. Zij heeft de bewindvoerder geadviseerd om voor de rechthebbende alleen een basisverzekering voor de ziektekosten af te sluiten vanwege de kostenbesparing die dit voor de rechthebbende oplevert omdat hij door zijn hoge indicatie zijn zorgkosten via de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) vergoed krijgt. Desondanks heeft de bewindvoerder een aanvullende verzekering voor de rechthebbende afgesloten en extra kosten gemaakt door de mentor daarover om advies te vragen. Het zijn juist deze handelingen van de bewindvoerder die onnodig belastend zijn en ten koste gaan van het vermogen van de rechthebbende, aldus appellante.
Verder is appellante van mening dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat appellante de handelingen heeft verricht zonder overleg met de bewindvoerder. Sinds 1997, het jaar waarin de rechthebbende door een ernstig verkeersongeval in een verpleeghuis is opgenomen, voert appellante zelfstandig de gezamenlijke financiële huishouding van de rechthebbende en haarzelf. Appellante heeft vanaf de aanvang van de onderbewindstelling zelfstandig betalingen van de beheerrekening van de rechthebbende verricht. Vanwege de financiële situatie van de rechthebbende stelt dat bovendien ook niet veel voor.
Naar de mening van appellante heeft de kantonrechter verder ten onrechte overwogen dat het handelen van appellante de uitvoering van het bewind door de bewindvoerder frustreert en dat, waar appellante de beperkte reikwijdte van de volmacht in de samenlevingsovereenkomst niet erkent, het aangewezen is dat de bewindvoerder gemachtigd wordt die volmacht in te trekken/te doen intrekken. De problemen tussen appellante en de bewindvoerder zijn ontstaan doordat de bewindvoerder zich intensief is gaan bezighouden met de samenleving tussen appellante en de rechthebbende en de inhoud van hun samenlevingsovereenkomst.
Ten slotte stelt appellante zich op het standpunt dat het intrekken van de notariële volmacht buitenproportioneel is en dat deze handeling voor appellante en de rechthebbende vergaande financiële gevolgen heeft. Dat is nu reeds het geval omdat de bewindvoerder namens de rechthebbende de hypotheeklasten van de gezamenlijke woning en de spaarpolis die aan de hypotheek is gekoppeld niet meer betaalt.
4.5
De bewindvoerder voert gemotiveerd verweer als volgt. De bewindvoerder verwijst naar een uitspraak van dit hof van 18 juli 2012, ECLI:NL:GHSGR:2012:BX4175, en voert aan dat appellante ingevolge dit arrest op basis van de volmacht geen rechtshandelingen meer mag verrichten ten aanzien van de onder bewind staande goederen. Op basis van haar (tweede) bewindvoerderschap mag zij dat wel, maar dan alleen gezamenlijk met de (eerste) bewindvoerder. Anders kan de (eerste) bewindvoerder haar taak niet goed uitvoeren. Appellante heeft echter gemeend dat zij wel bevoegd was buiten de (eerste) bewindvoerder om voor het vermogen van de rechthebbende uiterst nadelige belastingaangiften te verrichten en een aanvullende ziektekostenverzekering van de rechthebbende op te zeggen. Het ingestelde bewind over de goederen van de rechthebbende is een beschermingsbewind. Daarbij past niet dat appellante als (tweede) bewindvoerder de aangiften inkomstenbelasting verricht op een zodanige manier, dat dit resulteert in een teruggave voor appellante en een te betalen aanslag voor de rechthebbende door toedeling van de aftrekposten aan zichzelf, waarna appellante weigert afspraken te maken voor verrekening. Dit stemt evenmin overeen met het bepaalde in de samenlevingsovereenkomst. Op grond van het bepaalde in genoemde uitspraak van het hof mag appellante ook niet meer zelfstandig de gezamenlijke financiële huishouding van de rechthebbende en haarzelf voeren. Zij moet dit gezamenlijk met de bewindvoerder doen. De bewindvoerder respecteert de samenlevingsovereenkomst, maar haar verantwoordelijkheid is het beschermen van het inkomen en vermogen van de rechthebbende. Er is geen sprake van een gemeenschap van goederen tussen appellante en de rechthebbende. Appellante heeft zich bedragen van de rechthebbende toegeëigend die haar niet toekomen. De volmacht in de samenlevingsovereenkomst is bovendien geen algehele volmacht, maar beperkt zich tot rechtshandelingen die strekken ten behoeve van de gewone gang van de huishouding. Appellante kent zich meer bevoegdheden toe dan zij in werkelijkheid heeft.
