GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 18 juli 2012
Zaaknummer : 200.096.023/01
Rekestnr. rechtbank : EJ VERZ 11-81492
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de kleindochter (van rechthebbende),
advocaat mr. N.M. Zeeman te Zoetermeer.
Als belanghebbende zijn aangemerkt:
1. [rechthebbende],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de rechthebbende;
2. [belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de dochter (van rechthebbende)
advocaat mr. C.S. Ganga te Zoetermeer.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De kleindochter is op 21 oktober 2011 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 28 juli 2011 van de rechtbank ’s-Gravenhage, sector kanton, locatie Delft.
De dochter heeft op 5 december 2011 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de dochter:
- op 30 januari 2012 een brief van 27 januari 2012 met bijlage.
De zaak is op 14 maart 2012 mondeling behandeld, tezamen met de zaak met rekestnummer 200.096.028/01 (betreffende het mentorschap over rechthebbende).
Ter zitting waren aanwezig:
- de kleindochter, bijgestaan door haar advocaat;
- de dochter, bijgestaan door haar advocaat.
De rechthebbende is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
Nadien zijn, volgens afspraak ter zitting, de volgende stukken bij het hof ingekomen:
van de zijde van de kleindochter:
- op 12 juli 2012 een brief van diezelfde datum met bijlage.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is bewind ingesteld over alle goederen die (zullen) toebehoren aan rechthebbende en is de dochter tot bewindvoerder benoemd.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de persoon van de bewindvoerder.
2. De kleindochter verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen (het hof leest: voor zover daarin de dochter tot bewindvoerder is benoemd) en, opnieuw beschikkende, de kleindochter te benoemen tot bewindvoerder.
3. De dochter bestrijdt het beroep en verzoekt het hof het hoger beroep van de kleindochter af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, met veroordeling van de kleindochter in de kosten van de procedure.
4. De kleindochter stelt dat de dochter ten onrechte tot bewindvoeder over de rechthebbende is benoemd. De rechthebbende heeft tweemaal, op 14 november 2005 en op 9 mei 2010, een volmacht ondertekend, waarbij zij de kleindochter gemachtigd heeft om rechthebbende in alle opzichten te vertegenwoordigen en haar rechten en belangen te behartigen. Uit het feit dat rechthebbende deze volmachten verleend heeft, blijkt, zo stelt de kleindochter, de uitdrukkelijke wens van rechthebbende dat haar kleindochter al haar financiële belangen zou behartigen. Ingevolge artikel 1:435, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek (verder: BW) volgt de rechter bij benoeming van een bewindvoerder de uitdrukkelijke voorkeur van rechthebbende. Derhalve had, zo stelt de kleindochter, niet de dochter maar de kleindochter tot bewindvoerder over rechthebbende moeten worden benoemd.
Voorts stelt de kleindochter dat zij in de procedure in eerste aanleg ten onrechte niet als belanghebbende is aangemerkt. De dochter was ermee bekend dat de kleindochter al jaren gemachtigd was alle belangen van rechthebbende te behartigen. De dochter heeft dit echter niet aan de rechtbank bekend gemaakt en zo is zij voorbij gegaan aan de uitdrukkelijke wens van rechthebbende, zo stelt de kleindochter.
5. De dochter stelt dat de rechtbank op goede gronden heeft beschikt zoals zij heeft gedaan. De dochter betwist de authenticiteit en daarmee de geldigheid van de volmachten. Zij verzoekt de kleindochter overeenkomstig 3:71 BW om de originele volmachten ter inzage bij dit hof te leggen. Subsidiair stelt de dochter dat een volmacht uit 2005 weinig over de uitdrukkelijke wens van rechthebbende in 2011 zegt. Voorts stelt de dochter dat de kleindochter buiten de grenzen van de gegeven volmacht heeft gehandeld door onrechtmatig geld van rechthebbende te vervreemden. Rechthebbende zou, zo stelt de dochter, indien zij hiervan geweten had de verleende volmacht hebben herroepen dan wel hebben vernietigd op grond van dwaling met betrekking tot de betrouwbaarheid van de kleindochter. Bovendien was rechthebbende op 9 mei 2010 reeds wilsonbekwaam verklaard in verband met dementie, zodat de tweede volmacht nietig is, terwijl de eerste volmacht te oud is om de tegenwoordige wil van rechthebbende uit af te leiden. De dochter stelt voorts dat de kleindochter terecht door de rechtbank niet als belanghebbende is aangemerkt. De dochter was niet bekend met de volmachten, althans hoefde deze niet serieus te nemen, en kan daaraan derhalve niet voorbij zijn gegaan, zo stelt de dochter.