Ten aanzien van het herroepen van de volmacht voert de bewindvoerder het volgende aan. Artikel 3:72 BW bepaalt dat een volmacht eindigt door - onder andere - herroeping. De in dit artikel genoemde wijzen van beëindiging van een volmacht zijn echter niet limitatief. In meergenoemde uitspraak heeft het hof volgens de bewindvoerder bepaald dat een bestaande volmacht ook door een bewindvoerder kan worden herroepen. Van die mogelijkheid heeft de bewindvoerder vanwege misbruik van de volmacht door appellante gebruik gemaakt. Het herroepen van een volmacht is bovendien een beheersdaad in de zin van artikel 1:438 lid 1 BW. Op grond daarvan is de bewindvoerder zelfstandig bevoegd de volmacht te herroepen. Om de procedure netjes te doorlopen heeft de bewindvoerder echter om een machtiging verzocht. Daarmee is de bewindvoerder niet buiten haar bevoegdheid getreden.
4.6
Ter zitting heeft appellante zich op het standpunt gesteld dat de uitspraak van dit hof van 18 juli 2012 ziet op een onderhandse volmacht en niet op een notariële volmacht waarvan in de onderhavige zaak sprake is.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Het hof stelt het volgende voorop. In genoemde uitspraak van 18 juli 2018, ECLI:NL:GHSGR:2012:BX4175, is door dit hof het volgende overwogen:
“Beschermingsbewind houdt in dat het beheer over de onder bewind staande goederen voortaan exclusief aan de bewindvoerder toekomt, terwijl de bevoegdheid van de rechthebbende om over zodanige goederen te beschikken is beperkt, namelijk gebonden aan medewerking van de bewindvoerder dan wel aan machtiging van de kantonrechter. De instelling van beschermingsbewind is voor een eerder verleende volmacht niet zonder betekenis: hoewel, anders dan door ondercuratelestelling (zie artikel 3:72, aanhef en onder a, BW) een volmacht niet van rechtswege door instelling van beschermingsbewind eindigt, betekenen het bewind en de activiteiten die de bewindvoerder met uitsluiting van anderen in het kader daarvan bevoegd is te verrichten (zoals met name het onder zich nemen en het beheer van de gelden, de financiële bescheiden, de bankrekeningen en bankpasjes van de rechthebbende), in praktische zin dat een verleende volmacht, voor zover deze op de onder bewind staande goederen betrekking heeft, niet meer kan leiden tot het verrichten van rechtshandelingen door de gevolmachtigde. Een bestaande volmacht kan ook door de bewindvoerder worden herroepen.”
5.2
Het hof overweegt in de onderhavige zaak als volgt. Het hof heeft bij afzonderlijke beschikking van dezelfde datum als de onderhavige, met zaaknummer 200.237.989/01, overwogen dat appellante een behoorlijke uitoefening van het bewind door de bewindvoerder met haar optreden ernstig bemoeilijkt en dat de verstandhouding tussen appellante en de bewindvoerder ernstig is verstoord en dat deze niet meer valt te herstellen, zodat zij niet gezamenlijk als bewindvoerders verder kunnen. Verder heeft het hof in die beschikking overwogen dat ter zitting in hoger beroep duidelijk is geworden dat appellante geen enkele andere bewindvoerder naast zich accepteert. Op grond van het vorenstaande in onderling verband en samenhang bezien is het hof in die zaak van oordeel dat er gewichtige redenen zijn appellante als (tweede) bewindvoerder te ontslaan en de (eerste) bewindvoerder als bewindvoerder te handhaven.