6. Het hof overweegt als volgt.
Ontvankelijkheid
7. Teneinde in haar beroep te kunnen worden ontvangen dient te kunnen worden vastgesteld dat de kleindochter als belanghebbende kan worden aangemerkt, dat wil zeggen kan worden beschouwd als een persoon op wiens rechten of verplichtingen de onderhavige zaak rechtstreeks betrekking heeft. Dit is naar het oordeel van het hof het geval. Vaststaat immers dat zij reeds gedurende lange tijd, en in ieder geval tot de inwerkingtreding van de bestreden beslissing, de financiële belangen van rechthebbende heeft behartigd. Beschermingsbewind houdt in dat het beheer over de onder bewind staande goederen voortaan exclusief aan de bewindvoerder toekomt, terwijl de bevoegdheid van de rechthebbende om over zodanige goederen te beschikken is beperkt, namelijk gebonden aan medewerking van de bewindvoerder dan wel aan machtiging van de kantonrechter. De instelling van beschermingsbewind is voor een eerder verleende volmacht niet zonder betekenis: hoewel, anders dan door ondercuratelestelling (zie artikel 3:72, aanhef en onder a, BW) een volmacht niet van rechtswege door instelling van beschermingsbewind eindigt, betekenen het bewind en de activiteiten die de bewindvoerder met uitsluiting van anderen in het kader daarvan bevoegd is te verrichten (zoals met name het onder zich nemen en het beheer van de gelden, de financiële bescheiden, de bankrekeningen en bankpasjes van de rechthebbende), in praktische zin dat een verleende volmacht, voor zover deze op de onder bewind staande goederen betrekking heeft, niet meer kan leiden tot het verrichten van rechtshandelingen door de gevolmachtigde. Een bestaande volmacht kan ook door de bewindvoerder worden herroepen. Gelet op een en ander staat vast dat de instelling van een beschermingsbewind en de benoeming en het optreden van een bewindvoerder rechtstreeks betrekking hebben op de rechten of verplichtingen van de kleindochter. Zij kan dus in haar beroep worden ontvangen.
Het aan de volmachten toe te kennen gewicht.
8. Ter terechtzitting zijn de originele exemplaren van de volmachten uit 2005 en 2010 ter inzage overgelegd en (ook) door de dochter en haar advocaat ingezien. De authenticiteit daarvan staat voor het hof als in ieder geval door de dochter onvoldoende gemotiveerd bestreden vast. De volmacht uit 2005 betrof een algemene, voor onbepaalde tijd verleende volmacht, die van 2010 is woordelijk gelijkluidend, hetgeen de vraag oproept van de zin van de herhaling van deze rechtshandeling. De verklaring van de zijde van de kleindochter dat daartoe op uitdrukkelijk verzoek van rechthebbende is overgegaan en dat zij rechthebbende, die inmiddels in een verpleeghuis was opgenomen, hiermee slechts heeft willen geruststellen, acht het hof een plausibele. Evenmin is van de zijde van dochter voldoende geadstrueerd dat het hier, met name waar het de tweede volmacht betreft, een wilsverklaring zou betreffen van een wilsonbekwame persoon. Weliswaar was de rechthebbende ten tijde van de volmacht van 2010 reeds opgenomen met toepassing van artikel 60 van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (BOPZ), dat wil nog niet zeggen dat daarmee tevens vaststaat dat zij ten enenmale niet heeft kunnen begrijpen welke de aard en strekking van de letterlijke herhaling van de volmacht uit 2005 zijn. De kern daarvan is immers een eenvoudige: de aanwijzing van een persoon in wie men zodanig vertrouwen heeft dat aan deze de bescherming en behartiging van de belangen worden toevertrouwd. En behalve dat zij in 2010 woordelijk is herhaald en dus bevestigd, kan ook worden vastgesteld dat de volmacht van 2005 niet is herroepen.
De volmacht als expressie van uitdrukkelijke voorkeur voor de benoeming van een bewindvoerder in de zin van artikel 1:452, derde lid, BW.
9. De voorkeur inzake de persoon van de te benoemen bewindvoerder van degene wiens goederen onder bewind worden gesteld moet een uitdrukkelijke zijn wil deze de betekenis kunnen hebben die daaraan ingevolge art. 1:435, derde lid, BW moet worden gehecht. Dat betekent dat de voorkeur, ook als zij mondeling is geuit, uitgesproken moet zijn. De verklaring mag ook in een eerdere wilsverklaring zijn vervat, mits daaruit uiteraard voldoende kan worden afgeleid de wens dat een bepaalde persoon exclusief de belangen zal behartigen zo dit ooit nodig zou blijken te zijn. Beide volmachten hebben in de meest ruime zin betrekking op de behartiging van de belangen van rechthebbende. De volmacht uit 2005, reeds omdat deze nimmer is ingetrokken, en de volmacht van 2010 kunnen dus ook worden aangemerkt als de uitdrukking van de uitdrukkelijke voorkeur van de rechthebbende voor de benoeming van de kleindochter tot bewindvoerder, zo de noodzaak van die beschermingsmaatregel zich in de toekomst zou aandienen.
10. Gebleken is dat de kleindochter ondanks het bewind een bedrag apart heeft gehouden en ondanks het bewind niet aan bewindvoerder ter hand heeft gesteld met het oog op de te zijner tijd te maken begrafeniskosten met betrekking tot rechthebbende. Dit, en de omstandigheid dat omtrent de juistheid en de noodzaak van bepaalde betalingen tussen de kleindochter en de dochter een blijvend verschil van mening bestaat, en voorts het feit dat de verhoudingen tussen kleindochter en dochter, zoals ook ter terechtzitting is gebleken, verstoord zijn, maakt de benoeming van een onafhankelijke, professionele bewindvoerder aangewezen. Het hof heeft de kleindochter in de gelegenheid gesteld om binnen veertien dagen na de terechtzitting op 14 maart 2012 de naam en bereidverklaring van een zodanige bewindvoerder over te leggen. Op 12 juli 2012 zijn deze stukken door het hof ontvangen. Uit deze stukken blijkt dat M.J. Haantjes werkzaam bij Stichting CAV, zich bereid heeft verklaard als bewindvoeder, zodat het hof M.J. Haantjes van de Stichting CAV te Zoetermeer tot bewindvoerder zal benoemen.
11. Gelet op het vorenstaande zal het hof de bestreden beschikking vernietigen voor zover daarbij de dochter als bewindvoerder over rechthebbende is benoemd en M.J. Haantjes van de Stichting CAV te Zoetermeer tot opvolgend bewindvoerder benoemen.
Proceskosten
12. De dochter verzoekt het hof voorts om de kleindochter te veroordelen in de kosten van de procedure, nu zij door het overleggen van ongeldige volmachten de dochter onnodig op kosten jaagt.
13. Het hof ziet geen aanleiding om de kleindochter in de kosten van de procedure te veroordelen, nu onvoldoende is gebleken dat de kleindochter ongeldige volmachten heeft overgelegd. Het hof zal derhalve - zoals gebruikelijk in zaken van familierechtelijke aard - de kosten compenseren. Het verzoek van de dochter om de kleindochter te veroordelen in de proceskosten wordt derhalve afgewezen.
14. Mitsdien beslist het hof als volgt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
benoemt M.J. Haantjes van Stichting CAV te Zoetermeer tot bewindvoerder over de bij beschikking van 28 juli 2011 van de rechtbank ’s-Gravenhage, sector kanton, locatie Delft, onder bewind gestelde goederen, die toebehoren of zullen toebehoren aan [rechthebbende], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats];
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van den Wildenberg, Van Dijk en Jansen, bijgestaan door Hogendoorn als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 juli 2012.