5.3
Uit de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde dat mede heeft geleid tot de bekrachtiging van het ontslag van appellante als bewindvoerder, volgt naar het oordeel van het hof dat appellante buiten de haar toekomende bevoegdheid als partner en tweede bewindvoerder is getreden. Op grond van de beschikking van het hof van 26 november 2014 was zij als tweede bewindvoerder slechts tezamen met de eerste bewindvoerder bevoegd de vermogensrechtelijke belangen van de rechthebbende te behartigen. Door toch eigenmachtig gezamenlijke aangiftes inkomstenbelasting van haar en de rechthebbende in te dienen zonder overleg met de bewindvoerder en de aanvullende ziektekostenverzekering van de rechthebbende op te zeggen, is zij buiten de haar toegekende bevoegdheid getreden. Daarmee frustreert zij de uitvoering van het bewind door de (eerste) bewindvoerder, ten koste van de belangen van de rechthebbende. Bovendien heeft zij eigenmachtig een bedrag van € 45.000,- van de rechthebbende overgeboekt naar een andere (gezamenlijke) rekening. De bewindvoerder heeft dit deels weer terug kunnen laten boeken, maar een bedrag van € 3.000,- is weg. Daarnaast weigert appellante inzage te verstrekken in haar inkomsten en vermogen, hetgeen nodig is om te bepalen in hoeverre de rechthebbende en appellante dienen bij te dragen in de kosten van de gewone huishouding, waaronder volgens de bewindvoerder ook de bijdrage valt die rechthebbende voor zijn verblijf moet betalen. Onder deze omstandigheden dient de volmacht in de samenlevingsovereenkomst naar het oordeel van het hof door de bewindvoerder te kunnen worden herroepen. Anders dan door appellante is aangevoerd, doet daaraan naar het oordeel van het hof niet af dat het in de onderhavige zaak gaat om een notariële volmacht in plaats van een onderhandse volmacht. Een onderbewindstelling heeft namelijk tot doel dat het beheer van de onder bewind staande goederen voortaan exclusief aan de bewindvoerder toekomt. Daarbij moet worden voorkomen dat de taak van de bewindvoerder onuitvoerbaar wordt, door meer gewicht toe te kennen aan een vóór de onderbewindstelling overeengekomen volmacht. Door het instellen van een bewind kan deze volmacht dan ook niet meer leiden tot het verrichten van rechtshandelingen door de gevolmachtigde met betrekking tot de onder bewind staande goederen, waaronder ook begrepen het inkomen van de rechthebbende. Dit brengt mee dat appellante als gevolmachtigd partner ten aanzien van de uitgaven ten behoeve van de gewone gang van de huishouding sinds de onderbewindstelling dan ook niet meer gerechtigd is rechtshandelingen ten behoeve van de gewone gang van de huishouding te verrichten. De belangen van de rechthebbende dienen immers voorop te staan. De intrekking van de volmacht als opgenomen in artikel 3 van de samenlevingsovereenkomst verandert die situatie derhalve ook niet.
5.4
Het vorenstaande leidt ertoe dat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen.
5.5
De bewindvoerder heeft verzocht appellante te veroordelen in de kosten van deze procedure omdat zij de gerechtelijke gang boven een minnelijke oplossing verkiest met de daaraan verbonden kosten voor zowel appellante als de rechthebbende. In aanmerking gekomen de familierechtelijke aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep evenwel compenseren.
5.5
Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam van 29 januari 2018;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.B. Kamminga, I. Obbink-Reijngoud en A.R.J. Mulder, bijgestaan door mr. S.N. Keuning als griffier en is op uitgesproken in het openbaar op
21 november 2018 in tegenwoordigheid van de griffier.